ECLI:NL:RBMNE:2022:4862

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/409
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en gemeentelijke belastingtarieven

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een woning, en de heffingsambtenaar van de gemeente. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die door de gemeente was vastgesteld op € 225.000,- per 1 januari 2020. Eiser stelde dat deze waarde te hoog was en dat de gemeente niet op al zijn bezwaargronden was ingegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning is gebaseerd op het eigen aankoopcijfer van eiser, die de woning kort na de waardepeildatum had gekocht. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat eiser geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die de verkoopprijs zouden ondermijnen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de gemeentelijke belastingtarieven, waar eiser ook bezwaar tegen had gemaakt, zijn vastgesteld in overeenstemming met de geldende verordening en dat er geen grond was voor het oordeel dat deze niet op de juiste wijze tot stand waren gekomen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: F. Hoffmann).

Procesverloop

Verweerder heeft in zijn beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 225.000,-naar waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft verweerder aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 17 december 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Voor zover het bezwaar van eiser is gericht tegen de gemeentelijke belastingtarieven gericht heeft verweerder zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 via Teams op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser zijn verzoek om vrijstelling van het griffierecht heeft ingetrokken, zodat de rechtbank daar geen beslissing meer over zal nemen. Eiser heeft inmiddels het griffierecht voldaan.
2. De woning betreft een appartement 1964 met een inhoud van 250 m3 en een berging van 40 m3.
3. Partijen verschillen van mening over de waarde van de woning per 1 januari 2020. Eiser bepleit een lagere waarde. Verweerder handhaaft in beroep de door hem vastgestelde waarde van € 225.000,-.

Hoe wordt de waarde bepaald?

4. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende kandidaat voor die woning zou zijn betaald.
5. In dit geval is verweerder uitgegaan van het eigen aankoopcijfer van de woning. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad [1] dient, in een geval waarin een belastingplichtige een woning kort na de peildatum heeft gekocht, in de regel ervan worden uitgegaan dat de waarde overeenkomt met de door de belastingplichtige betaalde prijs. Dat kan anders zijn indien de partij die zich daarop beroept feiten of omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de verkoopprijs niet de juiste waarde weergeeft. Als uitgangspunt dient ter onderbouwing van de waarde van de woning aan de hand van verkooptransacties uit te worden gegaan van de verkoopdatum en niet van de leveringsdatum. [2] Dat is anders indien er sprake is van bijzondere omstandigheden tussen het tijdstip van het sluiten van de koopovereenkomst en het tijdstip van de levering. In dit geval zijn dergelijke omstandigheden niet aangevoerd.
6. Het tijdstip van het sluiten van de verkoopovereenkomst, zijnde 10 februari 2020, ligt zeer dicht bij de waardepeildatum van 1 januari 2020. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat de verkoopprijs niet de juiste waarde aangeeft. De verkoopprijs is namelijk op een ‘normale’ manier tot stand te zijn gekomen. De stelling van eiser dat niet van het eigen verkoopcijfer kan worden uitgegaan, omdat gelet op de waanzin op de woningmarkt de aankoopprijs niet vrijwillig tot stand is gekomen kan niet slagen. Dit zijn geen ‘bijzondere omstandigheden’ zoals hiervoor is bedoeld. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 augustus 2016 [3] . De beroepsgrond slaagt niet. Voorts is de WOZ-waarde lager vastgesteld dan de verkoopprijs. Gelet op het voorgaande, oordeelt de rechtbank dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder van een verkeerd aantal m2 is uitgegaan. De rechtbank stelt vast dat eiser deze stelling niet met bewijs heeft onderbouwd. De rechtbank overweegt verder dat als hier al sprake van is, dat voor de WOZ-waarde over 2021 niet relevant is. Verweerder heeft deze waarde immers mogen vaststellen aan de hand van het eigen aankoopcijfer.
De gemeentelijke belastingen
8. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij het niet eens is met de door verweerder gehanteerde tarieven voor afvalstofheffing en rioolheffing en de waterschapsbelasting.
9. De rechtbank overweegt als volgt. De gemeentelijke belastingen zijn vastgesteld in een verordening die is vastgesteld door de gemeenteraad. Verweerder mocht zich op deze verordening baseren. Niet is gebleken dat de verordening niet op de juiste wijze tot stand is gekomen. Tegen de vaststelling van een verordening kan geen bezwaar en beroep worden ingesteld. Dit staat in artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgrond kan niet slagen.
Bijdrage Vereniging van Eigenaren (VvE)
10. Eiser voert verder aan dat hij dubbel belasting moet betalen, nu hij ook al een bijdrage aan de VvE voldoet. Die bijdrage gebruikt de VvE om het terrein te onderhouden, inclusief de lantaarnpalen die op het terrein aanwezig zijn. De gemeente gebruikt de belasting die eiser betaalt ook voor het onderhoud van dit soort voorzieningen binnen de gemeente. De VvE heeft ook een parkeerplaats moeten aanleggen, omdat parkeren op de openbare weg niet mogelijk is, terwijl dit eigenlijk de verantwoordelijkheid van verweerder is.
11. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen. In deze zaak gaat het om een besluit van verweerder over de WOZ-waarde van eisers woning. Hoe de gemeentelijke belastingen worden besteed is een politieke afweging en kan niet ter discussie worden gesteld in deze procedure.
Zorgvuldigheid
12. Eiser voert aan dat het onzorgvuldig is dat verweerder niet op al zijn bezwaargronden is ingegaan en dat het lang heeft geduurd voordat verweerder de uitspraak op bezwaar heeft genomen.
13. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgronden niet kunnen slagen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in de uitspraak op bezwaar in voldoende mate ingegaan op de bezwaargronden van eiser. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder niet te laat op het bezwaar van eiser heeft beslist. Op grond van artikel 30, negende lid van de Wet WOZ dient verweerder immers in afwijking van artikel 7:10 van de Awb uitspraak te doen in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2022.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.HR 29 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8610.
2.HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:113.