ECLI:NL:RBMNE:2022:5576

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/2260
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over naheffingsaanslagen parkeerbelasting en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over naheffingsaanslagen parkeerbelasting. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Khadri, had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag van € 69,69 die op 16 november 2021 door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht was opgelegd. De heffingsambtenaar had het bezwaar van eiser op 29 januari 2022 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 5 oktober 2022 werd de zaak behandeld via een Teams-verbinding.

Eiser voerde aan dat de proceskostenvergoeding in bezwaar ten onrechte was afgewezen, omdat de heffingsambtenaar het besluit had herroepen wegens aan hem te wijten onrechtmatigheid. Eiser verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter onderbouwing van zijn standpunt. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat de proceskostenvergoeding alleen verschuldigd is als het besluit is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslagen uit coulance waren vernietigd en dat de besluiten niet waren herroepen vanwege een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. Eiser had te laat zijn kentekenwijziging doorgegeven, wat in zijn risicosfeer lag.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiser geen recht had op vergoeding van de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kreeg geen griffierecht terug en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2260

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Khadri),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: P.E. Boersma).

Inleiding

Verweerder heeft op 16 november 2021 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 69,69.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 januari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 oktober 2022 door middel van een Teams
beeldverbinding. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun
gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
Eiser is houder van een parkeervergunning. Aan hem zijn op 1, 2 en 4 november 2021 naheffingsaanslagen parkeerbelastingen opgelegd in verband met het parkeren van zijn voertuig met kenteken [kenteken] (de auto) op een gefiscaliseerde parkeerplaats aan de [locatie] in Utrecht.
In bezwaar is tijdens de hoorzitting gebleken dat eiser een leenauto had en de wijziging van zijn kenteken te laat heeft doorgegeven aan de gemeente Utrecht. Omdat eiser is vergeten zijn kentekenwijziging door te geven en de naheffingsaanslagen pas op 16 november 2021 aan eiser zijn bekendgemaakt, heeft verweerder uit coulance vier naheffingsaanslagen vernietigd en één gehandhaafd.

Wat voert eiser aan?

3. Eiser voert aan dat verweerder in bezwaar ten onrechte de proceskostenvergoeding niet heeft toegekend op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nu verweerder het besluit heeft herroepen wegens aan hem te wijten onrechtmatigheid. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 januari 2015 [1] waarin is overwogen dat herroeping van een primair standpunt plaatsvindt als een ontvankelijk bezwaar leidt tot intrekking of wijziging van het primaire besluit. Volgens eiser is hiervan in het onderhavige geval sprake en is de onrechtmatigheid aan verweerder te wijten. Ook is volgens eiser het opleggen van de vele aanslagen niet in overeenstemming met de beginselen van zorgvuldigheid en evenredigheid. Eiser verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022. [2] Verder is volgens eiser geen sprake van coulance en ter onderbouwing van dit standpunt verwijst hij naar een tweetal uitspraken. [3] Wat is het standpunt van verweerder?
4. Verweerder is van mening dat de proceskostenvergoeding in bezwaar terecht is afgewezen. Volgens verweerder moet een bestuursorgaan de proceskosten vergoeden als het besluit is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Volgens verweerder is hier geen sprake van. Als de onjuistheid van het besluit te wijten is aan een belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft, bestaat er geen recht op vergoeding van de kosten. Verweerder verwijst in dit kader naar het arrest van de Hoge Raad van 16 september 2016 en de Kamerstukken van de Tweede kamer der Staten-Generaal van 3 januari 2001. [4] Verweerder stelt dat eiser is vergeten om zijn kentekenwijziging door te geven en dat niet uit onrechtmatigheid van het besluit, maar uit coulance de vier naheffingsaanslagen zijn vernietigd.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de auto van eiser op een gefiscaliseerde parkeerplaats stond. In geschil is of verweerder de proceskosten van eiser moet vergoeden omdat hij vier naheffingsaanslagen heeft vernietigd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Wordt een besluit niet herroepen, dan komen de gemaakte kosten voor rekening van de belanghebbende. Loutere vormfouten of motiveringsgebreken leiden niet tot een vergoedingsplicht. Het woord ‘herroepen’ impliceert dat het oorspronkelijke besluit inhoudelijk onjuist moet zijn geweest. Indien de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft, bestaat uiteraard geen recht op vergoeding (Kamerstukken II, 2001/1, 27024 nr. 14).
8. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen uit coulance zijn vernietigd en dat de besluiten niet zijn herroepen vanwege een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. In dit geval heeft eiser te laat aan de gemeente Utrecht de wijziging van zijn kenteken doorgegeven. Dit handelen ligt in de risicosfeer van eiser en verweerder heeft daarom de naheffingsaanslagen terecht opgelegd. Dat verweerder vervolgens uit coulance de naheffingsaanslagen heeft vernietigd, betekent niet dat het besluit inhoudelijk onjuist is of een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid is. De uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 12 december 2019 [5] waar eiser naar verwijst maakt het voorgaande niet anders, nu eiser in dit geval zelf is vergeten de wijziging van zijn kenteken door te geven. Ook de uitspraak van rechtbank Den Haag van 8 november 2021 [6] kan eiser niet baten. In dat geval heeft de rechtbank geoordeeld dat het opleggen van vijf naheffingsaanslagen tot een financieel nadeel leidt. In het onderhavige geval is hier geen sprake van, nu verweerder de naheffingsaanslagen heeft vernietigd en eiser deze ook niet meer hoeft te betalen. Gelet hierop heeft verweerder ook terecht het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Centrale Raad van Beroep van 14 juni 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2277 en gerechtshof Amsterdam van 16 april 2010 (ECLI:NL:GHSHE:2010:BM4411).
4.ECLI:NL:HR:2016:2078 en 2001/1, 27024 nr. 14.