ECLI:NL:CRVB:2018:2861
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bijstandsherziening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 4 juli 2003 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Het college herzag zijn bijstand op 21 december 2015 over verschillende tijdvakken en trok deze in, omdat appellant geldbedragen van zijn moeder had ontvangen, wat hij niet had gemeld. Appellant maakte op 2 februari 2016 bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing.
Appellant stelde in hoger beroep dat hij recht had op 42 dagen om bezwaar te maken en dat hij pas op 4 januari 2016 kennis nam van het besluit. Hij was in de periode daarvoor op vakantie en had zijn moeder geholpen met haar revalidatie. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn op 22 december 2015 begon. Appellant had voldoende tijd om bezwaar te maken en had geen verschoonbare redenen voor de termijnoverschrijding. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.