29.2Evenmin slaagt het betoog van [eiseres 1] dat artikel 3.5, onder e, van de planregels van het bestemmingsplan 2014 vanwege evidente strijd met het rechtszekerheidsbeginsel onverbindend moet worden verklaard. De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 juni 2016 weliswaar geoordeeld dat deze planregel materieel gezien rechtsonzeker was, maar tegelijkertijd is ook de voorlopige voorziening getroffen dat deze planregel nog enige tijd zou blijven gelden. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen ruimte voor een exceptieve toetsing van deze planregel.
30. De tussenconclusie van de rechtbank is dat sprake is van overtreding van artikel 3.5, onder e, van de planregels van het bestemmingsplan 2018. Hierna zal de rechtbank uiteenzetten waarom deze overtreding niet is gelegaliseerd met de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van keerwanden. Dat is relevant, want als deze omgevingsvergunning het gebruik heeft gelegaliseerd, dan was het college niet bevoegd om handhavend op te treden tegen het gebruik.
Omgevingsvergunning keerwanden geen impliciete vrijstelling van bestemmingsplan 2018
31. [eiseres 1] betoogt dat met de omgevingsvergunning voor het bouwen van keerwanden ook een impliciete vrijstelling van het bestemmingsplan 2018 is verleend. [eiseres 1] meent dat het perceel met deze omgevingsvergunning gebruikt mag worden voor opslag en verwerking van meer dan 50 ton afvalstoffen per dag. Daarbij wijst zij op de gedane en geaccepteerde meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer die ook deel uitmaakten van de aanvraag voor de omgevingsvergunning.
32. Het college betwist dat de verleende omgevingsvergunning het gebruik legaliseert. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling stelt het college dat uit de aanvraag niet zonneklaar blijkt dat de aanvraag ook ziet op strijdig gebruik.
33. Bij besluit van 20 november 2015 heeft het college aan [eiseres 1] een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van keerwanden ten behoeve van de opslag/kering van bulk- en stukgoederen op het perceel. Bij beslissing op bezwaar van 3 november 2016 heeft het college de omgevingsvergunning na de heroverweging alsnog geweigerd. Deze beslissing op bezwaar is met de uitspraak van deze rechtbank van 23 februari 2017vernietigd, waarbij het college is opgedragen een nieuw besluit te nemen. De Afdeling heeft deze uitspraak bevestigd.Vaststaat dat er nog geen nieuwe beslissing op bezwaar is genomen. Dit betekent dat [eiseres 1] beschikt over een nog niet onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen van keerwanden op het perceel.
34. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag welk gebruik deze omgevingsvergunning toestaat.
35. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan een vrijstelling voor gebruik van een pand dat in strijd is met het bestemmingsplan (nu: een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) worden geacht voort te vloeien uit een voor dat pand verleende bouwvergunning als uit de aanvraag zonder meer kan worden afgeleid dat het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt en het bevoegde bestuursorgaan, zich bewust van het voorgenomen gebruik, de vergunning in weerwil van de planregels heeft verleend.
36. De rechtbank ziet in de dossierstukken geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college in weerwil van de planregels een omgevingsvergunning heeft verleend voor het gebruik van het perceel voor opslag en verwijdering van meer dan 50 ton afvalstoffen per dag. Daarbij betrekt zij dat in de aanvraag zelf staat dat het bouwwerk gebruikt gaat worden voor ‘opslag van diverse bulk- en stukgoederen’. Dit is overeenkomstig het bestemmingsplan zolang de capaciteit onder de 50 ton per dag blijft. Uit het dossier volgt verder dat een notitie van M-tech van 22 oktober 2015 met als onderwerp ‘tweede aanvulling van de melding Activiteitenbesluit’ deel uitmaakt van de aanvraag om omgevingsvergunning. Deze melding bevat weliswaar een tabel met een overzicht van de verschillende afvalstoffen en de jaarcapaciteit, wat omgerekend neerkomt op (veel) meer dan 50 ton per dag, maar dat is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Volgens de notitie passen de gemelde bedrijfsactiviteiten binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan dat bedrijven met maximaal milieucategorie 4.1 zijn toegestaan. In deze notitie of de aanvraag wordt niet gerefereerd aan artikel 3.5, onder e, van de planregels. Het dossier laat het beeld zien dat zowel het college als [eiseres 1] destijds niet hebben onderkend dat sprake was van strijd met deze planregel, zoals het college op zitting ook heeft gesteld. [eiseres 1] heeft dit niet betwist.
37. [eiseres 1] heeft verder nog aangevoerd dat de aanvraag om omgevingsvergunning van rechtswege aangemerkt had moeten worden als aanvraag om omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik (de zogenoemde c-vergunning). Daarbij wijst zij op artikel 2.10, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
38. De rechtbank overweegt dat het college bij de toetsing van een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan het bestemmingsplan onderzoek moet doen naar het gebruik van het bouwwerk. Omdat het college er vanuit is gegaan dat de keerwanden in overeenstemming met de gebruiksregels zouden worden gebruikt en zich niet bewust was van de strijdigheid met artikel 3.5, onder e, van de planregels, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college die aanvraag ten onrechte niet mede als aanvraag voor een c-vergunning heeft opgevat.
39. De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning het gebruik van de keerwanden voor opslag van meer dan 50 ton afvalstoffen per dag niet heeft gelegaliseerd. Dit betekent dat sprake is van een overtreding en dat het college bevoegd is om daartegen handhavend op te treden.
Geen overtreding ten aanzien van de gerealiseerde keerwanden
40. SMZ vindt het handhavingsbesluit niet ver genoeg gaan en voert aan dat het college ten onrechte niet handhavend heeft opgetreden tegen de reeds gerealiseerde keerwanden. SMZ acht de kans groot dat de omgevingsvergunning uiteindelijk niet de eindstreep haalt vanwege het strijdige gebruik.
41. Uit overweging 33 volgt dat [eiseres 1] beschikt over een nog niet onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen van keerwanden. Het college moet nog op het bezwaar beslissen. Zolang dat niet is gebeurd en de aanvraag om omgevingsvergunning niet is geweigerd, is deze omgevingsvergunning geldig en is ten aanzien van de bouw van de keerwanden geen sprake van een overtreding. Het college heeft in dat geval geen bevoegdheid om daartegen handhavend op te treden.
Geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien
42. Als er een overtreding is, dan geldt de beginselplicht tot handhaving. De beginselplicht houdt in dat het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden in geval van overtreding van een wettelijke voorschrift, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Dit vanwege het algemeen belang dat is gediend met handhaving. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zo onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
43. [eiseres 1] stelt zich op het standpunt dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die maken dat van handhaving moet worden afgezien. Hoewel er nog geen concreet zicht op legalisatie is, bestaat volgens haar de mogelijkheid om de overtreding op te heffen door middel van verlening van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wabo. In dat geval is een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) van de gemeenteraad nodig en [eiseres 1] ziet niet in op basis waarvan de gemeenteraad die verklaring zou weigeren.
44. De rechtbank stelt vast dat [eiseres 1] op 30 mei 2016 een aanvraag voor uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten heeft ingediend bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht. De aanvraag ziet op de activiteiten milieu en planologisch strijdig gebruik. De gemeenteraad heeft op 22 april 2021 besloten om de door [eiseres 1] gewenste uitbreiding niet toe te staan en de vereiste vvgb te weigeren. Gelet hierop bestaat geen reden om te oordelen dat voor het huidige strijdige gebruik, voor zover dat al mede onder deze aanvraag valt, concreet zicht op legalisatie bestaat. Voor zover [eiseres 1] met deze beroepsgrond niet doelt op de al ingediende aanvraag, maar meer in algemene zin betoogt dat het huidige gebruik gelegaliseerd kan worden met een c-vergunning, overweegt de rechtbank dat dat op grond van vaste rechtspraak onvoldoende is om concreet zicht op legalisatie aan te nemen. Ten eerste heeft [eiseres 1] daarvoor nog geen aanvraag ingediend. Bovendien is niet waarschijnlijk, gelet op de geweigerde vvgb voor uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten, dat het college van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan gebruik kan en wil maken, omdat ook voor een aanvraag ter legalisatie van het huidige gebruik een vvgb van de gemeenteraad is vereist. De rechtbank volgt [eiseres 1] niet in haar standpunt dat legalisatie aanstaande is.
45. Verder heeft [eiseres 1] verzocht om het bestreden besluit te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Daarbij wijst zij op de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 (Harderwijk).
46. In de Harderwijk-uitspraak is kortgezegd geoordeeld dat een besluit geschikt en noodzakelijk moet zijn om de beoogde doelen te bereiken en dat de genomen maatregel evenwichtig moet zijn. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn.
47. Een belangrijk punt voor [eiseres 1] is dat het inmiddels 7 jaar geleden is dat zij op het perceel is gevestigd en dat zij voor haar bedrijfsactiviteiten destijds ook meldingen op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer heeft gedaan bij het bevoegd gezag. In het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan 2018 ziet zij aanwijzingen dat haar bedrijfsactiviteiten positief zijn bestemd. De rechtbank overweegt dat het bij de afweging over het al dan niet gebruik maken van de bevoegdheid om handhavend op te treden niet alleen om de bedrijfsbelangen van [eiseres 1] gaat, maar zeker ook om het algemene belang van het beschermen van het milieu en de belangen van SMZ en omwonenden die zijn gelegen in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De rechtbank vindt de last onder dwangsom een geschikt en noodzakelijk middel om de overtreding aan te pakken. Daarbij komt gewicht toe aan de aard van de overtreding en de impact daarvan op de omgeving. De rechtbank ziet geen zwaarwegende noodzaak om het huidige gebruik in afwijking van de planregels voort te laten bestaan. Wat [eiseres 1] aanvoert ziet niet op de nadelige gevolgen van handhaving, maar op de voorgeschiedenis. Naar het oordeel van de rechtbank is handhavend optreden in dit geval niet onevenredig.
48. [eiseres 1] en SMZ richten zich tegen de hoogte van de dwangsom. [eiseres 1] voert aan dat de hoogte onvoldoende is gemotiveerd. SMZ vindt de dwangsom niet hoog genoeg, omdat er onvoldoende prikkel van uitgaat om de overtreding te beëindigen of beëindigd te houden. Zij wil dat de dwangsom wordt verhoogd naar € 25.000,- per dag met een maximum van € 500.000,-.
49. Artikel 5:32b, derde lid, van de Awb bepaalt dat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding moet staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
50. Volgens vaste rechtspraak heeft het opleggen van een last onder dwangsom ten doel de overtreder te bewegen tot naleving van de geldende regels. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan, dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
51. Het college heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 10.000,- per overtreding met een maximum van € 50.000,-. Op de zitting heeft het college toegelicht dat er geen beleid is over de hoogte van dwangsommen. Verder is toegelicht dat bij het bepalen van de hoogte is gekeken naar opgelegde dwangsommen in soortgelijke situaties en niet naar de omzet van [eiseres 1] . De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom. Voor het oordeel dat van de dwangsom onvoldoende prikkel uit zou gaan om de overtreding ongedaan te maken, bestaat geen aanleiding.
52. [eiseres 1] vindt de begunstigingstermijn van zes weken te kort. De rechtbank stelt vast dat de voorzieningenrechter de beslissing op bezwaar, waar het besluit van 12 november 2021 tot oplegging van de last onder dwangsom en vaststelling van de begunstigingstermijn integraal deel van uitmaakt, heeft geschorst tot aan de uitspraak op het beroep. Gelet hierop en omdat de rechtbank hierna een nieuwe begunstigingstermijn zal geven, bespreekt de rechtbank deze beroepsgrond verder niet.
Intrekking beroepsgrond proceskosten
53. Op de zitting heeft SMZ haar beroepsgrond ingetrokken dat de proceskostenveroordeling in de beslissing op bezwaar van 12 november 2021 te laag is, omdat geen vergoeding is toegekend voor het beroep niet tijdig beslissen en het beroep tegen de eerste beslissing op bezwaar.
54. Zoals uit de overwegingen 11 en 14 volgt, ziet de rechtbank aanleiding om voor het indienen van deze beroepschriften een proceskostenveroordeling uit te spreken. Het totale bedrag aan proceskosten dat het college aan SMZ moet vergoeden bedraag € 1.138,50 (€ 379,50 + € 759,-).