Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 februari 2022 in de zaak tussen
Het Behouden Huis B.V., uit Zeist, eiseres
Procesverloop
de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2019 (
de waardepeildatum) van de onroerende zaak [adres 1] in [woonplaats] (
de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 4.964.000,- (
de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiseres voor het jaar 2020 opgelegde aanslag in de van gebruikers geheven onroerendezaakbelasting van de gemeente Zeist (
de aanslag).
Care Property) tegen de beschikking en de aan Care Property voor het jaar 2020 opgelegde aanslag in de van eigenaren geheven onroerendezaakbelasting op de zitting van 24 november 2021 (zaaknummer UTR 21/1333) tezamen behandeld.
Vaststaande feiten
het woonzorgcentrum), en een perceel grond van 7.420 m2 (
het perceel). De onroerende zaak is ingeschreven in het rijksmonumentenregister. Het perceel, dat grenst aan het onder de Natuurschoonwet 1928 (
Nsw) gerangschikte landgoed Pavia, is op grond van een zogeheten ‘aanleunrangschikking’ met ingang van 12 december 2018 aangemerkt als landgoed in de zin van artikel 1 van de Nsw.
Geschil en standpunten van partijen
de nader vastgestelde waarde) te hoog is;
- verweerder had bij de bepaling van de waarde van de onroerende zaak op grond van de verkrijgingsfictie, meer in het bijzonder wegens de verhuurde staat van de onroerende zaak, bij de herleiding van de waarde van de onroerende zaak uit de prijs waarvoor Care Property de onroerende zaak in december 2018 heeft gekocht (
- verweerder heeft geen rekening gehouden met de omstandigheid dat het woonzorgcentrum een gebouwd eigendom is dat tot woning dient en dat deel uitmaakt van een op de voet van de Nsw aangewezen landgoed waarvan de waarde moet worden bepaald op de zogeheten bestemmingswaarde.
De beoordeling van het geschil
de marktwaarde), te hoog is. Daarna zal de rechtbank de vraag beantwoorden of op de marktwaarde van de onroerende zaak op grond van het bepaalde in artikel 17, vijfde lid, van de Wet WOZ de instandhoudingslast in mindering dient te worden gebracht.
de vergelijkingsobjecten). De gegevens zijn verwerkt in het hieronder opgenomen overzicht.
nietonmiddellijk en in volle omvang in gebruik kan worden gegeven, moet worden bepaald alsof dit
welmogelijk is. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot de invoering van de Wet WOZ heeft geleid wordt dit als volgt toegelicht:
inclusiefde bij het object behorende grond, te delen door het aantal m2 oppervlakte van (uitsluitend) het (de) gebouwde eigendom(men) behorende tot het object. Dat geeft een vertekend beeld, zeker nu de oppervlakte van de grond behorende bij de onroerende zaak en elk van de vergelijkingsobjecten varieert van 515 m2 ( [adres 2] ) tot 7.420 m2 (de onroerende zaak). In het taxatieverslag is de waarde van de grond, behorende tot de onroerende zaak, gesteld op € 704.900,-. Omdat verweerder de taxatieverslagen van de vergelijkingsobjecten niet heeft verstrekt, is het de rechtbank niet bekend op welk bedrag de waarde van de grond, behorende tot elk van de vergelijkingsobjecten, is gesteld, maar aannemelijk is dat die waarde ook bij elk van de vergelijkingsobjecten een substantieel deel van koopprijs van het vergelijkingsobject uitmaakt.
het woonzorgcentrum) tot woning dient. Aangezien het woonzorgcentrum deel uitmaakt van een op de voet van de Nsw aangewezen landgoed, moet, aldus eiseres, de waarde van het woonzorgcentrum worden bepaald op de zogeheten bestemmingswaarde. [15] Verweerder heeft dit standpunt van eiseres gemotiveerd betwist.
het woonzorgcentrum), dient tot woning.
in hoofdzaaktot woning dienen’.
nietde vraag betreft of - kort gezegd - de bestemmingswaarde geldt voor het/de gebouwde eigendom(men) die tot de onroerende zaak behoren, maar de vraag naar welk tarief de door eigenaren van onroerende zaken verschuldigde onroerendezaakbelasting wordt geheven. De van eigenaren geheven onroerendezaakbelasting kent namelijk (de mogelijkheid van)
tweetarieven: een tarief voor “onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen” en een ander tarief voor “onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen”. [19]
tot woning dient”) een ander is dan het criterium aan de hand waarvan in de uitspraak van de rechtbank van 26 juni 2021 een keuze moest worden gemaakt tussen de twee tarieven van de onroerendezaakbelasting die van eigenaren wordt geheven (“
in hoofdzaak tot woning dienen”), kan deze uitspraak niet rechtstreeks worden toegepast voor de beantwoording van de vraag of waarde van het woonzorgcentrum moet worden bepaald op de bestemmingswaarde. In de overweging van de rechtbank in de uitspraak van 26 juni 2021 dat “van [de] gemeenschappelijke voorzieningen en verkeersruimten niet gezegd kan worden dat zij volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden” (r.o. 11; zie hierna onder 5.5) ligt echter het oordeel besloten dat het woonzorgcentrum niet volledig tot woning dient. De rechtbank ziet geen reden om op dit punt anders te oordelen.
de 5 ruimtes): de centrale ingang van 4,7 m², de hal/voorkamer van de huiskamer van 53,1 m², de gezamenlijke huiskamer van 55,9 m², de serre van 24,8 m² en de hal 20,5 m².
in hoofdzaak tot woning dient. Dat artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet dit criterium alleen invult voor de toepassing van artikel 220, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet en niet voor de toepassing van artikel 220f, aanhef en onderdelen b en c, van de Gemeentewet, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank kan zich namelijk niet voorstellen dat de wetgever aan een in één paragraaf van dezelfde wet (§ 2 van Hoofdstuk V van de Gemeentewet) in twee verschillende artikelen gebruikt, identiek criterium twee verschillende betekenissen heeft willen geven.