ECLI:NL:RBMNE:2022:3496

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 21/1861
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde crematorium en levensduurverlenging

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een crematorium. De heffingsambtenaar had de waarde van het crematorium vastgesteld op € 1.369.000,- per 1 januari 2019, maar eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde P.J.T. Loijen, betwistte deze waarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde correct was, vooral omdat de heffingsambtenaar niet kon onderbouwen dat de levensduur van het crematorium was verlengd door onderhoud of verbeteringen. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat het crematorium nog in gebruik is, onvoldoende is om aan te nemen dat de restwaarde later wordt bereikt. De rechtbank heeft de waarde van het crematorium uiteindelijk schattenderwijs vastgesteld op € 1.250.000,-. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak heeft overschreden, wat heeft geleid tot een schadevergoeding van € 500,- voor eiseres. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar ook veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten, die in totaal € 2.509,75 bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1861

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] N.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: P.J.T. Loijen),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder (de heffingsambtenaar)
(gemachtigde: mr. M.F.M. Boerlage).

Inleiding

1. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] in [plaats] (het crematorium) op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) bij beschikking vastgesteld op € 1.369.000,-. Met deze beschikking is aan eiseres in één geschrift ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [gemeente] voor het jaar 2020 opgelegd en bekendgemaakt, waarbij de WOZ-waarde als maatstaf is gehanteerd.
2. In de uitspraak op bezwaar van 8 maart 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van het crematorium gehandhaafd.
3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een taxatierapport.
4. De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, samen met taxateur [taxateur 1] , en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, samen met taxateurs [taxateur 2] en [taxateur 3] .

Beoordeling door de rechtbank

5. Het crematorium is deels gebouwd in 1936 en deels in 1992. Het gebouw heeft een gebruiksoppervlak van 1558 m2 en staat op een perceel van 70.760 m2.
6. Zowel eiseres als de heffingsambtenaar hebben een taxatierapport ingediend. In beide taxatierapporten wordt als uitgangspunt genomen dat sprake is van een incourante niet-woning en wordt getaxeerd op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde, aan de hand van de Taxatiewijzer Crematoria.
7. De heffingsambtenaar handhaaft de vastgestelde WOZ-waarde. Eiseres staat een lagere waarde voor. Op de zitting heeft de taxateur van eiseres de voorgestane waarde gewijzigd naar € 1.141.000,-.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde niet aannemelijk gemaakt
8. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van het crematorium niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin niet geslaagd.
9. Eiseres voert aan dat de heffingsambtenaar ten onrechte een levensduurverlenging heeft toegepast zonder inzichtelijk te maken waar die levensduurverlenging op is gebaseerd. Volgens eiseres moet het crematorium daarom worden gewaardeerd op de restwaarde.
10. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de levensduur langer is gebleken dan oorspronkelijk is ingeschat. Het crematorium is goed onderhouden, het is nog steeds in functie en er zijn geen signalen dat het gebruik op korte termijn zal worden beëindigd. De heffingsambtenaar wijst erop dat in 2021 een renovatie zal plaatsvinden met €1.500.000,- aan geschatte bouwkosten.
11. De rechtbank stelt voorop dat bouwkundige verbeteringen of vernieuwingen aanleiding kunnen vormen voor een verlenging van de technische levensduur en voor aanpassing van de restwaarde en het tijdstip waarop die wordt bereikt. Ook in het geval dat de aanvankelijk bepaalde technische levensduur achteraf bezien onjuist is ingeschat, zijn die aanpassingen mogelijk. Het voortdurende gebruik van de onroerende zaak door belanghebbende in dezelfde functie sluit niet uit dat de restwaarde van de onroerende zaak wordt bereikt, maar kan ook aanleiding vormen om bij het bepalen van de technische afschrijving en/of restwaarde af te wijken van de uitgangspunten in de Taxatiewijzer. De heffingsambtenaar moet dan wel aannemelijk maken dat een afwijking gerechtvaardigd is. [1]
12. De rechtbank stelt vast dat de oorspronkelijk ingeschatte levensduur van de ruwbouw, afbouw en installaties uit 1936 en van de afbouw en installaties uit 1992 is verstreken. In het taxatierapport van de heffingsambtenaar is de op de waardepeildatum resterende levensduur bepaald op 10 jaar voor de ruwbouw uit 1936 en op 2 jaar voor de overige delen.
13. De heffingsambtenaar beroept zich op het voortdurende gebruik in dezelfde functie. Naar het oordeel van de rechtbank maakt hij daarmee niet aannemelijk dat de restwaarde later wordt bereikt. Het enkele feit dat het crematorium nog in gebruik is, is daarvoor onvoldoende. De heffingsambtenaar heeft ook verwezen naar het uitgevoerde onderhoud. Bij de oorspronkelijke inschatting van de levensduur wordt er logischerwijs al van uitgegaan dat normaal onderhoud zal plaatsvinden. De heffingsambtenaar heeft niet aannemelijk gemaakt dat het onderhoud van het crematorium het normale onderhoud overstijgt en een bouwkundige verbetering of vernieuwing vormt.
14. De heffingsambtenaar heeft de resterende levensduur niet aannemelijk gemaakt. Alleen al daarom is de vastgestelde WOZ-waarde ook niet aannemelijk gemaakt. Het beroep is gegrond. De andere beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd hoeven daarom niet meer besproken te worden.
Eiseres heeft de voorgestane waarde niet aannemelijk gemaakt
15. Omdat de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiseres de door haar gestelde waarde van € 1.141.000,- aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank beantwoordt ook deze vraag ontkennend.
16. Eiseres heeft een taxatierapport ingediend. Op de zitting heeft de taxateur van eiseres de daarin getaxeerde waarde aan de hand van de door de heffingsambtenaar vastgestelde gewijzigde oppervlaktematen aangepast naar € 1.141.000,-. Naar het oordeel van de rechtbank is met de in het taxatierapport opgenomen informatie de nader op de zitting voorgestane waarde onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank stelt de waarde schattenderwijs vast
17. Omdat geen van beide partijen naar het oordeel van de rechtbank er in is geslaagd het van haar gevraagde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde van het crematorium op de waardepeildatum schattenderwijs op € 1.250.000,-. De rechtbank bepaalt verder dat de heffingsambtenaar de aanslag onroerendezaakbelastingen overeenkomstig die waarde vermindert.
Immateriële schadevergoeding en proceskosten
18. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
19. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepstermijn sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar is ontvangen en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252).
20. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 11 april 2020 door de heffingsambtenaar is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 26 augustus 2022. De totale duur is (naar boven afgerond) 29 maanden. De redelijke termijn van 24 maanden is dus met 5 maanden overschreden. Eiseres heeft daarom, uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar, recht op een schadevergoeding van € 500,-. De rechtbank stelt vast dat de bezwaarfase (geëindigd met de uitspraak op bezwaar van 8 maart 2021) afgerond 11 maanden heeft geduurd en daarmee 5 maanden te lang. De volledige overschrijding komt daarom voor rekening van de heffingsambtenaar.
21. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten.
22. De proceskostenvergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. Daarbij is de rechtbank, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022 [2] , in afwijking van het Besluit proceskosten bestuursrecht uitgegaan van een waarde per punt in beroep van € 759,-. De vergoeding bedraagt in totaal € 2.056,- (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde van € 269,- per punt en 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde van € 759,- per punt). De overige proceskosten die worden toegekend zijn de kosten voor de taxatiekaart ter hoogte van € 302,50 en vergoeding van de kosten voor de aanwezigheid van de taxateur op de zitting ter hoogte van € 151,25 (1 uur x €125,- + 21% BTW). De proceskosten bedragen daarmee in totaal € 2.509,75.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de waarde van het crematorium vast op € 1.250.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019 en bepaalt dat de heffingsambtenaar de aanslag onroerendezaakbelastingen overeenkomstig die waarde vermindert;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 500,-;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.509,75 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. V.E.H.G. Visser en mr. J.G.E. Gieskes, leden, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 december 2020 (ECLI:NL:GHSHE:2020:4097), in stand gelaten door de Hoge Raad in het arrest van 14 januari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:25).