In deze zaak heeft eiseres, een B.V. uit [woonplaats 1], beroep ingesteld tegen een WOZ-aanslag die op 29 februari 2020 is ontvangen. De aanslag betreft de waarde van onroerende zaken aan de [straat] nr. [huisnummers] in [woonplaats 2] voor het belastingjaar 2020, met als waardepeildatum 1 januari 2019. De heffingsambtenaar van de gemeente Almere, verweerder, heeft het bezwaar van eiseres op 22 december 2020 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep heeft ingesteld. De zitting vond plaats op 11 juli 2022 via een Teams-beeldverbinding, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woningen een bedrag van € 4.500,- voor een parkeerplaats omvat. Eiseres betwistte de waarde van de parkeerplaatsen, stellende dat het openbare parkeerplekken betreft. Verweerder heeft echter aangetoond dat de parkeerplaatsen op eigen terrein van de appartementen liggen. De rechtbank concludeert dat de parkeerplaatsen bij de appartementen horen en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagt.
Het beroep is ongegrond verklaard, maar de rechtbank heeft wel het verzoek van eiseres om vergoeding van immateriële schade toegewezen, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden. Eiseres heeft recht op een schadevergoeding van € 500,- voor de overschrijding van de redelijke termijn met vijf maanden. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 360,- en de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar uitgesproken op 28 juli 2022.