ECLI:NL:RBMNE:2022:4668

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1603
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht en gokactiviteiten

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 23 december 2020 een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres werd uitgenodigd voor werkgesprekken, maar was op de afgesproken data niet bereikbaar. Dit leidde tot een rechtmatigheidsonderzoek waarbij eiseres meerdere keren werd verzocht om gegevens te overleggen. Op 15 april 2021 besloot verweerder de uitkering tijdelijk op te schorten en op 10 mei 2021 werd de bijstandsuitkering ingetrokken omdat eiseres niet alle gevraagde informatie had verstrekt. Eiseres werd ook een boete opgelegd. In het bestreden besluit van 24 februari 2022 verklaarde verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond, waarna eiseres beroep instelde.

De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht was, omdat eiseres niet alle relevante informatie had verstrekt. De rechtbank benadrukte dat het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren en dat eiseres had moeten melden dat zij gokactiviteiten verrichtte. De rechtbank concludeerde dat de schending van de inlichtingenplicht een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, omdat hierdoor niet kon worden vastgesteld of eiseres in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Eiseres slaagde er niet in om aannemelijk te maken dat zij recht had op bijstand, en het beroep werd ongegrond verklaard. Eiseres kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1603

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. O. Labordus),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. M.W.A. Notenboom).

Inleiding en procesverloop

1. Eiseres ontvangt vanaf 23 december 2020 een bijstandsuitkering.
1.1.
Eiseres is uitgenodigd voor een (telefonisch) werkgesprek op 10 maart 2021 en op 25 maart 2021. Omdat zij op beide dagen niet bereikbaar was is er een rechtmatigheidsonderzoek gestart. In het kader daarvan heeft verweerder eiseres in april 2021 meerdere keren verzocht om gegevens te overleggen.
1.2.
Op 15 april 2021 heeft verweerder besloten dat eiseres vanaf 15 april 2021 tijdelijk geen uitkering meer ontvangt (opschorting). In dit besluit heeft verweerder eiseres nogmaals verzocht om uiterlijk 22 april 2021 de gevraagde gegevens te overleggen. Het gaat om alle rekeningafschriften van haar creditcard vanaf 23 december 2021, rekeningoverzichten van alle online rekeningen dus ook van [goksite] of andere goksites en stukken over de rechtszaak van haar onderneming [onderneming] .
1.3.
Omdat eiseres hier niet op heeft gereageerd heeft verweerder in het besluit van 10 mei 2021 (primair besluit 1) de bijstandsuitkering vanaf 23 december 2020 ingetrokken omdat eiseres niet alle gevraagde informatie heeft gegeven waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Eiseres moet over de periode van 23 december 2020 tot en met 30 april 2021 € 2.710,65 aan teveel ontvangen bijstand terugbetalen.
1.4.
Daarnaast heeft verweerder in het besluit van 11 juni 2021 (primair besluit 2) eiseres een boete opgelegd van € 540,-.
1.5.
In het besluit van 24 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.6.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.7.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

2. De te beoordelen periode loopt van 23 december 2020 tot en met 30 april 2021.
De intrekking van de bijstand
3. Verweerder heeft aan de intrekking van de bijstand ten grondslag gelegd dat eiseres niet alle gevraagde voor de bijstand relevante informatie heeft gegeven waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4. Een besluit tot intrekking van het recht op bijstand is een voor de bijstandsontvanger belastend besluit. Dit brengt met zich dat het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, op verweerder rust.
5. Niet in geschil is dat eiseres niet alle op haar naam staande bankrekeningen bij verweerder heeft gemeld terwijl zij redelijkerwijs kon weten dat deze informatie van belang is voor het vaststellen van het recht op bijstand. Verder staat niet ter discussie dat eiseres in de te beoordelen periode gokactiviteiten heeft verricht. Gokken is een bezigheid die gemeld moet worden, omdat uit de aard daarvan voortvloeit dat er inkomsten mee kunnen worden verworven. Eiseres had verweerder hiervan op de hoogte moeten stellen, zodat verweerder kon onderzoeken of zij inkomsten verwierf, tot welk bedrag en of zij nog was aangewezen op bijstand. Dit heeft zij niet gedaan. Verder blijkt uit de bankafschriften dat er vanaf 7 januari 2021 aanzienlijke geldbedragen op de bankrekeningen van eiseres zijn bijgeschreven en gestort (variërend van € 35,- tot € 2.485,-). Ook bijschrijvingen en stortingen worden in beginsel als in aanmerking te nemen middelen beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet (Pw). [1]
6. Door geen melding te maken van de gokactiviteiten en de stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening, heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de (inkomsten uit) gokactiviteiten en de stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekeningen van belang kunnen zijn voor het recht op bijstand. Anders dan eiseres meent maakt het feit dat zij alsnog op verzoek van verweerder de gevraagde bankafschriften heeft overgelegd, de schending van de inlichtingenplicht niet ongedaan. Eiseres heeft immers in de te beoordelen periode niet onverwijld mededeling gedaan van hiervoor genoemde inlichtingen.
Kan het recht op bijstand alsnog worden vastgesteld?
7. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, als daardoor niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, eiseres in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Het is dan aan eiseres om aannemelijk te maken dat, in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan, over de betreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond. [2]
8. Eiseres is hierin niet geslaagd. Allereerst heeft eiseres geen afdoende verklaring gegeven voor de bedragen die op 2 februari 2021 (€ 2.485,-), 23 februari 2021 (€ 2.023,57) en op 14 maart 2021 (€ 1.933,25) op haar bankrekening zijn bijgeschreven (totaal € 6.441,82). In antwoord op de door verweerder gestelde vragen heeft eiseres gesteld dat er een rechtszaak loopt tegen de aannemer vanwege schade ontstaan door renovatie van het huis van haar ouders, dat [naam] de advocaat is en dat daar het geld naar is overgemaakt. Eiseres heeft deze stelling echter niet met bewijsstukken onderbouwd. Daarnaast is onduidelijk gebleven waarom haar ouders het geld naar de rekening van eiseres zouden hebben overgemaakt terwijl het om een rechtszaak van henzelf gaat. Bovendien heeft eiseres in beroep een andere verklaring gegeven voor het bedrag van € 6.441,82 dat op haar bankrekening is bijgeschreven. Eiseres stelt dat een bedrag van € 3.393,16 bestemd was voor advocaatkosten, een bedrag van € 1.252,35 voor kosten die zij voor haar moeder heeft gemaakt en een bedrag van € 910,- voor een Materclass en examenkosten. Eiseres heeft deze stellingen ook niet met onderliggende bewijsstukken onderbouwd. Bovendien heeft eiseres voor een bedrag van € 886,31 helemaal geen verklaring gegeven.
9. Verder heeft eiseres haar stelling dat zij geen creditcard heeft en de creditcard van haar moeder heeft gebruikt, niet met nadere gegevens onderbouwd. Ook heeft zij geen account/rekeningoverzichten verstrekt van [goksite] . De uitleg dat alles op de bankrekening van eiseres is te zien, is onvoldoende reden om deze gegevens niet te verstrekken. De stelling dat eiseres geen [goksite] account meer heeft en [goksite] sinds 1 oktober 2021 verboden is, is geen goede reden voor het niet overleggen van deze gegevens. Het verzoek om gegevens van het [goksite] account te verstrekken dateert immers van ruim vóór 1 oktober 2021 zodat eiseres in de te beoordelen periode nog wel de beschikking had over dit account.
10. Ook heeft eiseres geen gegevens verstrekt over de rechtszaak met betrekking tot [onderneming] terwijl verweerder daar meermaals om heeft gevraagd. De stelling van eiseres dat zij hierover geen stukken kan inleveren omdat er nooit een rechtszaak is geweest volgt de rechtbank niet. In het gespreksverslag van 7 april 2021 staat over deze rechtszaak, voor zover van belang, het volgende:
“Voor [onderneming] is er een lopende rechtszaak. Ik vraag waarom ze dan [onderneming] niet uitschrijft, ze kan toch niet meer langdurig zitten. Blh geeft aan dat als ze niet aan het werk komt ze dit weer gaat opstarten, uit de rechtszaak van [onderneming] heeft ze € 34.000 gekregen en dat wil ze dan weer dan insteken. Ik vraag haar of ze dit geld al had ten tijde van de aanvraag. Blh antwoord bevestigend. Ik geef aan dat al ze dat voor [onderneming] heeft gehad zij dus vermogen heeft boven het vrij te laten vermogen. Blh geeft aan dat het niet van haar is maar van haar ouders, het staat ook op de rekening van haar ouders. Moeder is vennoot van [onderneming] . Ik geeft aan dat zij mogelijk onterecht een uitkering ontvangt en dat ik hier navraag over ga doen. “
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van dit gespreksverslag. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de rechtszaak en het bedrag dat eiseres daaruit zou hebben ontvangen niet slechts terloops ter sprake is geweest maar dat eiseres daar vrij uitgebreid en concreet over heeft verklaard. De enkele stelling dat onduidelijk is hoe een en ander in het gespreksverslag terecht is gekomen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat [onderneming] geen eigen pand had zodat er geen brand kan zijn geweest en dus ook geen schikking heeft plaatsgevonden. Ook als de rechtbank er vanuit gaat dat de [onderneming] geen eigen pand bezat, sluit dit niet uit dat eiseres een schadevergoeding, althans een geldbedrag heeft ontvangen in het kader een schikking betreffende deze onderneming. Aangezien eiseres ook vennoot is van [onderneming] is zij ook partij bij een tot stand gekomen schikking, ook al zou dit bedrag zijn overgemaakt naar de bankrekening van haar ouders. Niet aannemelijk is dat er geen gegevens zijn over de rechtszaak en/of deze schikking.
12. De rechtbank oordeelt dat uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Gelet op het voorgaande was verweerder op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw verplicht om de bijstand van eiseres in te trekken.
De terugvordering en de boete
13. Tegen de terugvordering en de boete heeft eiseres geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3462.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 februari 2022 ECLI:NL:CRVB:2022:292 r.o. 4.5, en van 3 december 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:3946 r.o. 4.6