ECLI:NL:RBMNE:2022:4464

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
UTR 21/4826
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering en de terugvordering van een bedrag van € 45.856,22 over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiser te laat was ingediend, omdat hij pas op 28 september 2021 bezwaar maakte tegen het primaire besluit van 27 juli 2021. Eiser was op vakantie en had geen maatregelen getroffen voor de afhandeling van zijn post, wat volgens de rechtbank zijn verantwoordelijkheid was. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, ondanks de medische klachten van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4826

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. de Heer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (verweerder)

(gemachtigde: mr. P.J.M. Hendriks).

Procesverloop

In het besluit van 27 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2019. Het gaat om een bedrag van € 45.856,22. Verweerder heeft de bijstandsuitkering ingetrokken en teruggevorderd, omdat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser is verzocht de gegevens aan te leveren over zijn verblijf in het buitenland vanaf 1 januari 2017 maar heeft deze gegevens niet verstrekt.
In het besluit van 20 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser niet op tijd bezwaar heeft gemaakt.
Op 2 december 2021 heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2022 via beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van verweerder.

OverwegingenOntvankelijkheid van het beroep

1. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of een beroepschrift op tijd is ingediend. [1] Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Uit artikel 6:9 van de Awb volgt dat een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Hierbij wordt de poststempel als uitgangspunt genomen voor de datum van ter postbezorging.
2. De rechtbank stelt vast dat op het bestreden besluit als verzenddatum 20 oktober 2021 staat vermeld en dat het bestreden besluit een datumstempel met daarop de datum 21 oktober 2021 bevat. Ter zitting heeft verweerder onbetwist gesteld dat hij een dergelijke stempel nooit op de besluiten zet en dat dit de ontvangstempel van de vorige gemachtigde van eiser moet zijn. De rechtbank gaat ervanuit dat het besluit op 20 oktober 2021 is verzonden. Dit betekent dat de beroepstermijn op 1 december 2021 afliep. De rechtbank heeft het besluit op 2 december 2021 per post ontvangen.
3. Normaal gesproken wordt uitgegaan van de poststempel op de enveloppe om te beoordelen of eiser zijn brief inderdaad voor het einde van de termijn op de bus heeft gedaan. Deze enveloppe is echter bij de rechtbank in het ongerede geraakt en dus niet aan het dossier toegevoegd. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), mag die omstandigheid, waardoor niet meer kan worden nagegaan of het beroepschrift tijdig op de post is gedaan, niet voor eisers rekening en risico komen. [2] De rechtbank zal er dan ook vanuit gaan dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. De rechtbank heeft het beroepschrift op 2 december 2021 ontvangen. Dit is binnen één week na afloop van de termijn. Het beroep is daarom op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb tijdig ingediend. Dit betekent dat het beroep ontvankelijk is. De rechtbank zal in het vervolg van deze uitspraak dus het beroep inhoudelijk beoordelen.
Ontvankelijkheid van het bezwaar
Standpunt verweerder
4. Verweerder stelt dat het primaire besluit op 27 juli 2021 aan eiser is verzonden. Een bezwaarschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt. [3] Eiser kon dus uiterlijk op 7 september 2021 bezwaar maken tegen het primaire besluit. Eiser heeft op 28 september 2021 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Dit is volgens verweerder te laat. De omstandigheid dat eiser tot 20 september 2021 op vakantie was is volgens verweerder geen verschoonbare reden. Eiser had voor een adequate afhandeling van zijn post moeten zorgen. [4] Dat het besluit niet aangetekend verzonden is maakt volgens verweerder ook niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het staat vast dat eiser het besluit heeft ontvangen. Er zijn ook verder geen redenen waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Eiser heeft zijn psychische klachten niet onderbouwd. Verweerder heeft daarom het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat verweerder het bezwaar van eiser niet inhoudelijk behandelt.
Standpunt eiser
5. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte zijn bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens eiser is wel sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser wijst erop dat hij met toestemming van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 26 juni 2021 tot 20 september 2021 in het buitenland verbleef en niet meer in een bijstandsbetrekking met verweerder stond. Ook is de termijnoverschrijding verschoonbaar gelet op de medische klachten van eiser. Eiser heeft een zware depressie. Verder twijfelt eiser of de op het primaire besluit genoteerde verzenddatum klopt. Uit de stukken blijkt niet of het primaire besluit direct per gewone post of eerst aangetekend is verzonden en geretourneerd aan verweerder, waarna het op een latere datum per gewone post is verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en overweegt daartoe als volgt.
7. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat het besluit op het adres van de geadresseerde, eiser, is ontvangen. Daarvoor is niet alleen voldoende dat het besluit is voorzien van een juiste adressering en een verzenddatum, maar ook dat het besluit daadwerkelijk is verzonden. Dat laatste moet blijken uit een deugdelijke verzendadministratie. Omstandigheden (‘contra-indicaties’) kunnen meebrengen dat ondanks het ontbreken van een verzendadministratie geoordeeld moet worden dat een besluit wel moet zijn ontvangen. In dat geval is zonder nader bewijs ook de verzending van het besluit aannemelijk. [5]
8. Niet in geschil is dat eiser het primaire besluit heeft ontvangen. De vraag is wanneer. De rechtbank stelt vast dat er geen bewijs is van aangetekende verzending van het primaire besluit en dat verweerder niet beschikt over een deugdelijke verzendadministratie. Ondanks het ontbreken van een deugdelijke verzendadministratie is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat verweerder het primaire besluit op 27 juli 2021 aan eiser heeft verzonden. In het bezwaarschrift van 28 september 2021 schrijft eiser dat toen hij op 20 september 2021 terugkwam van vakantie hij het primaire besluit bij zijn post aantrof. Deze omstandigheid kan worden aangemerkt als een contra-indicatie. Eiser heeft het standpunt dat hij het primaire besluit (mogelijk) niet kort na 27 juli 2021 heeft ontvangen ook niet nader kunnen onderbouwen omdat hij – zoals hij ter zitting heeft toegelicht - in verband met zijn afwezigheid ook niet iemand heeft aangesteld die zijn post afhandelde tijdens zijn verblijf in het buitenland.
9. De rechtbank oordeelt dat eisers afwezigheid vanwege zijn vakantie geen reden is om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om tijdens zijn afwezigheid maatregelen te treffen voor de afhandeling van zijn post. Dit is vaste rechtspraak. [6] Dat eiser met toestemming van de SVB in het buitenland verbleef en geen bijstand meer ontving van verweerder, maakt dit niet anders. In de brief van de SVB van 29 juni 2021 staat expliciet geschreven dat eiser tijdens zijn afwezigheid iemand voor zijn post moet regelen. De rechtbank overweegt verder dat eiser ervan op de hoogte was dat verweerder onderzoek deed naar de rechtmatigheid van de aan hem verstrekte bijstandsuitkering. Anders dan eiser ter zitting heeft gesteld maakt de omstandigheid dat het onderzoek enige tijd in beslag heeft genomen niet dat eiser ervanuit mocht gaan dat verweerder van handhaving zou afzien.
10. De rechtbank begrijpt dat eiser door zijn medische klachten in een moeilijke situatie verkeert. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter geen verschoonbare reden voor het te laat indienen van bezwaar. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om op tijd bezwaar in te dienen of als hij hiertoe niet in staat is, iemand anders dit voor hem te laten doen. Uit de medische omstandigheden die eiser aanvoert blijkt niet dat eiser er niets aan kon doen dat hij niet op tijd bezwaar heeft gemaakt. Uit de overgelegde medische stukken volgt dat eiser lijdt aan een depressie waarvoor hij tot november 2018 behandeld is. [7] Sindsdien is eiser niet opnieuw behandeld. Ook heeft eiser chronische pijn aan zijn enkel. [8] Uit deze informatie volgt niet dat eiser niet in staat kon worden geacht om iemand voor zijn post te regelen of om bezwaar te maken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Zie artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). In artikel 3:41 van de Awb staat hoe dat bekendmaken gebeurt.
7.Zie de brief van i-psy van 27 november 2018
8.Zie brief huisarts van 14 juli 2020