ECLI:NL:RBMNE:2022:4997

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
C/16/502972 / HA ZA 20-324
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie tegen ASR Levensverzekering N.V. inzake beleggingsverzekering Waerdye

In deze zaak heeft de Stichting Wakkerpolis een collectieve actie aangespannen tegen ASR Levensverzekering N.V. met betrekking tot de beleggingsverzekering onder de naam Waerdye. De Stichting, samen met enkele individuele eisers, stelt dat ASR onterecht kosten heeft ingehouden op de premies van de beleggingsverzekeringen zonder dat hiervoor een contractuele basis zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beleggingsverzekeringsovereenkomsten tot stand zijn gekomen met wilsovereenstemming over de kosten die ASR in rekening heeft gebracht. De rechtbank oordeelt dat de informatie die ASR heeft verstrekt over de kosten in overeenstemming was met de regelgeving die gold ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten. De vorderingen van Wakkerpolis en de individuele eisers worden afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat ASR aan haar informatieverplichtingen heeft voldaan en dat er geen sprake is van oneerlijke bedingen in de polisvoorwaarden. De Stichting wordt veroordeeld in de proceskosten van ASR.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/502972 / HA ZA 20-324
Vonnis van 23 november 2022
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING WAKKERPOLIS,
gevestigd te Utrecht,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M. van Eersel te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. S.Y.Th. Meijer te Amsterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk Wakkerpolis genoemd worden en ieder afzonderlijk respectievelijk de Stichting, [eiser 2 en 3 gezamenlijk] (eisers 2. en 3. gezamenlijk) en [eiser sub 4] .
Gedaagde zal hierna ASR genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 december 2019,
  • de akte overlegging producties (70) van Wakkerpolis van 27 mei 2020,
  • de conclusie van antwoord met producties (13) van 16 september 2020,
  • de op 4 maart 2021 ingediende producties 71 t/m 137 van Wakkerpolis,
  • het proces-verbaal van de regiezitting gehouden op 23 maart 2021,
  • de akte overlegging producties (71 t/m 137) tevens houdende bewijsaanbod, verstrekking van toelichting, indiening verzoeken en beantwoording vragen van Wakkerpolis van 30 juni 2021,
  • de antwoordakte van ASR van 15 september 2021,
  • de akte van Wakkerpolis naar aanleiding van de antwoorden Hoge Raad op prejudiciële vragen van 6 juni 2022,
  • de antwoordakte van ASR van 24 augustus 2022,
  • de mondelinge behandeling op 1 september 2022, waarop partijen de standpunten aan de hand van pleitaantekeningen hebben toegelicht en op vragen van de rechtbank hebben geantwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Inleiding

2.1.
De zaak gaat over de beleggingsverzekeringsovereenkomst onder de naam Waerdye. Dit is een type levensverzekering dat beleggen met verzekeren combineert, waarbij het beleggingsrisico bij de verzekeringnemer ligt. De rechtsvoorgangers van ASR (die hierna tezamen met ASR ook als ASR zullen worden aangeduid) hebben vanaf de jaren ’80 tot ongeveer 2005 dergelijke beleggingsverzekeringen aangeboden. De verzekeringen werden verkocht via assurantietussenpersonen. De vraag die Wakkerpolis in deze procedure heeft opgeworpen draait om de (soort) kosten die ASR in rekening heeft gebracht en daarmee of een juiste uitkering wordt gedaan aan de verzekeringnemers. De Stichting heeft een collectieve actie op grond van artikel 3:305a lid 1 BW ingesteld. [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] hebben zelfstandige vorderingen ingesteld; zij staan model voor de Waerdye-beleggingsverzekeringsovereenkomsten van ASR die onderwerp zijn van de collectieve vordering van de Stichting.
Het geschil en de vorderingen
2.2.
Wakkerpolis, dus zowel de Stichting als [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] , verwijt ASR primair dat zij op de ingelegde premies kosten(soorten) heeft ingehouden zonder dat daarvoor een contractuele grondslag was. Met andere woorden, volgens Wakkerpolis is niet overeengekomen dat ASR die kosten(soorten) mocht inhouden op de door de verzekeringnemers betaalde bruto premies. Volgens Wakkerpolis was voor de (aspirant) verzekeringnemer duidelijk dat beheer- en administratiekosten ter hoogte van 0,75% van de poliswaarde per jaar, en switchkosten ter hoogte van 2%, zouden worden ingehouden. Zij wijst er op dat deze kosten expliciet en gekwantificeerd worden benoemd in de Waerdye-beleggingsverzekeringsovereenkomsten. Omdat andere kosten die ASR heeft ingehouden op de premie niet expliciet zijn genoemd in de offerte, het polisblad en algemene voorwaarden en ook niet in de productbrochures, was voor de (aspirant)verzekeringnemer niet duidelijk dat deze kosten ook werden ingehouden zodat daarover geen wilsovereenstemming bestond. Volgens Wakkerpolis werd pas vanaf 2008 duidelijk dat vier kosten(soorten) op de premie
werden ingehouden die door ASR als volgt zijn omschreven:
( i) eerste kosten ASR;
‘eerste kosten zijn bijvoorbeeld ontwikkelingskosten, de acceptatiekosten en de kosten voor het invoeren van de verzekering in diverse administraties’;
( ii) eerste en doorlopende kosten verzekeringsadviseur;
‘Uw verzekeringsadviseur ontvangt van ons een beloning in de vorm van provisie. Deze provisie is bedoeld voor advies en ondersteuning bij het sluiten van de verzekering en voor de nazorg (advies en ondersteuning) gedurende de looptijd. Wij betalen een deel van deze provisie meteen bij het afsluiten (afsluitprovisie) en een deel gespreid over de looptijd van uw verzekering (doorlopende provisie). Deze kosten verrekenen we gedurende de hele looptijd van de verzekering met de premie. Uiteindelijk betaalt dus niet a.s.r. maar u de beloning voor de verzekeringsadviseur.
(…)
De rubriek “kosten bemiddeling verzekeringsadviseur” kan afwijken van de provisie die uw verzekeringsadviseur ontvangt. Uw verzekeringsadviseur geeft u aan wat zijn provisie is. Een deel van deze provisie kan uw verzekeringsadviseur direct bij het afsluiten van uw verzekering ontvangen. Maar deze kosten worden over een langere termijn met de door u betaalde premie verrekend. Aan dit “gespreid betalen” kunnen aanvullende kosten verbonden zijn. Daardoor kan het hier genoemde kostenbedrag afwijken van het bedrag dat uw verzekeringsadviseur ontvangt.’
( iii) fondsbeheerkosten;
“De fondsbeheerder rekent kosten voor het beheer van het fonds. Deze kosten noemen wij de fondskosten. De fondskosten zijn gelijk aan een percentage van de belegde waarde; ze zijn verwerkt in de koers van het fonds. De hoogte van dit percentage kan per beleggingsfonds en per jaar verschillen.”
( iv) kostenopslag bij maandelijkse premiebetaling
“Kan men beter de premie per maand of per jaar betaling i.v.m. eventuele koersschommelingen?
“Het is, in verband met eventuele koersschommelingen, veiliger de premie per maand, in plaats van per jaar, te betalen. Dan is het “aankooprisico” meer gespreid. Er hangt wel een prijskaartje aan (7% kosten-opslag).
Voor het geval wordt geoordeeld dat deze kosten wel zijn overeengekomen, beroept Wakkerpolis zich er op dat de bedingen waarin kosten zijn opgenomen, te weten artikel 11 van de algemene voorwaarden en de voorbeeldkapitalen, oneerlijk zijn in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen (richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993) en dat deze moeten worden vernietigd.
2.3.
Volgens Wakkerpolis leidt het voorgaande ertoe dat ASR gehouden is de beleggingsverzekeringsovereenkomsten alsnog correct na te komen en dat zij de al betaalde kosten moet terugbetalen op grond van onverschuldigde betaling. Wakkerpolis vindt ook dat ASR wanprestatie heeft gepleegd doordat zij kosten heeft ingehouden op de premies terwijl dat niet is overeengekomen, en dat ASR daarom schadevergoeding verschuldigd is, bestaande uit gederfd rendement op de beleggingen. Voor het geval het beroep op het ontbreken van wilsovereenstemming niet slaagt verwijt Wakkerpolis ASR dat zij onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij precontractuele informatieplichten heeft geschonden.
Wakkerpolis is van mening dat een herrekening van de opgebouwde waarde moet plaatsvinden in die zin dat alleen de beheer- en administratiekosten worden meegenomen en de switchkosten (voor zover die zijn gemaakt). Zij neemt ook het standpunt in dat ASR haar medewerking moet verlenen aan controle van die herrekening door een onafhankelijk deskundige en dat ASR het verschil tussen de uitkomst van de herrekening en de actuele waarde van de polissen moet voldoen, althans de schade moet vergoeden.
2.4.
Wakkerpolis vordert onder I.1 tot en met 4 (de Stichting) en II. 1 tot en met 4 ( [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] ):
te verklaren voor recht dat ASR niet gerechtigd is en/of was om inzake (de met [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] gesloten) de Waerdye-beleggingsverzekeringsovereenkomsten aan haar verzekeringnemers, waaronder de voorbeelddeelnemers [A] en [B] , andere kosten in rekening te brengen dan beheer- en administratiekosten en (indien van toepassing) switchkosten,
te bepalen dat ASR, indien ze in strijd met het sub 1 bedoelde handelt of heeft gehandeld, de Waerdye-beleggingsverzekeringsovereenkomst niet goed en geheel is nagekomen en gehouden is om ze alsnog correct na te komen door de berekende kosten aan de betreffende verzekeringnemers (waaronder [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] ) te vergoeden, vermeerderd met het rendement dat de verzekeringnemers door de handelwijze van ASR hebben gederfd, alsmede subsidiair, dat ASR daartoe eveneens gehouden is omdat ze onrechtmatig jegens de verzekeringnemers heeft gehandeld,
te verklaren voor recht dat ten aanzien van het in rekening brengen van kosten de correcte nakoming van de Waerdye-beleggingsverzekeringsovereenkomsten van de betreffende verzekeringsnemers (waaronder [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] ) als volgt dient plaats te vinden:
a) ASR dient over te gaan tot herrekening van de Waerdye-beleggingsverzekeringsovereenkomsten zonder inachtneming van andere kosten dan de overeengekomen kosten,
b) ASR dient de betreffende verzekeringsnemers (waaronder [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] ) het bedrag te voldoen ter hoogte van het verschil tussen de uitkomst van de herberekening en de actuele waarde van de Waerdye-beleggingsverzekeringsovereenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waartegen is herrekend,
c) dat bedrag dient bij lopende Waerdye-beleggingsverzekeringen te worden voldaan door uitbetaling aan de verzekeringnemers (waaronder [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] ) en bij nog niet beëindigde beleggingsverzekeringsovereenkomsten door toevoeging van een corresponderend aantal Waerdye eenheden aan de voor de betreffende verzekeringnemers (waaronder [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] ) uitstaande Waerdye eenheden,
d) althans, subsidiair ten aanzien van sub a) tot en met c), dat ASR gehouden is om aan de betreffende verzekeringsnemers (waaronder [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] ) de schade te vergoeden die zij door de handelwijze van ASR geleden hebben, deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
4. te verklaren voor recht dat ASR gehouden is om eraan mee te werken dat een door Wakkerpolis, althans door de rechtbank, aan te wijzen onafhankelijke deskundige met de kwalificatie Actuaris AG de berekeningen van ASR integraal kan controleren en daarbij inzage kan hebben in alle informatie die hij of zij daartoe relevant acht, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.5.
De Stichting vordert naast het voorgaande:
- een verklaring voor recht dat ASR jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door weigerachtig te zijn om in goed overleg met haar te komen tot een regeling (I.5), en
- om te bepalen dat ASR op straffe van verbeurte van een dwangsom schriftelijke opgave moet doen van de informatie in verband met de Waerdye waarover zij nog beschikt en van de maatregelen die zij heeft getroffen om de bewaring daarvan veilig te stellen totdat het geschil tussen partijen is geëindigd,
- om te bepalen dat ASR op straffe van verbeurte van een dwangsom deze informatie moet bewaren tot het onderhavig geschil tussen partijen is geëindigd, vermeerderd met twee jaar, om de individuele verzekeringnemers in de gelegenheid te stellen om na de beëindiging van dit geschil individueel hun vordering aanhangig te maken op basis van de uitkomst daarvan (I.6.)
- dat ASR op grond van de artikelen 22 en 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), althans artikel 843a Rv, wordt bevolen om informatie te verstrekken over de berekening van de ingehouden kosten (akte van 30 juni 2021)
- dat ASR wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.
Het verweer
2.6.
ASR werpt een aantal formele verweren op. Haar meest verstrekkende verweer is dat de Stichting niet-ontvankelijk is in de collectieve vorderingen ex artikel 3:305a Rv. Daarnaast beroept zij zich op schending van de klachtplicht door [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] en verjaring van de vorderingen die zij hebben ingesteld.
Vervolgens is ASR inhoudelijk ingegaan op de vorderingen van Wakkerpolis.
ASR stelt zich op het standpunt dat in alle gevallen waarin Waerdye-beleggingsverzekeringsovereenkomsten zijn gesloten sprake is geweest van wilsovereenstemming over het in rekening brengen door ASR van alle hierboven genoemde kosten(soorten). ASR betoogt hierover primair het volgende. De twee belangrijkste onderdelen (‘essentialia’) van deze beleggingsverzekeringsovereenkomst zijn aan de ene kant de door de verzekeringnemer aan ASR te betalen bruto premie, en aan de andere kant de uitkering die ASR in de toekomst aan de verzekeringnemer moet verstrekken. In de offertes was de hoogte van de bruto premie vermeld. De hoogte van de uiteindelijke uitkering kon in de offerte niet worden vermeld, omdat die afhankelijk was van verschillende, op dat moment onbekende toekomstige ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld het rendement op de beleggingen. Daarom heeft ASR haar belangrijkste prestatie, de uitkering, in de offertes toegelicht aan de hand van netto voorbeeldkapitalen die bij bepaalde voorbeeldrendementen beschikbaar zouden komen. Als gevolg van de acceptatie van de offerte door de verzekeringnemer, waaronder dus de voorbeeldkapitalen, bestond wilsovereenstemming over de essentialia van de verzekeringsovereenkomst. In de netto voorbeeldkapitalen waren de te beleggen inleg, de kosten en de premie voor de dekking van het overlijdensrisico verwerkt. In de aanvaarding door de verzekeringnemer van het netto voorbeeldkapitaal ligt dan ook de aanvaarding besloten van de kosten(soorten) en de risicopremie die hierin zijn verwerkt. Daarom was het voor wilsovereenstemming niet nodig dat de verzekeringnemer wist welke kosten(soorten) door ASR op de premie werden ingehouden. Van belang hierbij is dat ASR zich heeft gehouden aan de regelgeving over de informatie die verzekeraars ten minste over de door hen aangeboden beleggingsverzekeringen moesten verstrekken aan verzekeringnemers. Die regelgeving, die op 1 juli 1994 is ingevoerd en in de loop van de jaren is aangepast, eiste tot 2008 (bij de invoering van de zogenoemde Modellen De Ruiter), niet dat verzekeraars verplicht waren om de informatie te geven die volgens Wakkerpolis nodig is voor wilsovereenstemming. De maatschappelijke opvattingen eisten niet dat er meer informatie werd gegeven dan ASR heeft gedaan.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat voor wilsovereenstemming wel nodig was dat de aspirant-verzekeringnemer wist dat ASR kosten op de bruto premie zou gaan inhouden, stelt ASR dat haar klanten dat wel wisten omdat deze kosten waren vermeld in offertes en/of in de schriftelijke informatie die de tussenpersoon aan hen verstrekte.
Er is volgens ASR geen sprake van onduidelijke en onbegrijpelijke bedingen in de zin van artikel 5 van de Richtlijn oneerlijke bedingen. De verzoeken om informatie op grond van de artikelen 21 en 22 Rv, althans artikel 843a Rv, moeten volgens ASR worden afgewezen omdat Wakkerpolis daarop geen beroep toekomt (21 en 22 Rv), althans niet aan de gestelde criteria voor toepassing is voldaan.
Ook de vorderingen van de Stichting onder I.5 en I.6 moeten worden afgewezen, aldus ASR.
De belangrijkste beslissingen
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat de Stichting ontvankelijk is in de door haar gevorderde verklaring voor recht voor zover die strekt tot nakoming van de beleggingsverzekeringsovereenkomsten (I.1).
Zij komt dus toe aan de inhoudelijke beoordeling van in ieder geval deze vordering en komt tot de conclusie dat:
-wilsovereenstemming bestaat over alle kosten die in rekening zijn gebracht,
-de bedingen over de kosten niet oneerlijk zijn,
-Wakkerpolis geen rechtmatig belang heeft bij de verzoeken om informatie.
2.8.
Dit betekent dat de vordering onder I.1 op inhoudelijk gronden wordt afgewezen. Ook de andere vorderingen van Stichting zijn op inhoudelijk gronden niet toewijsbaar, deels omdat deze in het verlengde liggen van de vordering onder I.1 (I.2, I.3 en I.4) deels omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd (I.5 en I.6).
2.9.
De vorderingen van [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] komen inhoudelijk overeen met de vorderingen van de Stichting en volgen dus hetzelfde lot. De beoordeling van de formele verweren over de klachtplicht en verjaring blijft om die reden achterwege.
2.10.
Deze beslissingen worden hierna nader toegelicht.
De Stichting is ontvankelijk
2.11.
Allereerst wordt beoordeeld of de Stichting op grond van artikel 3:305a BW ontvankelijk is in haar collectieve vorderingen.
2.12.
De wettekst van artikel 3:305a BW is per 1 januari 2020 gewijzigd. De Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) is toen in werking getreden. Partijen zijn het er echter over eens dat de WAMCA toepassing mist. De procedure is namelijk op 31 december 2019, dus vóór 1 januari 2020, aanhangig gemaakt. Het is ook niet in geschil dat Richtlijn 2020/1828 niet relevant is voor deze procedure. Hierna wordt daarom uitgegaan van de tekst van artikel 3:305a BW zoals die voor 1 januari 2020 gold. Op grond hiervan kan een stichting of een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen op basis van haar statuten behartigt (lid 1 van artikel 3:305a BW).
In het tweede lid staat dat een rechtspersoon als bedoeld in lid 1 niet ontvankelijk is, indien hij in de gegeven omstandigheden onvoldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de verweerder te bereiken. In het tweede lid, laatste volzin, staat dat een dergelijke organisatie eveneens niet-ontvankelijk is als met de rechtsvordering de belangen van de personen ten behoeve van wie de rechtsvordering is ingesteld, onvoldoende gewaarborgd zijn.
2.13.
De Stichting heeft tot doel de behartiging van de collectieve belangen van verzekeringnemers die schade hebben geleden in verband met beleggingsverzekeringsovereenkomsten. Partijen zijn het erover eens dat deze belangen van de Stichting kunnen worden gekwalificeerd als ‘gelijksoortige belangen’ in de zin van artikel 3:305a lid 1. Dat is voldaan aan het vereiste van overleg, daarover bestaat ook geen verschil van mening. In geschil is of, zoals ASR stelt maar de Stichting betwist, met de rechtsvorderingen de belangen van de personen ten behoeve van wie de rechtsvordering is ingesteld (de polishouders/verzekeringnemers), onvoldoende gewaarborgd zijn. Volgens ASR voldoet de huidige
governancestructuur van de Stichting niet aan de eisen die daaraan gesteld worden door de Claimcode (hierover later meer), om te voorkomen dat de commerciële belangen van de bij de Stichting betrokken personen prevaleren boven de belangen van de bij de Stichting aangesloten polishouders/verzekeringnemers. Zij verwijst naar het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:9219 in de zaak van Wakkerpolis/ Nationale Nederlanden. ASR wijst er op dat de rechtbank Rotterdam van belang achtte dat een bestuurder van de Stichting (de heer [C] ) tevens nauw betrokken was bij de procesfinancier JUST Legal Finance B.V., een van de leden van de raad van toezicht een persoonlijk belang had bij de procedure en dat de samenstelling van de raad van toezicht dusdanig was dat de raad – gelet op de ervaring en kennis van de leden – onvoldoende tegenspraak en tegenwicht kon bieden aan het bestuur. Hetzelfde gold voor de bij de Stichting ingestelde deelnemersraad, aldus ASR.
Vervolgens voert ASR aan dat de in dit vonnis vastgestelde tekortkomingen niet zijn hersteld. Zij noemt dat de heer [C] (nog steeds) bestuurder is van de Stichting, terwijl hij nauw betrokken is bij de onderneming die de Stichting financiert. De enige wijziging die sinds dit vonnis van de rechtbank Rotterdam lijkt te zijn doorgevoerd door de Stichting is het aanstellen van de heer [D] , aldus ASR.
ASR is van mening dat de Stichting daarom niet ontvankelijk verklaard moet worden in haar collectieve vorderingen.
2.14.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De vraag of de belangen van de personen ten behoeve van wie de rechtsvordering is ingesteld voldoende gewaarborgd zijn, moet namelijk aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval worden beantwoord, op grond van de situatie zoals die nu is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat bij deze beoordeling twee vragen centraal staan, namelijk (i) in hoeverre hebben de betrokkenen uiteindelijk baat bij de collectieve actie indien het gevorderde wordt toegewezen, en (ii) in hoeverre mag er op worden vertrouwd dat de eisende organisatie over voldoende kennis en vaardigheden beschikt om de procedure te voeren. Of de organisatie voldoet aan de principes uit de Claimcode, is een van de factoren die hierbij een rol kunnen spelen. De Claimcode is een door Commissie Claimcode 2011 opgesteld en in 2019 gewijzigd document waarin principes zijn uitgewerkt waaraan organisaties moeten voldoen als zij, zoals nu de Stichting, optreden op grond van artikel 3:305a BW. De Claimcode is een vorm van zelfregulering door betrokken marktpartijen, bedoeld om de wildgroei van rechtspersonen die optreden overeenkomstig 3:305a BW te voorkomen en ervoor te zorgen dat het de belangen van de gedupeerden zijn die worden gewaarborgd, en niet de commerciële belangen van de oprichters van de rechtspersonen. Hij bevat daarom regels over de samenstelling, taak en beloning van het bestuur en de taak en samenstelling van een raad van toezicht, alsmede regels over het behartigen van collectieve belangen zonder winstoogmerk, over onafhankelijkheid, vermijding van belangentegenstellingen en (sinds 2019) externe procesfinanciering.
2.15.
Aan ASR kan worden toegegeven dat de governance structuur van de Stichting mogelijk niet volledig voldoet aan de eisen die daaraan, naar de laatste inzichten, gesteld mogen worden. Dat de heer [C] nog steeds bestuurder van de Stichting is en ook betrokken is bij de procesfinancier vormt daarvoor een aanknopingspunt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit echter onvoldoende om er vanuit te kunnen gaan dat de belangenbehartiging van de Waerdye-verzekeringnemers bij haar niet in goede handen zou zijn. De rechtbank acht in deze zaak van bijzonder belang dat er vanuit kan worden gegaan dat de belangen van de verzekeringnemers parallel lopen aan de belangen van de (de personen achter de) Stichting. Onder I.1 en II.1 wordt slechts een verklaring van recht gevorderd. Toewijzing van deze vordering zou er toe leiden dat wordt vastgesteld dat ASR niet gerechtigd was om bij de Waerdye-beleggingsverzekeringsovereenkomsten aan haar verzekeringsnemers andere kosten in rekening te brengen dan beheer- en administratiekosten en (voor zover van toepassing) switchkosten. Dit betekent dat zowel de verzekeringnemers als de personen achter de Stichting baat hebben bij toewijzing van deze vordering.
2.16.
Daarbij komt dat niet is gebleken dat de kennis en vaardigheden van de personen betrokken bij de Stichting op dit moment niet in voldoende mate aanwezig zouden zijn. Wakkerpolis heeft uiteengezet dat zij de nodige ervaring heeft opgebouwd met het voeren van collectieve acties en dat het bestuur en de raad van toezicht uit professionals bestaat die over de vereiste ervaring en deskundigheid beschikken en dat zij bovendien voor het overige wordt bijgestaan door adviseurs met voor het beleggingsverzekeringen-dossier relevante expertise. ASR heeft dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd weerlegd. Er is op dit moment dan ook geen aanleiding om er vanuit te gaan dat de belangen van de verzekeringnemers onvoldoende gewaarborgd zijn.
2.17.
ASR stelt nog dat in deze procedure niet uitsluitend verklaringen voor recht voor recht worden gevorderd. Volgens haar zijn de vorderingen onder I.2 en I.3 verkapte vorderingen tot schadevergoeding waarvoor in een collectieve procedure geen ruimte is (artikel 3:305a lid 3). Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit in het voorgaande echter geen verandering. Ook als deze stelling van ASR juist zou zijn, blijft staan dat de collectieve vordering onder I.1 onmiskenbaar een verklaring voor recht betreft die aan de vereisten van de collectieve actie voldoet. Deze vordering zal hierna dan ook inhoudelijk worden behandeld, tegelijk met de vorderingen van [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] onder II.1.
2.18.
De slotsom is dat de Stichting wordt ontvangen in haar collectieve actie.
Wilsovereenstemming
Inleiding
2.19.
Wakkerpolis en ASR zijn het erover eens dat de Waerdye- beleggingsverzekeringsovereenkomsten tot stand zijn gekomen. Met andere woorden, dat er wilsovereenstemming bestaat over a) de hoogte van de door de verzekeringnemer te betalen bruto premie en b) over de verplichting van ASR om in de toekomst aan de verzekeringnemer een uitkering te doen die afhankelijk is van het rendement op de beleggingen die met de bruto premie zouden worden gedaan.
2.20.
Voor de beoordeling van de vraag of deze onder 2.19 bedoelde wilsovereenstemming mede omvat het door ASR op de bruto premie in mindering brengen van alle kosten(soorten) die ASR heeft ingehouden, moet komen vast te staan of informatie over die kosten(soorten) behoort tot de wezenlijke kenmerken van de beleggingsverzekering. Voor het antwoord op de vraag wat die wezenlijke kenmerken zijn, is de regelgeving over de informatie die door verzekeraars in ieder geval moest worden verstrekt van belang. Want die regels zijn ingevoerd om ervoor te zorgen dat de verzekeringnemer wordt geïnformeerd over de wezenlijke kenmerken van de beleggingsverzekering, zodat hij in staat is een goed geïnformeerde keuze te maken. Deze regels over de informatieverplichtingen van de verzekeraar staan er niet aan in de weg dat een verzekeraar op grond van het burgerlijk recht verplicht is aanvullende gegevens aan de verzekeringnemer te verstrekken. De rechter moet beoordelen of er in de periode waarin een verzekeraar een bepaald soort beleggingsverzekering heeft aangeboden zo’n aanvullende verplichting heeft bestaan. Is dat het geval en heeft de verzekeraar niet voldaan aan deze aanvullende verplichting, dan heeft de verzekeringnemer recht op rechtsbescherming. Het is aan de rechter om te bepalen hoe ver die rechtsbescherming strekt. De conclusie kan dan zijn dat geen sprake is van wilsovereenstemming, maar kan ook zijn dat de verzekeraar onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van de verzekeringnemer doordat zij een precontractuele zorgplicht heeft geschonden.
2.21.
Hierna zal de rechtbank eerst de regelgeving over informatieverstrekking door verzekeraars bespreken. Daarna komen aan de orde de antwoorden die de Hoge Raad op 11 februari 2022 heeft gegeven op prejudiciële vragen. Vervolgens zal de rechtbank aan de hand van het in het 2.20 besproken toetsingskader beoordelen of sprake is geweest van wilsovereenstemming. Omdat Wakkerpolis het standpunt inneemt dat wanneer een verzekeraar níet heeft voldaan aan haar informatieverplichtingen, wilsovereenstemming over het in rekening brengen van bepaalde kosten ontbreekt, zal de rechtbank dan eerst beoordelen of ASR bepaalde informatieverplichtingen heeft geschonden. Daarna worden andere aspecten besproken die van belang zijn voor het antwoord op de vraag of er wilsovereenstemming was voor de vier kosten(soorten) waarom het in deze procedure gaat.
Sectorspecifieke regelgeving
2.22.
De rechtbank verwijst voor een uitgebreid overzicht van de sectorspecifieke regelgeving die gaandeweg is ingevoerd en op grond waarvan steeds verdergaande eisen zijn gesteld aan de informatie die levensverzekeraars aan (potentiële) verzekeringsnemers moeten verstrekken naar paragraaf 4 van de conclusie van Advocaat-Generaal T. Hartlief (ECLI:NL:PHR:2021:973) in verband met de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:166).
2.23.
De basis voor de (precontractuele) informatieverstrekking voor beleggingsverzekeringen als de Waerdye is gelegd door de richtlijn 92/96/EEG van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuurlijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG. Deze richtlijn wordt de Derde Levensrichtlijn genoemd.
In artikel 31 lid 1 en bijlage II van deze richtlijn is opgenomen welke informatie de verzekeraar voor het sluiten van de verzekeringsovereenkomst minimaal aan de verzekeringnemer moet verstrekken. Het gaat onder meer om informatie over de wijze en duur van betaling van de premies (a.7), informatie over de wijze van berekening en toewijzing van winstdelingen (a.8), gegevens over de afkoop- en premievrije waarden en in hoeverre deze zijn gegarandeerd (a.9) en inlichtingen over de premies voor iedere verzekeringsdekking, zowel de hoofddekking als de aanvullende dekkingen, indien zulke inlichtingen dienstig blijken (a.10). In bijlage II staat níet dat dat de verzekeraar ook informatie over kosten(soorten) en de risicopremie aan de verzekeringnemer moet verstrekken. De strekking van de Derde Levensrichtlijn is dat de consument moet beschikken over de nodige informatie om de overeenkomst te kunnen kiezen die het beste bij zijn behoefte past. De minimumnormen dienen ertoe dat de consument duidelijke en nauwkeurige informatie ontvangt over de wezenlijke kenmerken van de door verzekeraars aangeboden beleggingsverzekeringen. Volgens de Europese regelgever is de verzekeringnemer met de informatie uit bijlage II geïnformeerd over de wezenlijke kenmerken van het product. Zie punt 23 van de considerans van de Derde Levensrichtlijn.
2.24.
De Derde Levensrichtlijn is in Nederland geïmplementeerd door de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringsnemers van 1994 (hierna Riav 1994).
Op grond van artikel 2 lid 2 Riav 1994 moest de verzekeraar de verzekeringnemer onder meer in kennis stellen van:
  • een omschrijving van de uitkering of uitkeringen waartoe de verzekeraar zich verplicht (sub b),
  • de premie verschuldigd voor de hoofddekking, en, indien de overeenkomst voorziet in een of meer nevenuitkeringen, de premies die voor ieder van de nevenuitkeringen verschuldigd zijn (sub h).
Net als in bijlage II bij de Derde Levensrichtlijn werd ook in deze regels niet voorgeschreven dat de verzekeraar afzonderlijke informatie moest verschaffen over de (hoogte van de) kosten(soorten) en de risicopremie. De Minister van Financiën heeft dat in 1996 bevestigd door aan de Tweede Kamer mee te delen dat verzekeraars niet verplicht waren om inzicht te geven in de kostenstructuur (Kamerstukken II 1995/1996, nr. 24 456, nr, 12, p 16-17).
2.25.
Het Verbond van Verzekeraars heeft bij wijze van zelfregulering nadere regels opgesteld over de informatievoorziening in de Code Rendement en Risico (hierna: CRR). Doel van deze regeling was om consumenten goede voorlichting te geven over de manier waarop rendement en beleggingsrisico van invloed zijn op toekomstige uitkeringen uit levensverzekeringen, waarbij een deel van de premie of koopsom door de verzekeraar wordt belegd. Gekozen is informatie over de uitkering te verschaffen door middel van het tonen van netto voorbeeldkapitaal in de offerte waarin alle kosten en risicopremies zijn verdisconteerd. De CRR is op 1 januari 1997 in werking getreden en gold voor alle aangesloten leden, waaronder ASR. In 1998 is de CRR herzien. Bij die herziening zijn strengere eisen gesteld aan de voorlichting over voorbeeldpercentages en voorbeeldkapitalen.
2.26.
In 1998 is ook Riav 1994 herzien (Riav 1998). Bij die herziening is sub b van artikel 2 lid 2 Riav 1994 aangescherpt. Aan de verplichting om een omschrijving te geven van de uitkering(en) is in de versie, die op 1 januari 1999 in werking is getreden, toegevoegd dat voor zover het bedrag niet op voorhand nauwkeurig kan worden bepaald, een nauwkeurige omschrijving van de uitkering(en) moet worden gegeven, alsook van de factoren waarvan de hoogte van de uitkering afhankelijk is.
In de Riav 1998 zijn sub q (de invloed van kosten en inhoudingen op het rendement en de uitkering) en sub r (de kosten die naast de bruto premie in rekening worden gebracht) aan artikel 2 lid 2 toegevoegd.
2.27.
De hiervoor genoemde aanscherping in onderdeel b en de toevoegingen in de onderdelen q en r brachten niet mee dat de verzekeraar verplicht werd om de verzekeringnemer specifiek te informeren over (de hoogte van de) kosten(soorten) die op de bruto premie in mindering werden gebracht. Dit volgt uit de toelichting van de wetgever op de onderdelen q en r:
‘Onderdeel q beoogt de verzekeringnemer inzicht te geven hoe inhoudingen en kosten zijn rendement en de uiteindelijke uitkering kunnen beïnvloeden. Met de systematiek van de CRR, waarbij gebruik wordt gemaakt van rekenvoorbeelden waarin de kosten en inhoudingen worden verwerkt, wordt invulling gegeven aan deze verplichting. In sommige gevallen worden kosten van levensverzekeringen of spaarkasovereenkomsten met een beleggingsconsument naast de bruto premie in rekening gebracht. In dat geval is het van belang dat de consument hiervan op de hoogte wordt gebracht. Het betreft hier niet slechts de kostensoorten, maar ook een kwantitatieve weergave van de kostensoorten. Met onderdeel r wordt de verplichting hiertoe geregeld. Voor zover alle kosten al verwerkt zijn in de bruto premie, legt onderdeel r geen extra verplichtingen op ten opzichte van onderdeel q.’
2.28.
Hieruit blijkt dat het voor de kosten die
opde bruto premie in mindering werden gebracht voldoende was dat de verzekeraar informatie over de uitkering gaf aan de hand van netto voorbeeldkapitalen. Alleen voor kosten die
naastde bruto premie in mindering werden gebracht moesten de verzekeraars met ingang van 1 januari 1999 de verzekeringsnemers informeren over de kostensoorten en de hoogte daarvan.
2.29.
Op 1 juli 2002 zijn het Besluit financiële bijsluiter en de Nadere regeling financiële bijsluiter in werking getreden. Hierin is geregeld welke informatie de financiële bijsluiter bij complexe producten (zoals beleggingsverzekeringen) moet bevatten. Ook deze regelgeving ging uit van informatieverschaffing via voorbeeldrendementen.
2.30.
Vanaf 2008 is met de komst van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Bgfo) een nieuwe lijn ingezet: bij de totstandkoming van een beleggingsverzekering moet informatie worden gegeven over de (hoogte van de) ingehouden kosten(soorten). Aanleiding voor deze wijziging was het rapport van de Commissie transparantie beleggingsverzekeringen (ook wel Commissie De Ruiter genoemd).
Antwoord van de Hoge Raad op prejudiciële vragen
2.31.
Het Hof Den Haag heeft prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad die van belang zijn voor de beoordeling van het geschil tussen Wakkerpolis en ASR. De eerste vraag luidde - samengevat - als volgt: Brengt naleving door een verzekeraar van de in de Derde Levensrichtlijn en in de nationale uitwerkingen daarvan in Riav 1994 en Riav 1998 neergelegde informatieplichten mee dat deze verzekeraar in het algemeen daarmee (ook) aan zijn verplichtingen heeft voldaan die voortvloeien uit nationale privaatrechtelijke (open) normen. De tweede vraag luidde - samengevat - als volgt: Als het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt, moeten dan aanvullende informatieverplichtingen die op grond van de genoemde Europese en / of Nederlandse (open) normen worden aangenomen, voldoen aan de door het Hof van Justitie van de EU (hierna: HvJEU) geformuleerde criteria.
2.32.
Op 11 februari 2022 heeft de Hoge Raad deze vragen beantwoord. Samengevat houden deze antwoorden het volgende in.
Het derde lid van artikel 31 van de Derde levensrichtlijn bepaalt dat een lidstaat niet van de verzekeraars mag verlangen dat zij, naast de in bijlage II vermelde gegevens, aanvullende gegevens verstrekken, tenzij deze nodig zijn voor een goed begrip door de verzekeringnemer van de wezenlijke bestanddelen van de verbintenis. Op grond van het arrest NN/Van Leeuwen van het HvJEU is het aan de rechter om te beoordelen of op een verzekeraar op grond van het burgerlijk recht een verplichting rust tot het verstrekken van aanvullende gegevens, naast de in bijlage II vermelde gegevens. Daarbij moet worden beoordeeld of die verplichtingen 1) betrekking hebben op gegevens die duidelijk en nauwkeurig zijn, 2) noodzakelijk zijn voor een goed begrip van de wezenlijke bestanddelen van de aangeboden of tot stand gekomen beleggingsverzekering en 3) voldoende rechtszekerheid waarborgen. Aan die derde eis is voldaan als die verplichtingen de verzekeraar in staat stellen om met een voldoende mate van voorspelbaarheid vast te stellen welke aanvullende informatie hij moet verstrekken en de verzekeringnemer kan verwachten. Voldoet een naar maatstaven van burgerlijk recht bestaande verplichting van de verzekeraar tot het verstrekken van aanvullende gegevens aan deze drie eisen en wordt deze verplichting door de verzekeraar niet nageleefd, dan kan de verzekeringnemer bij de rechter aanspraak maken op rechtsbescherming.
ASR heeft voldaan aan haar informatieverplichtingen op grond van sectorspecifieke regelgeving, die nodig zijn voor het bereiken van wilsovereenstemming.
2.33.
Wakkerpolis verwijt ASR dat zij de sectorspecifieke regelgeving niet goed heeft nageleefd omdat zij voorafgaand aan het sluiten van de Waerdye-beleggingsverzekering niet over alle (kosten)soorten transparante, duidelijke en nauwkeurige informatie heeft verschaft. Zij wijst erop dat de informatie over alle kosten moest zijn:
a. duidelijk en nauwkeurig, (tabel II bij artikel 31, Riav 1998 artikel 3 lid 2, herhaald bij Riav 1998 artikel 2 lid 2 letters b en d),
b. overzichtelijk gepresenteerd, (Riav 1998 artikel 2 lid 4), en
c. niet misleidend, waaronder volledig: informatie in brochures en offertes mag niet misleidend zijn in verhouding tot de op grond van Riav 2.1 verplicht te verstrekken informatie (polisvoorwaarden) en de overige verplichte informatie als bedoeld in 2.2. (Riav 1998 artikel 3 lid 1).
Volgens Wakkerpolis kon niet worden volstaan met alleen de beheer- en administratiekosten en switchkosten expliciet en gekwantificeerd te benoemen.
2.34.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. Tegen de achtergrond van de ontwikkeling van de regelgeving, zoals hiervoor weergegeven, is niet gebleken dat bij de Waerdye- beleggingsverzekeringen sprake is geweest van een schending daarvan. ASR wijst er terecht op dat in de periode dat deze verzekeringsovereenkomsten werden aangeboden, de regelgeving nu eenmaal minder verstrekkende eisen stelde aan de informatie over beleggingsverzekeringen dan de nu geldende regels. Tot 2008 hoefden verzekeraars geen informatie aan verzekeringnemer te verstrekken over de kosten die zij in mindering brachten
opde bruto premie. Pas in 2008 werd het uitgangspunt, dat de verzekeringnemer voldoende geïnformeerd was met informatie over de bruto premie en de uitkering aan de hand van netto voorbeeldkapitalen, verlaten. Vanaf dat moment moest bij de totstandkoming van de beleggingsverzekeringsovereenkomsten informatie worden gegeven over de (hoogte van de) op de bruto premie ingehouden kosten(soorten). Daarvoor gold dat dus niet.
2.35.
Alleen voor kosten die in mindering werden gebracht
naastde bruto premie moesten verzekeraars voor 2008 meer informatie geven. Dat heeft ASR gedaan ten aanzien van de beheer- en administratiekosten (voor het beheer en de administratie van het belegd vermogen) en switchkosten. Die kosten werden namelijk niet ingehouden op de bruto premie maar op de beleggingsopbrengsten.
2.36.
De stelling van Wakkerpolis dat ASR in haar offertes niet heeft voldaan aan de vereisten van de CRR 1998 waarin strengere eisen worden gesteld aan de voorlichting over voorbeeldpercentages en voorbeeldkapitalen kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden gevolgd. Volgens Wakkerpolis werden de voorbeeldkapitalen verschillend aangeduid en waren deze onduidelijk. Alleen aan de productrendementen was iets te zien over de kosten, maar ASR heeft deze lange tijd (zowel voor als na 1998) niet verstrekt, aldus Wakkerpolis. De rechtbank gaat hieraan echter voorbij. Het verstrekken van informatie over de uitkering aan de hand van netto voorbeeldkapitalen (“rekenvoorbeelden”) was immers uitgangspunt en niet in discussie is dat ASR deze informatie altijd heeft verstrekt.
2.37.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van Wakkerpolis verder dat de waardeoverdrachten volgens haar sinds 2008 niet aan de geldende de regelgeving voldeden en dat ASR tot en met 2002 geen afkoopwaardetabellen heeft verstrekt, ook niet in de individuele dossiers. Voor de vraag of ASR heeft voldaan aan de informatieplicht voorafgaand aan het sluiten van de Waerdye-beleggingsverzekering is dit naar het oordeel van de rechtbank echter niet relevant.
2.38.
Voor zover ASR in individuele gevallen niet (volledig) heeft voldaan aan regelgeving is dit relevant voor [eiser 2 en 3 gezamenlijk] of [eiser sub 4] . Daarop wordt hierna nader ingegaan.
Tussenconclusie over de informatieverplichtingen
2.39.
ASR heeft geen informatieverplichtingen geschonden die van belang zijn bij het antwoord op de vraag of sprake is van wilsovereenstemming ten aanzien van de vier kosten(soorten) waarover Wakkerpolis ASR verwijten maakt.
Wilsovereenstemming: andere aspecten dan de informatieverplichtingen
2.40.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of wilsovereenstemming heeft ontbroken vanwege andere omstandigheden dan de manier waarop ASR heeft voldaan aan haar informatieverplichting. Ook die vraag wordt ontkennend beantwoord. Er is dus sprake geweest van wilsovereenstemming ten aanzien van de vier kosten(soorten) die ASR in mindering heeft gebracht op de bruto premie. Dit wordt hierna toegelicht.
2.41.
Wakkerpolis doet een beroep op het leerstuk van de wilsovereenstemming, één van de privaatrechtelijke normen die gevolgen verbindt (voor de inhoud/totstandkoming van de overeenkomst) aan het verstrekken van te weinig (duidelijke) informatie of aan het ontbreken van bepaalde informatie. Er is wilsovereenstemming als het aanbod en de aanvaarding op elkaar aansluiten. Of dat het geval is, moet worden vastgesteld aan de hand van artikel 6:217 BW (aanbod en aanvaarding) en artikel 3:33 en 3:35 BW (de wilsvertrouwensleer). Daarnaast moeten de verbintenissen, die partijen met het aangaan van de overeenkomst op zich hebben genomen, voldoende bepaalbaar zijn (artikel 6:227 BW).
2.42.
Wakkerpolis is van mening dat alleen sprake kan zijn van wilsovereenstemming over (de hoogte van) alle kosten(soorten) van de Waerdye als ASR verzekeringnemers daarover voldoende had geïnformeerd. Omdat ASR in haar offertes telkens alleen de beheer- en administratiekosten en de switchkosten in de contractdocumentatie expliciet heeft benoemd en gekwantificeerd, werd de indruk gewekt dat dit de enige kosten waren die werden ingehouden. Volgens Wakkerpolis hebben de verzekeringnemers hierdoor ten aanzien van de (hoogte van de) kosten hun wil niet werkelijk kunnen bepalen, althans mochten zij erop vertrouwen dat alleen de benoemde kosten in rekening werden gebracht. Dit betekent dat voor de andere kosten(soorten) geen wilsovereenstemming tot stand is gekomen, aldus Wakkerpolis. Wakkerpolis heeft daarbij aangegeven dat zij de vraag of wilsovereenstemming bestond voor het inhouden op de bruto premie van de kosten voor de dekking van het overlijdensrisico - om proceseconomische redenen - buiten beschouwing wil laten.
2.43.
ASR heeft hiertegen verweer gevoerd (zie 2.6).
2.44.
Vast staat dat ASR in haar offertes de bruto premie heeft benoemd en steeds gebruik heeft gemaakt van netto voorbeeldkapitalen. Er moet getoetst worden of een verzekeringnemer op grond van het privaatrecht meer informatie nodig heeft om een geïnformeerde beslissing te nemen over het afsluiten van een beleggingsverzekering als de Waerdye.
Uitgangspunt daarbij is de gemiddelde verzekeringnemer. Dat is een normaal geïnformeerd en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument die een beleggingsverzekering afsluit. Van deze verzekeringnemer mag worden verwacht dat hij bereid is zich te verdiepen in de kenmerken van de beleggingsverzekering en zich af te vragen of die verzekering voor hem geschikt is, waarbij denkbaar is dat informatie langs verschillende wegen wordt aangeboden. De verzekeringnemer wordt in beginsel geacht in staat te zijn om de verstrekte informatie op waarde te schatten, om zo nodig nadere informatie te zoeken en om vervolgens informatie uit verschillende bronnen met elkaar in verband te brengen.
Verder moet worden aangenomen dat de verzekeringnemers alle contractdocumentatie (zoals beschikbaar in de specifieke periode waarin de verzekeringsovereenkomst werd gesloten) hebben ontvangen. ASR heeft onbetwist gesteld dat tot juli 1994 de documentatie bestond uit de offerte, de polis en de algemene voorwaarden. Vanaf juli 1994 werd ook een prospectus verstrekt. Vanaf april 1998 ontvingen verzekeringnemers daarnaast de brochure “Levensverzekeringen en spaarkasovereenkomsten met beleggingsrisico” en vanaf oktober 1998 ook de “Algemene voorlichtingsbrochure over levensverzekeringen met beleggingsrisico”.
2.45.
Voorop staat dat de Waerdye-beleggingsverzekeringsovereenkomsten voldoende bepaalbaar zijn. De verzekeringnemers en ASR hebben immers overeenstemming bereikt over de essentiële bestanddelen van de overeenkomst die de kern van de prestaties van verzekeringnemer en verzekeraar raken: de premiebetaling en de uitkering (artikel 7:925 BW).
2.46.
De vraag of de Waerdye-beleggingsverzekeringsovereenkomst een grondslag omvatte voor het in rekening brengen van de kosten(soorten) die in het geding zijn moet worden beantwoord aan de hand van de zin die ASR en de individuele polishouders in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen. Daarbij moet dus worden uitgegaan van de gemiddelde verzekeringnemer. Ook moet de maatschappelijke context waarin de overeenkomst is gesloten in ogenschouw worden genomen.
2.47.
Naar het oordeel van de rechtbank kan er vanuit worden gegaan dat de gemiddelde verzekeringnemer uit de offertes, polis en bijbehorende algemene voorwaarden heeft kunnen begrijpen dat ASR kosten in rekening bracht door die in te houden op de bruto premie. In de offertes werd immers vermeld dat het gaat om een
brutopremie en dat er een kostendeel was. Ook was duidelijk dat de voorbeeldkapitalen nettobedragen zijn. Daarnaast is artikel 11 van de polisvoorwaarden relevant. Daarin staat:
‘Met opbouwpremie wordt in dit artikel bedoeld de voor de levensverzekering verschuldigde premie minus daarin begrepen kostenopslagen.
Hieruit kon de verzekeringnemer opmaken dat ASR kosten in mindering zou brengen op de bruto premie.
2.48.
Uit deze algemene informatie kon de gemiddelde verzekeringnemer niet afleiden welke kosten(soorten) op de bruto premie zouden worden ingehouden en hoe hoog die kosten zouden zijn. Maar naar het oordeel van de rechtbank was het voor het bereiken van wilsovereenstemming over de (hoogte van de) kosten(soorten) niet nodig dat ASR meer informatie verstrekte dan zij heeft gedaan. Uit de regelgeving tot 2008 volgde dat verzekeraars verzekeringnemers slechts hoefden te informeren over de bruto premie en de uitkering. Daarnaast moesten zij vanaf 1998 de invloed van de kosten en de inhoudingen op het rendement en de uitkeringen laten zien aan de hand van netto voorbeeldkapitalen. Het burgerlijk recht bracht in de periode waarin de Waerdye-beleggingsverzekeringen werden afgesloten (de jaren 80 tot ongeveer 2005) geen aanvullende informatieverplichting voor verzekeraars mee. Voor dit oordeel zijn de volgende vier omstandigheden van belang.
2.49.
In de eerste plaats was een belangrijk uitgangspunt bij de regelgeving dat als de verzekeraar had voldaan aan haar daaruit voortvloeiende informatieverplichtingen, de verzekeringnemer geïnformeerd zou zijn over de wezenlijke kenmerken van de beleggingsverzekering.
In de tweede plaats - en dit hangt nauw samen met het eerste argument - gold bij die regelgeving ook als uitgangspunt dat de verzekeringnemer vooral geïnteresseerd was in de netto-opbrengst die bij een bepaalde inleg uiteindelijk kon worden verwacht. De exacte soort en/of omvang van de in de bruto premie verwerkte kosten werden niet gezien als wezenlijke kenmerken van de beleggingsverzekeringsovereenkomst. Zie bijvoorbeeld de volgende opmerking van de minister van Financiën:
“(…) Zo heeft de RFT[rechtbank: Raad van Financiële Toezichthouders]
er onder meer toe besloten geen specificatie van de kosten te verlangen die aan een product verbonden zijn. Uit NIPO-onderzoek blijkt namelijk dat de consument met name geïnteresseerd is in de netto-opbrengst die bij een bepaalde inleg uiteindelijk kan worden verwacht”(Kamerstukken II, 2000/2001, 26 676, nr. 5).
Illustratief zijn ook de volgende opmerkingen van de Ombudsman Financiële Dienstverlening in zijn aanbeveling van 4 maart 2008 (aangehaald door A-G Hartlief in randnummer 4.97 van zijn conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 11 februari 2022):
‘Aan de andere kant kan ook de consument niet worden ontslagen van zijn eigen verantwoordelijkheden. Het koopgedrag van consumenten met betrekking tot verzekeringsproducten is, gelet op de impact van deze financiële voorziening, in vergelijking tot de wijze waarop andere belangrijke zaken worden geselecteerd en gekocht, opmerkelijk. Voor de aanschaf van een keuken of een auto worden productvergelijkingen gemaakt, wordt informatie gevraagd en wordt onderhandeld. Verzekeringsovereenkomsten worden door consumenten meestal gesloten zonder documentatie goed te lezen, het product te begrijpen en zich elders voor vergelijking te oriënteren. Bovendien wordt de huidige kritiek op de beleggingsverzekeringen veelvuldig versimpeld en zelfs onjuist gebracht. Weinig aandacht wordt besteed aan de structuur van deze producten. Dat geldt niet alleen voor consumenten, maar ook voor media en politiek. […] Daarnaast heeft ook de consument in de voorgaande jaren weinig belangstelling getoond voor de bezwaren tegen de kritische kanten van beleggingsverzekeringen, zulks ondanks regelmatig - ook door de Ombudsman - gesignaleerde tekortkomingen.’
2.50.
In de derde plaats is van belang dat de regelgeving tot stand is gekomen en aangescherpt na consultatie van de Pensioen- en Verzekeringskamer, het Verbond van Verzekeraars, de Ombudsman Levensverzekering, de Nederlandse Vereniging van Makelaars in Assurantiën en Assurantieadviseurs, de Nederlandse Bond van Assurantiebemiddelaars en de Consumentenbond.
2.51.
In de vierde plaats was het, om de redenen die hiervoor zijn vermeld, voor verzekeraars ook niet voorspelbaar dat zij verplicht zouden kunnen zijn om meer informatie aan verzekeringnemers te verstrekken dan de informatie die zij moesten geven op grond van de regelgeving.
2.52.
Wakkerpolis voert nog aan dat de regelgeving van destijds niet strookte met de maatschappelijke opvattingen. Levensverzekeraars moeten volgens Wakkerpolis vanaf het begin hebben geweten dat het noodzakelijk was om zoveel als mogelijk concrete gegevens te verstrekken over de kosten omdat verzekeringnemers anders waarschijnlijk geen goed begrip zouden kunnen krijgen van de wezenlijke bestanddelen van de overeenkomst. De verzekeraars wisten volgens Wakkerpolis dus ook dat feitelijk niet zozeer de maatschappelijke opvattingen wijzigden, maar dat alleen het inzicht bij de regelgevers toenam over het structureel tekortschieten van de regelingen. Tegen de achtergrond van de argumenten in 2.49 en 2.50 ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank een voldoende feitelijke grondslag voor de gestelde discrepantie tussen regelgeving en maatschappelijke opvatting. De stelling dat ASR en één andere verzekeraar als enige verzekeraars in Nederland niet de kosten specificeerden en alle andere verzekeraars wel, is daarvoor in ieder geval niet toereikend.
2.53.
Gelet op het voorgaande mocht ASR er naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten van uitgaan dat de polishouder door acceptatie van de offerte met daarin de bruto premie en voorbeeldkapitalen ook instemde met de (hoogte van de) in die voorbeeldkapitalen verwerkte kostensoorten.
2.54.
Aan Wakkerpolis kan wel worden toegegeven dat ASR niet de schoonheidsprijs verdient voor de manier waarop zij verzekeringnemers heeft geïnformeerd over de kosten. ASR heeft namelijk in de contractdocumentatie relatief veel aandacht besteed aan de kosten die niet op de bruto premie in mindering zouden worden gebracht, maar op het rendement van de beleggingen (de beheer- en administratiekosten en de switchkosten). Maar dat leidt niet tot andere beslissingen van de rechtbank.
Wilsovereenstemming: conclusie
2.55.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat bij het afsluiten van de Waerdye- beleggingsverzekeringen wilsovereenstemming heeft bestaan voor het inhouden door ASR van alle in 2.2 genoemde kosten(soorten) op de bruto premie.
Bedingen over de kosten zijn niet oneerlijk
2.56.
De volgende vraag is of de Waerdye beleggingsverzekeringsovereenkomst (kosten)bedingen bevat die oneerlijk zijn als bedoeld in de Richtlijn oneerlijke bedingen en ASR hier geen beroep op toekomt. De richtlijn is van toepassing op beleggingsverzekeringen die na 31 december 1994 zijn gesloten tussen verzekeraars en consumenten en ziet op bedingen in overeenkomsten met consumenten waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, dus op bedingen die tevoren door de verzekeraar zijn opgesteld en waarop de consument geen invloed heeft gehad, waarvan in het algemeen sprake is bij de polisvoorwaarden van een verzekeraar.
Een beding wordt als oneerlijk beschouwd als het in strijd is met de goede trouw en het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 Richtlijn oneerlijke bedingen). Bij de toetsing van een beding op oneerlijkheid moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval rond de sluiting van de overeenkomst. Daaronder zijn begrepen de verstrekte precontractuele informatie en reclame, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten, met inbegrip van de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, rekening houdend met alle omstandigheden waarvan de verkoper op dat moment kennis kon hebben en die gevolgen konden hebben voor de latere uitvoering van de overeenkomst. Een contractueel beding kan namelijk een verstoring van het evenwicht in zich dragen die zich pas tijdens de uitvoering van de overeenkomst manifesteert (artikel 4 lid 1 Richtlijn oneerlijke bedingen). De richtlijn is geïmplementeerd in afdeling 6.5.3. van het Burgerlijk Wetboek.
2.57.
Wakkerpolis betoogt dat artikel 11 van de polisvoorwaarden een oneerlijk beding vormt en daarom buiten toepassing moet blijven. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Wakkerpolis meegedeeld dat ook de netto-voorbeeldkapitalen die door ASR werden verstrekt als oneerlijk beding moeten worden aangemerkt. Als deze bedingen buiten toepassing moeten blijven zou dat kunnen betekenen dat ASR de vier hierboven besproken kosten(soorten) niet in mindering had mogen brengen op de bruto premie. De vraag of deze bedingen oneerlijk zijn is daarom van belang bij de beoordeling van de door Wakkerpolis onder I.1 gevorderde verklaring voor recht.
2.58.
De inhoud van artikel 11 van de polisvoorwaarden is hierboven al weergegeven, maar voor de duidelijkheid doet de rechtbank dat hier opnieuw:
‘Met opbouwpremie wordt in dit artikel bedoeld de voor de levensverzekering verschuldigde premie minus daarin begrepen kostenopslagen.’.
Wakkerpolis is van mening dat deze bepaling zowel taalkundig als grammaticaal niet begrijpelijk is en alleen daarom al in strijd met het in de Richtlijn oneerlijke bedingen vervatte vereiste van transparantie. Wakkerpolis stelt verder dat door het gebrek aan transparantie het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van Wakkerpolis worden verstoord: ASR kon als professionele opsteller van het beding de omvang van de tegenprestatie zelf bepalen, terwijl dit voor de consument niet inzichtelijk was. ASR kan zich er niet op beroepen dat zij te goeder trouw was, aldus Wakkerpolis.
2.59.
Het verweer van ASR houdt onder meer in dat zowel voor artikel 11 van de poliswaarden als de netto-voorbeeldkapitalen (voor zover dat bedingen zijn) geldt dat deze bedingen buiten het formele toepassingsgebied van de Richtlijn oneerlijke bedingen valt. Zij beroept zich op artikel 4 lid 2 van de Richtlijn oneerlijke bedingen, waaruit volgt dat de beoordeling van het oneerlijke karakter geen betrekking heeft op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst of op de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd (artikel 5 van de Richtlijn oneerlijke bedingen). Daarnaast betoogt ASR dat de bedingen niet oneerlijk zijn.
2.60.
De rechtbank stelt vast dat het bij beide door Wakkerpolis genoemde bedingen gaat om bedingen als bedoeld in de richtlijn. De stelling van ASR dat daar bij de voorbeeldkapitalen geen sprake van is en dat deze daarom al niet aan de Richtlijn oneerlijke bedingen kunnen worden getoetst, wordt niet gevolgd. In het voorbeeldkapitaal ligt immers de wilsovereenstemming over de (hoogte van de) kosten (soorten) besloten. Het voorbeeldkapitaal is daarmee een contractueel beding. Het is weliswaar niet in elke offerte hetzelfde geformuleerd, maar er is wel steeds hetzelfde kader van een prognose van een eindkapitaal gegeven bij een bepaald rendement, waarbij rekening is gehouden met de kosten. In het beding van [eiser 2 en 3 gezamenlijk] staat bijvoorbeeld:
‘Prognoseuitkering o.b.v. het door de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen gehanteerde netto prognosepercentage van 8,0% : f. 302.162,00
Voorbeeld kapitaal o.b.v. de voorbeeld percentages van het SR MIX fonds:
10,00% : ƒ 37.168,00
8,50%: ƒ 284.60,00’
Naar het oordeel van de rechtbank kan er ook niet van uitgegaan worden dat het voorbeeldkapitaal het voorwerp van onderhandeling is geweest, zoals ASR heeft bepleit. Het gaat niet om de voorbeeldkapitalen zelf, maar om het mechanisme dat daaraan ten grondslag ligt. Over dat mechanisme – de berekening en inhouding van de kosten en overlijdensrisicopremie op de bruto premie en de doorwerking daarvan in het eindkapitaal – is niet afzonderlijk onderhandeld.
2.61.
De vraag is daarmee of artikel 11 van de polisvoorwaarden en/of de bedingen met de netto-voorbeeldkapitalen beoordeeld moeten worden op oneerlijkheid, gelet op het bepaalde in artikel 4 lid 2 van de Richtlijn oneerlijke bedingen. Daaruit volgt dat de beoordeling van het oneerlijke karakter geen betrekking heeft op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst of op de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd
Bedingen die betrekking hebben op de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten, zien strikt op de verhouding prijs/prestatie. Deze bedingen zijn van toetsing uitgesloten omdat er geen tabellen of juridische criteria bestaan die een dergelijke toetsing kunnen omlijnen en sturen.
In overweging 19 in de considerans van de Richtlijn oneerlijke bedingen is toegelicht dat bedingen in een verzekeringsovereenkomst die (i) het verzekerde risico en (ii) de verbintenis van de verzekeraar duidelijk omschrijven of afbakenen en (iii) die mede bepalend zijn voor de berekening van de premie, niet getoetst worden aan het onredelijkheidscriterium.
Van belang is dat artikel 4 lid 2 van de Richtlijn oneerlijke bedingen strikt moet worden uitgelegd, waarbij rekening moet worden gehouden met de aard, de algehele opzet en alle voorwaarden van de overeenkomst en met de juridische en feitelijke context ervan. Verder geldt dat bij een toetsing van (i) bedingen die zien op gelijkwaardigheid van de prijs en prestatie en (ii) bedingen die ‘het eigenlijk voorwerp van de overeenkomst betreffen’, mee zal moeten wegen wat in de markt gebruikelijk is geweest ten tijde van het sluiten van de overeenkomst of wat krachtens regelend recht geldt bij het wegdenken van de bedingen.
2.62.
De rechtbank stelt vast dat de bedingen die volgens Wakkerpolis oneerlijk zijn zien op de kosten en inhoudingen die een geïntegreerd onderdeel vormen van en bepalend zijn voor de hoogte van de bruto premie en de verzekerde uitkering. De premie (prijs) en de uitkering (prestatie) die partijen vooraf zijn overeengekomen zijn mede bepaald door de daarin verwerkte kosten en het is niet mogelijk om een component uit de bruto premie weg te denken of te wijzigen zonder daarmee verandering te brengen in de afgesproken hoogte van de bruto premie of de verzekerde uitkering. Vast staat ook dat dit tot 2008 de manier was waarop informatie over kosten werd verstrekt bij beleggingsverzekeringen als de Waerdye.
Geoordeeld wordt dat hieruit al volgt dat de bedingen betrekking hebben op het onderwerp van de overeenkomst. Kenmerkend voor een verzekeringsovereenkomst, waaronder een beleggingsverzekeringsovereenkomst, is immers dat de verzekeraar zich tegen voorafgaande betaling van premie ertoe verbindt de begunstigde bij het intreden van het verzekerde risico de uitkering te geven die bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst is overeengekomen. Ten aanzien van de voorbeeldkapitalen geldt naar het oordeel van de rechtbank bovendien dat deze (deels) zien op gelijkwaardigheid van prijs en prestatie.
2.63.
Dit betekent dat de bedingen buiten de beoordeling van het oneerlijke karakter blijven, tenzij deze niet voldoende duidelijk en onbegrijpelijk zijn geformuleerd. Het gaat hierbij niet om een louter formele of grammaticale uitleg, maar om de vraag of een normaal geïnformeerde en redelijke omzichtige en oplettende gemiddelde consument op basis van duidelijke, begrijpelijke en transparante criteria de economische gevolgen die uit het beding voor hem voortvloeien, kan inschatten. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle relevante informatie, waaronder reclame en de precontractueel verstrekte productinformatie.
2.64.
Aan Wakkerpolis kan worden toegegeven dat artikel 11 van de polisvoorwaarden op zichzelf geen inzicht geeft over de (hoogte van de) kosten (soorten), anders dan dat deze worden ingehouden op de verschuldigde bruto premie. Ook heeft ASR het haar verzekeringnemers niet gemakkelijk gemaakt doordat zij in de polisvoorwaarden wel expliciet 0,75% per jaar aan beheer- en administratiekosten en 2% aan switchkosten (kosten die niet de op premie in mindering kwamen) heeft genoemd, en andere kosten niet heeft gespecificeerd. Artikel 11 van de polisvoorwaarden en de in de offertes vermelde netto voorbeeldkapitalen moeten echter worden bezien in onderlinge samenhang met alle contractdocumentatie, én tegen de achtergrond van de maatschappelijke opvattingen over wat transparant was in de periode waarin de Waerdye op de markt was (jaren ’80 tot (ongeveer) 2005). De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat de verzekeringnemer door acceptatie van de offerte met daarin de bruto premie en voorbeeldkapitalen ook instemde met de (hoogte van de) in die voorbeeldkapitalen verwerkte kostensoorten. In de periode tot (ongeveer) 2005 werden de betreffende kostenbedingen voldoende duidelijk en begrijpelijk geacht voor het bereiken van wilsovereenstemming over de essentiële elementen van de overeenkomst die de kern van de prestaties van respectievelijk verzekeringnemer en verzekeraar raken: de premiebetaling en de uitkering. Bij de beoordeling in het kader van de Richtlijn oneerlijke bedingen is dit niet anders. Daarvan uitgaande was het in de relevante periode naar het oordeel van de rechtbank voor de verzekeringnemers voldoende duidelijk en begrijpelijk dat ook kosten in mindering werden gebracht op de premie. De omstandigheid dat er niet uit bleek welke kosten(soorten) op de bruto premie in mindering werden gebracht en wat de hoogte van die kosten was brengt niet mee dat deze bedingen destijds onvoldoende duidelijk en begrijpelijk waren. De omstandigheid dat daarover sinds 2008 anders wordt gedacht, leidt niet tot een ander oordeel.
2.65.
De conclusie is dat het beroep op vernietiging van artikel 11 van de polisvoorwaarden en het beding van de netto voorbeeldkapitalen niet opgaat.
Subsidiaire grondslag: geen schending precontractuele zorgplicht
2.66.
De subsidiaire vordering van Wakkerpolis, die is vermeld in I.2 van de dagvaarding, blinkt niet uit in helderheid. Tijdens de regiezitting die is gehouden op
23 maart 2021 is namens Wakkerpolis meegedeeld dat die vordering is bedoeld als vangnet voor het geval het beroep op het ontbreken van wilsovereenstemming niet slaagt. Die vordering is volgens Wakkerpolis ook gebaseerd op schending door ASR van op haar rustende precontractuele informatieverplichtingen. Gelet op de tekst van deze vordering is sprake van een vorm van een verkapte schadevergoedingsvordering. Dat soort vorderingen zijn niet toegestaan onder het recht dat van toepassing is op deze collectieve actie. Maar voor zover Wakkerpolis ook heeft bedoeld te vorderen dat de rechtbank alleen voor recht verklaart dat ASR onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar verzekeringnemers wegens schending van haar precontractuele informatieverplichtingen, wordt die vordering afgewezen. Dit wordt hierna toegelicht.
2.67.
De rechtbank heeft hierboven geoordeeld dat ASR geen informatieverplichtingen heeft geschonden die van belang zijn bij het antwoord op de vraag of sprake is van wilsovereenstemming ten aanzien van vier kosten(soorten) waarover Wakkerpolis ASR verwijten maakt. Voor zover Wakkerpolis van mening is dat ASR andere precontractuele informatieverplichtingen heeft geschonden, heeft Wakkerpolis onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om de door haar gevorderde verklaring voor recht te rechtvaardigen. Zo heeft Wakkerpolis niets gesteld over het causaal verband tussen de door haar gestelde onrechtmatige daad en de schade die daarvan het gevolg is. Een belangrijk aspect daarvan is of verzekeringnemers de Waerdye- beleggingsverzekering niet zouden hebben gesloten als ASR bepaalde informatie had verstrekt die zij nu niet aan verzekeringnemer heeft verstrekt. Het had op de weg van Wakkerpolis gelegen om daar stellingen over in te nemen zodat ASR daar ook op kon reageren, en dat heeft Wakkerpolis nagelaten. Een concreet verwijt van Wakkerpolis in het kader van de geschonden informatieverplichtingen is dat ASR, in de periode waarin verzekeraars verplicht waren om in hun offertes naast de netto voorbeeldkapitalen ook het zogenoemde productrendement te vermelden (vanaf 1 oktober 1998), in al haar offertes tot 2005 heeft nagelaten om dat te doen. Wakkerpolis heeft daarbij verwezen naar producties 23 H tot en met M. Uit die producties leidt de rechtbank af dat ASR mogelijk in slechts één geval (productie 23 H) geen productenrendement heeft getoond terwijl dat wel had gemoeten. Dat is onvoldoende om een verklaring voor recht te geven die betrekking heeft op vele duizenden verzekeringnemers.
De vordering om informatie te verstrekken
2.68.
Wakkerpolis vordert in de akte van 30 juni 2021 van ASR om op grond van artikel 843a Rv, voor zover dit niet wordt gelast op grond van artikel 21 Rv en 22 Rv, informatie te verstrekken over de daadwerkelijk in rekening gebrachte kosten gedurende de looptijd van de verzekeringen/(gewijzigde) kostenstructuur. Het betreft een vermeerdering van eis. Wakkerpolis heeft die tijdig gedaan. Er is geen bezwaar tegen gemaakt en de rechtbank acht deze niet ambtshalve in strijd met de goede procesorde, zodat op de gewijzigde eis zal worden beslist.
2.69.
Kort weergegeven gaat het Wakkerpolis om de volgende informatie die ASR niet heeft verstrekt omdat zij zich daartoe niet gehouden acht:
een nauwkeurige, per kostensoort gekwantificeerde beschrijving van de Waerdye- kostenstructuur (“Tariefstructuur”),
voor alle individuele eisers een overzicht, bij voorkeur in de vorm van een spreadsheet, van de daadwerkelijk ontvangen bruto premies, de daadwerkelijk in rekening gebrachte kosten en risicopremie, de beleggingsresultaten, en eventuele compensaties per jaar in nominale bedragen en conform door Wakkerpolis opgegeven stramien,
een overzicht, bij voorkeur in de vorm van een spreadsheet, per Waerdyefonds van de fondsbeheerkosten over de periode 1990-2020,
een nauwkeurige gekwantificeerde toelichting met betrekking tot de door ASR gedurende de looptijd doorgevoerde wijzigingen in de kostenstructuur, en
informatie over de in de periode 1990-2004 gebruikte offertesoftware.
2.70.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Artikel 22 Rv geeft aan de rechter een eigen discretionaire bevoegdheid om van de procespartijen te verlangen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde op de zaak betrekking hebbende bescheiden te overleggen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om in deze zaak van die bevoegdheid gebruik te maken en ook niet voor toepassing van artikel 21 Rv waaruit volgt dat partijen verplicht zijn voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Onvoldoende gebleken is dat nadere informatie over de (hoogte van de) kosten(soorten) voor de beoordeling van de vorderingen van Wakkerpolis relevant zou kunnen zijn.
2.71.
Ook de vordering op grond van artikel 843a Rv wordt afgewezen. Een verzoek tot inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden op grond van deze bepaling moet aan de volgende drie cumulatieve criteria te voldoen:
eiser moet een rechtmatig belang hebben bij zijn vordering;
het moet gaan om bepaalde, specifieke aangeduide bescheiden; en
de bescheiden moeten zien op een bestaande rechtsbetrekking waarin eiser partij is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Wakkerpolis gelet op haar vorderingen in deze procedure geen rechtmatig belang bij het verkrijgen van inzage in de door haar verlangde gegevens. Wakkerpolis heeft bijvoorbeeld geen vordering ingesteld op de grondslag dat voor het geval sprake is van wilsovereenstemming over de kosten(soorten), ASR wanprestatie heeft gepleegd door hogere kosten in mindering te brengen op de bruto premie dan haar was toegestaan op grond van de beleggingsverzekeringsovereenkomsten.
De vorderingen van [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4]
2.72.
De vorderingen van [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] komen inhoudelijk overeen met die van Wakkerpolis en hun argumenten zijn gelijk aan die van Wakkerpolis. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat bij de Waerdye-beleggingsverzekeringen wilsovereenstemming tot stand is gekomen over alle kosten(soorten).
In de zaken van de individuele eisers [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] is dit niet anders. Het is ook niet gebleken dat de documenten die aan de gemiddelde verzekeringnemer werden verstrekt in het betreffende tijdvak niet aan [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] werden verstrekt.
2.73.
Dit betekent dat de vorderingen van [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] om dezelfde reden als de vorderingen in de collectieve actie worden afgewezen.
2.74.
ASR erkent wel dat bij het voorbeeldkapitaal dat aan [eiser 2 en 3 gezamenlijk] is verstrekt niet de volledige waarschuwingstekst is opgenomen. In deze offerte ontbreekt volgens haar de zinsnede ‘aan voorbeelden kunnen geen rechten worden ontleend’. Naar het oordeel van de rechtbank is deze tekortkoming echter te gering om op basis daarvan aan te nemen dat geen wilsovereenstemming tot stand is gekomen of sprake is van onrechtmatig handelen van ASR. Wakkerpolis heeft verder tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat op de polisbladen van [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] weliswaar vermeld wordt dat de prospectus wordt verstrekt, maar dat daarmee niet is gebleken dat deze prospectus ook feitelijk is verstrekt. Aan die stelling gaat de rechtbank voorbij, omdat een deugdelijke onderbouwing ontbreekt.
Conclusie
2.75.
Uit het voorgaande volgt dat Wakkerpolis onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat ASR niet gerechtigd is en/of was om voor de Waerdye- beleggingsverzekeringsovereenkomsten aan haar verzekeringnemers, waaronder [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] , andere kosten in rekening te brengen dan beheer- en administratiekosten en (indien van toepassing) switchkosten. Het subsidiair gestelde onrechtmatig handelen door ASR is daarmee ook niet voldoende onderbouwd.
Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
2.76.
Dit betekent dat de vorderingen van Wakkerpolis onder I.1 en II.1 worden afgewezen en dat voor toewijzing van de vorderingen onder I.2, I.3, I.4 en II.2, II.3 en II.4, die in het verlengde liggen van de vorderingen onder I.1 en II.1, ook geen plaats is.
2.77.
Voor toewijzing van de vordering onder I.5, waarmee de Stichting een verklaring voor recht vordert dat ASR onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door onvoldoende mee te werken aan overleg over vergoeding van kosten/schade, is ook geen plaats. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten gegeven waaruit kan worden afgeleid dat de handelwijze van ASR in het buitengerechtelijke traject als onrechtmatig kan worden aangemerkt. Dat ASR geen aanleiding heeft gezien om een schikking te treffen is haar goed recht.
2.78.
Vordering I.6 strekt ertoe dat ASR gedwongen wordt om opgave te doen van haar (bewijs)stukken inzake de Waerdye beleggingsverzekeringsovereenkomst en deze veilig te stellen totdat een onherroepelijke uitspraak is gedaan in deze zaak of een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom. De rechtbank ziet geen aanleiding om een dergelijke voorziening te treffen. Er is geen reden om aan te nemen dat ASR niet vrijwillig zorgt voor haar bewijsmiddelen.
De proceskosten
2.79.
Wakkerpolis zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van ASR worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- griffierecht 656,00
- salaris advocaat
2.252,00(4 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.908,00
2.80.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
2.81.
Omdat ASR alle proceskosten ook gemaakt zou hebben als de individuele schuldeisers geen vorderingen hadden ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de kosten tussen enerzijds [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] en anderzijds ASR te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Wakkerpolis in de proceskosten, aan de zijde van ASR tot op heden begroot op € 2.908,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
compenseert de proceskosten tussen enerzijds [eiser 2 en 3 gezamenlijk] en [eiser sub 4] en anderzijds ASR in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
veroordeelt Wakkerpolis in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van ASR, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Wakkerpolis niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, mr. J.P. Killian en mr. M.J.R. Brons en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: HH (4182)