ECLI:NL:RBMNE:2022:4034

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 21/567
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-aanslag en verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft eiseres, een B.V. uit [woonplaats 1], beroep ingesteld tegen een WOZ-aanslag die op 29 februari 2020 is ontvangen. De aanslag betreft de waarde van onroerende zaken aan de [straat] nr. [huisnummers] in [woonplaats 2] voor het belastingjaar 2020, met als waardepeildatum 1 januari 2019. De heffingsambtenaar van de gemeente Almere, verweerder, heeft het bezwaar van eiseres op 22 december 2020 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep heeft ingesteld. De zitting vond plaats op 11 juli 2022 via een Teams-beeldverbinding, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woningen een bedrag van € 4.500,- voor een parkeerplaats omvat. Eiseres betwistte de waarde van de parkeerplaatsen, stellende dat het openbare parkeerplekken betreft. Verweerder heeft echter aangetoond dat de parkeerplaatsen op eigen terrein van de appartementen liggen. De rechtbank concludeert dat de parkeerplaatsen bij de appartementen horen en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagt.

Het beroep is ongegrond verklaard, maar de rechtbank heeft wel het verzoek van eiseres om vergoeding van immateriële schade toegewezen, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden. Eiseres heeft recht op een schadevergoeding van € 500,- voor de overschrijding van de redelijke termijn met vijf maanden. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 360,- en de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar uitgesproken op 28 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/567

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [woonplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: C. Bakker).

Inleiding

1.1
Eiseres heeft op 29 februari 2020 een aanslag ontvangen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) waarin de waarde van de onroerende zaken aan de [straat] nr. [huisnummers] in [woonplaats 2] voor het belastingjaar 2020 naar de waardepeildatum 1 januari 2019 zijn vastgesteld. Verweerder heeft bij deze aanslag aan eiseres als eigenaar van deze onroerende zaken ook en aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij de waardes als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
1.2
In de uitspraak op bezwaar van 22 december 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3
Eiseres heeft tegen de uitsprak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift overgelegd.
1.4
De zaak is behandeld op de zitting van 11 juli 2022 door middel van een Teams-beeldverbinding. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Algemeen

2. Eiseres heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere, ook algemeen geformuleerde, brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd toegelicht welke specifieke gronden in deze zaak aan de orde zijn en heeft hij de overige gronden laten varen. De rechtbank zal de beroepen beoordelen aan de hand van de op de zitting ingenomen standpunten.
3. Verweerder heeft de waarde van de woningen vastgesteld. In die waarde is een bedrag van € 4.500,- begrepen voor een parkeerplaats. Op de zitting heeft eiseres verklaard de waardes die verweerder aan de appartementen heeft toegekend niet langer te betwisten maar wel de waarde van de parkeerplaatsen. Volgens eiseres gaat het hier om openbare parkeerplekken en niet om parkeerplekken die bij de woningen horen.
4. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de parkeerplaatsen op het eigen terrein van de appartementen liggen. Het gaat hier om een transformatiepand, een voormalig kantoorgebouw dat getransformeerd is naar een appartementencomplex. Volgens verweerder blijkt uit de overgelegde kadastrale kaart dat het parkeerterrein bij het appartementencomplex hoort.
5. De rechtbank is van oordeel dat ieder appartement een parkeerplaats op eigen terrein heeft en dat de waarde van de parkeerplaats daarom terecht in de waarde van de woningen is begrepen. Uit de kadastrale kaart blijkt inderdaad dat het gehele parkeerterrein bij het appartementencomplex hoort. De rechtbank heeft daarnaast aan de hand van Google Maps vastgesteld dat het in totaal gaat op 46 parkeerplaatsen en dat bij de ingang van het terrein een bord staat met ‘eigen terrein’, dat later nog een keer wordt herhaald. Hiermee vindt de rechtbank aannemelijk dat de parkeerplaatsen bij het appartementencomplex horen en bij eiseres in gebruik zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Tussenconclusie
6. Het beroep is ongegrond.
Immateriële schadevergoeding
7. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
8. De rechtbank beoordeelt het verzoek aan de hand van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016. [1] De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Voor de hoogte van de schadevergoeding is het uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
9. In deze zaak komt de rechtbank tegemoet aan het verzoek van eiseres om vergoeding van immateriële schade. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift op 10 maart 2020 en deze uitspraak is een periode van twee jaar en ruim vijf maanden verstreken, zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met vijf maanden. Eiseres heeft daarmee recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500,-. De bezwaarfase is geëindigd met de uitspraak op bezwaar op 22 december 2020. De bezwaarfase heeft daarmee ruim 9 maanden geduurd. Dit is langer dan de termijn van 6 maanden die geldt voor verweerder. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf het moment van ontvangst van het beroepschrift op 2 februari 2021 tot de uitspraakdatum, 18 maanden geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn is daarom volledig aan verweerder toe te rekenen. Verweerder moet het bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding dan ook aan eiseres betalen.

Conclusie en gevolgen

10. Omdat de rechtbank de verzochte schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn toekent, is er gelet op het bovengenoemde arrest van de Hoge Raad ook aanleiding om het griffierecht aan eiseres te laten vergoeden en om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
11. De vergoeding bedraagt in totaal € 759,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Daarbij is de rechtbank gelet op arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, in afwijking van het Besluit proceskosten bestuursrecht uitgegaan van een waarde per punt van € 759,- in beroep. [2] De rechtbank stelt een factor van 0,5 vast voor het gewicht van de zaak omdat verweerder slechts wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres omdat aan haar een vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend. [3]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot een vergoeding van de immateriële schade, vastgesteld op € 500,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Zie het arrest van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.
3.Zie het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 20215, ECLI:NL:HR:2015:660.