ECLI:NL:RBMNE:2022:4309

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
UTR_20_1677
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering en beoordeling deskundigheid

In deze zaak heeft eiser, die zich sinds 20 juli 2017 ziek heeft gemeld, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag door het Uwv. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan. Eiser was werkzaam als kelner/barmedewerker en heeft zijn dienstverband per 1 november 2018 ontbonden. Het Uwv heeft de aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen op basis van de conclusie dat eiser per 18 juli 2019 meer dan 65% van zijn maatmanloon kan verdienen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. In beroep heeft eiser een expertiserapport ingebracht van deskundigen die zijn beperkingen hebben beoordeeld. De rechtbank heeft de onafhankelijkheid van de deskundige Rammeloo bevestigd en het rapport als overtuigend beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geduide functies passend waren voor eiser. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage onder de 35% bleef. Eiser heeft recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot betaling van € 500,- voor immateriële schade en € 4.002,38 voor proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1677

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Nijssen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Inleiding

1.1.
Eiser heeft voor het laatst als kelner/barmedewerker gewerkt. Hij heeft zich met ingang van 20 juli 2017 ziek gemeld als gevolg van een verstoorde arbeidsrelatie. Het dienstverband is per 1 november 2018 ontbonden via de kantonrechter. Het Uwv heeft de uitbetaling van ziekengeld overgenomen.
1.2.
De verzekeringsarts heeft eiser in december 2018 in het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWB) volledig arbeidsongeschikt geacht in verband met een medische ingreep. Er was sprake van tijdelijk geen benutbare mogelijkheden.
1.3.
Eiser heeft op 8 april 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. In het rapport van 20 mei 2019 heeft de primaire arts geconcludeerd dat eiser per einde wachttijd verminderde functionele mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek heeft, zoals opgenomen in de functionele mogelijkheden lijst (FML) van 17 mei 2019. De primaire arbeidsdeskundige heeft eiser op grond hiervan 14,70% arbeidsongeschikt geacht. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 4 juni 2019 (het primaire besluit) de WIA-aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser per 18 juli 2019 meer dan 65% van zijn maatmanloon kan verdienen. Eiser heeft bezwaar tegen dit besluit gemaakt.
1.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de FML te herzien en heeft op 8 februari 2020 een nieuwe FML opgemaakt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eiser op grond van deze FML 19,97% arbeidsongeschikt geacht. Hierna heeft het Uwv bij besluit van 18 maart 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Eiser heeft in beroep een expertiserapport van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort en arbeidsdeskundige M.A. Overduin van 24 februari 2021 ingebracht.
1.7.
In het rapport van 16 juni 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het maatmanloon van eiser naar boven bijgesteld op basis van een nabetaling van loon door de voormalig werkgever van eiser. De mate van arbeidsongeschiktheid is hierdoor gewijzigd naar 24,94%. De in bezwaar geduide functies zijn passend gebleven.
1.8.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2021 via een
Skype-verbinding. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.9.
De rechtbank heeft het onderzoek op 21 juli 2021 heropend en vervolgens een onafhankelijk deskundige verzocht een onderzoek in te stellen en een advies uit te brengen. Verzekeringsarts K.C. Rammeloo (Rammeloo), werkzaam bij WPEX, heeft op
2 februari 2022 gerapporteerd aan de rechtbank. Rammeloo heeft eiser belastbaar geacht zoals omschreven in de FML van 8 februari 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv, met een nadere toelichting. Eiser heeft schriftelijk gereageerd op het rapport van Rammeloo.
1.10.
De behandeling is op de zitting van 5 september 2022 voortgezet. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv is, met bericht van verhindering, niet op de zitting verschenen.

Overwegingen

Onafhankelijkheid van de benoemde deskundige Rammeloo
2. Eiser voert aan dat deskundige Rammeloo niet de vereiste onafhankelijkheid heeft om in deze zaak de bevindingen van het Uwv kritisch te toetsen, omdat zij in het recente verleden werkzaam is geweest voor het Uwv en nu nog steeds als opleider en trainer voor het Uwv werkt. Eiser vindt dat dit aanleiding geeft om een nieuwe deskundige te benoemen.
3.1.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om aan de onafhankelijkheid van deskundige Rammeloo te twijfelen.
3.2.
Op 21 juli 2021 heeft de rechtbank aan partijen laten weten voornemens te zijn om verzekeringsarts Rammeloo als deskundige te benoemen. Partijen hebben daarbij de gelegenheid gehad om zich binnen 2 weken uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige. Dit was voor eiser het aangewezen moment om zijn bezwaren tegen het laten verrichten van onderzoek door deze deskundige kenbaar te maken. Dit heeft hij niet gedaan.
3.2.
Het enkele feit dat Rammeloo tot januari 2020 als verzekeringsarts bij het Uwv heeft gewerkt maakt niet dat zij daarom niet onbevooroordeeld onderzoek zou kunnen verrichten. Rammeloo is per april 2020 bij WPEX in dienst getreden. WPEX is een onafhankelijk expertisebureau dat geen verband met het Uwv heeft.
3.3.
Rammeloo heeft op 13 december 2021 onderzoek in de onderhavige zaak verricht en hierover op 2 februari 2022 gerapporteerd. Ook gelet op het tijdsverloop van bijna twee jaar tussen de beëindiging van haar werkzaamheden bij het Uwv en het verrichten van onderzoek in deze zaak, ziet de rechtbank geen onoverkomelijke bezwaren in de omstandigheid dat Rammeloo als deskundige onderzoek heeft verricht in deze zaak.
3.4.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een nieuwe deskundige te benoemen, zoals door eiser is verzocht.
Medische beoordeling
4. Als uitgangspunt geldt volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich in deze zaak voor. Het rapport van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige Rammeloo geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle aanwezige medische informatie bestudeerd en eiser onderzocht. De deskundige heeft in haar rapport de bevindingen van het onderzoek nauwkeurig weergegeven. De door de rechtbank ingeschakelde onafhankelijke en onpartijdige deskundige beschikt over de expertise om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen Volgens de deskundige was eiser op de datum in geding (18 juli 2019) belastbaar conform de FML die de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv op 8 februari 2020 heeft opgemaakt, aangevuld met een nadere toelichting.
5. De informatie die eiser ter betwisting van de inhoud van het rapport van deskundige Rammeloo heeft ingebracht, geeft geen aanleiding om te oordelen dat het onderzoek door de deskundige inhoudelijk onvolledig en onjuist is. De deskundige heeft de inhoud van de eindrapportage van Stichting Burnout van 19 december 2019 al meegewogen in haar rapportage. Dit rapport bevat geen nieuwe medische informatie. De verklaring van de behandelend psycholoog [A] van 2 maart 2022 levert geen relevante medische informatie op over eiser rond de datum in geding aangezien eiser ruim na deze datum pas bij de psycholoog onder behandeling is gekomen, namelijk sinds eind 2021. In het
e-mailbericht van ARQ Diagnostisch Centrum (ARQ) van 28 maart 2022 wordt geen inhoudelijke medische informatie vermeld. Er staat in dat bij ARQ alleen diagnostiek plaatsvindt en dat er behandeladviezen worden gegeven. ARQ heeft ten aanzien van eiser geen traumagerichte behandeling geadviseerd en heeft eiser terugverwezen naar de huisarts. Verder heeft eiser brieven van orthopedisch chirurg [B] ingebracht van
10 maart 2019, 13 maart 2019 en 4 april 2022 en twee ongedateerde brieven. Deze brieven bevatten inhoudelijk geen nieuwe medische informatie ten opzichte van de brieven van [B] van 4 november 2019 en 26 november 2019 die deskundige Rammeloo bij haar beoordeling heeft meegewogen. Uit het overzicht van medische afspraken in de periode van 21 juli 2017 tot en met 8 maart 2022 leidt de rechtbank niet af dat de frequentie van behandelafspraken zodanig is geweest dat eiser op of rondom de datum in geding verminderd beschikbaar was om arbeid te verrichten.
Arbeidskundige beoordeling
Administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100)
7. Eiser voert aan dat hij met zijn beperkingen de geduide functie van administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) niet kan uitoefenen. Volgens de FML van
8 februari 2020 is eiser aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. Bij deze functie is sprake van een overschrijding van de belastbaarheid op dit punt, aldus eiser.
8. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 3 mei 2021 gerapporteerd dat deze functie passend is voor eiser. Storingen en onderbrekingen, zoals bedoeld binnen CBBS, komen voort uit de eisen die de functie stelt. Het moet gaan over externe factoren waardoor men gedwongen wordt een taak te onderbreken of te beëindigen en zich te richten op een andere deeltaak van de functie. Men moet zich dan functioneel op een andere deeltaak van het werk richten in plaats van het werk waar men mee bezig was. In deze functie hoeven inkomende e-mail geen storingen en onderbrekingen met zich mee te brengen. Uit een aanvullende toelichting van de arbeidsdeskundig analist blijkt dat het aantal inkomende telefoontjes én eventueel andersoortige storingen in deze functie gering is. Dat de medewerker de eigen werkzaamheden zodanig moet weten te organiseren dat de werkzaamheden van andere teamleden niet stagneren, betekent niet dat er sprake is van veelvuldige storingen en onderbrekingen. Ten aanzien van het verwerken van inkomende
e-mail, wat een aanzienlijk tijdsaandeel in de functie heeft, merkt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op dat er in deze functie niet voldaan wordt aan ‘gedwongen’ als eis uit de definitie, omdat de medewerker de keuzevrijheid heeft om al dan niet onmiddellijk te reageren. De medewerker stelt prioriteiten en plant de eigen werkzaamheden, zo blijkt uit de beschrijving van de functie inhoud. De aanname dat sprake zou zijn van een groot aantal onderbrekingen en storingen is gelet op het bovenstaande dan ook niet juist. Dat in de functie sprake kan zijn van storingen en onderbrekingen is evident, deze zijn echter niet te duiden als veelvuldig.
9. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat bij de geduide functie van administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van eiser op het punt dat eiser is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen.
Per einde wachttijd nog maar één functie geschikt?
10. Eiser voert verder aan dat nog slechts één van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies geschikt is op basis van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort vastgestelde beperkingen. De schatting kan daarom geen stand houden.
11. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 3 mei 2021 gerapporteerd dat de FML van 8 februari 2020 uitgangspunt voor de arbeidsdeskundige heroverweging is gebleven. Deze FML is na onderzoek door de rechtbank ingeschakelde deskundige Rammeloo in stand gebleven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gaat uit van de juistheid van deze FML en heeft op grond hiervan de volgende drie functies geduid: productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en productiemedewerker textiel (SBC-code 272043). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 4 maart 2020 voldoende gemotiveerd dat deze drie geduide functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiser zoals omschreven in de FML van 8 februari 2020. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de geduide functies niet zou kunnen verrichten.
Maatmanloon
12. In het rapport van 16 juni 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het maatmanloon naar boven bijgesteld op basis van een nabetaling van loon door de voormalig werkgever van eiser. Hierdoor is de mate van arbeidsongeschiktheid in beroep naar boven bijgesteld naar 24,94%.
Beroep gegrond
13. Het beroep is gegrond omdat aan het bestreden besluit het gebrek kleeft dat het in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit is pas in de beroepsfase volledig en juist gemotiveerd. De rechtbank laat echter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage lager dan 35% blijft en eiser daarmee, ondanks verhoging van dit percentage, nog steeds geen recht op een WIA-uitkering heeft.
Redelijke termijn
14. Eiser heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
15. De vraag of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser gedurende de hele procesgang en de aard van het bestreden besluit en het daardoor getroffen belang van eiser. Indien sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, dient te worden beoordeeld of deze heeft plaatsgevonden in de bestuurlijke fase en/of in de rechterlijke fase. Ten slotte dient te worden beoordeeld tot welk bedrag aan schadevergoeding een eventuele overschrijding van de redelijke termijn moet leiden.
16. De rechtbank overweegt dat het vaste rechtspraak [2] is dat de redelijke termijn voor een procedure bij een bestuursorgaan en de rechtbank tezamen in beginsel twee jaar is, waarbij de termijn voor de bezwaarfase een half jaar en voor de beroepsfase anderhalf jaar is. Wat betreft de hoogte van de voor de overschrijding toe te kennen schadevergoeding wordt in het algemeen een vergoeding gepast geacht van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
17. Het Uwv heeft het bezwaarschrift van eiser op 16 juli 2019 ontvangen, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de behandeling van het bezwaar op dat moment is aangevangen. Tot de datum van deze uitspraak zijn in de procedure van eiser drie jaar en vier maanden verstreken. De rechtbank heeft noch in de zaak zelf, die niet als complex is aan te merken, noch in de opstelling van eiser aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is derhalve met een jaar en vier maanden overschreden. De vertraging is ontstaan in zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase. De procedure in bezwaar heeft immers 9 maanden en bij de rechtbank 2 jaar en 7 maanden geduurd. De overschrijding komt daarom voor rekening van zowel het Uwv als de rechtbank.
18. De rechtbank zal het Uwv voor de overschrijding van de redelijke termijn met 3 maanden veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,- aan eiser als vergoeding van de door hem geleden immateriële schade.
19. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden in de rechterlijke fase die aanleiding zouden kunnen geven de overschrijding van de redelijke termijn gerechtvaardigd te achten. Weliswaar heeft het uitbrengen van een deskundigenadvies lange tijd in beslag genomen doch dit is geen omstandigheid die hier kan meewegen. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om af te wijken van het in vaste rechtspraak gehanteerde bedrag van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan. Voor de overschrijding van de redelijke termijn met 13 maanden in de rechterlijke fase kent de rechtbank daarom een schadevergoeding aan eiser toe van 3 x € 500,- = € 1.500,-
Griffierecht
20. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen.
Proceskostenvergoeding
Kosten voor rechtsbijstand
21. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-, 1,5 punten voor het verschijnen op de zittingen met een waarde per punt van € 759,- en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na het verslag van het deskundigenonderzoek met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
Kosten voor deskundigen
22. Eiser heeft een specificatie van de kosten voor deskundigen P.J.A.J. van Amelsfoort en M.A. Overduin van het Expertise Instituut ingediend voor een bedrag van € 1.905,75 inclusief btw. Genoemde deskundigen hebben op verzoek van eiser op 24 februari 2021 een rapportage opgemaakt in deze procedure.
23. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten van de deskundigen vast aan de hand van artikel 1, aanhef en onder b, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Bpb, gelezen in verband met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, en met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de Wet tarieven in strafzaken en het Besluit tarieven in strafzaken 2003.
24. Op de overgelegde specificatie voor de deskundigen worden naast de werkzaamheden van de deskundigen ook administratiekosten gedeclareerd. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. [3]
25. De gemaakte kosten voor werkzaamheden van de deskundige komen op grond van de eerdergenoemde bepalingen voor vergoeding in aanmerking. In de factuur zijn 11 uren verantwoord, met een uurtarief van € 129,63 per uur. De rechtbank stelt de vergoeding vast op 11 x € 129,63 = € 1.425,93. Inclusief btw is dit € 1.725,38.
Totaal
26. De rechtbank stelt de proceskosten van eiser die het Uwv moet betalen vast op
€ 4.002,38 (€ 2.277,- + € 1.725,38).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 maart 2020;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van € 500,- aan schadevergoeding aan eiser;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Raad voor de Rechtspraak) tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.500,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 48,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 4.002,38 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 oktober 2022. De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2135.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009 en van 22 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4284.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 24 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG8372.