In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, die een ouderdomspensioen ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 13 juli 2018, waarin zijn aflossingscapaciteit voor terugvordering van teveel ontvangen toeslag was vastgesteld. De Svb had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het volgens hen te laat was ingediend. De rechtbank Gelderland had deze beslissing bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de Svb niet voldoende had aangetoond dat het besluit van 13 juli 2018 op de juiste wijze was verzonden. Het besluit was niet aangetekend verzonden en de Svb had geen deugdelijke verzendadministratie overlegd. Hierdoor was de termijn voor het indienen van bezwaar niet aangevangen op de door de Svb gestelde datum, maar pas op 23 oktober 2018, toen het besluit daadwerkelijk aan de gemachtigde van de appellant was toegezonden. Het bezwaarschrift van de appellant, dat op 10 oktober 2018 was ingediend, werd daardoor als tijdig beschouwd.
De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit van de Svb. De Svb werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar van de appellant te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.136,- bedroegen, en moest de Svb het griffierecht vergoeden.