“9. De bewijslast inzake de juistheid van de aan de onroerende zaak toegekende waarde (de bestemmingswaarde) ligt bij [de Heffingsambtenaar]. Daarbij gaat het om de vraag of [de Heffingsambtenaar] aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem voorgestane waarde niet te hoog is.
10. [De Heffingsambtenaar] heeft de waarde bepaald met behulp van de landelijke taxatiewijzer NSW-landgoederen, waardepeildatum 1 januari 2016 (Taxatiewijzer). Nu ook [belanghebbende], zo heeft hij op zitting desgevraagd bevestigd, de Taxatiewijzer wenst toe te passen en deze methode niet in strijd is met de Wet WOZ, zal de rechtbank partijen hierin volgen.
11. In de Taxatiewijzer is opgenomen dat voor de waarde van de grond (alleen de ondergrond) aansluiting gezocht moet worden bij het kavelmodel van woningen in hetzelfde liggingsgebied. De onroerende zaak van [belanghebbende] is gelegen in een wijk die door de gemeente is aangeduid als wijk […] . Ter zitting heeft [de Heffingsambtenaar] toegelicht dat in het taxatieverslag de grondstaffel wijk […] (met een aftrek van 40%) is gehanteerd omdat deze wijk vergelijkbaar is met de wijk waarin de onroerende zaak van [belanghebbende] is gelegen en daar de meeste verkopen van woningen zijn geweest. In het hangende beroep ingediende waarderapport heeft [de Heffingsambtenaar] ervoor gekozen om de grondstaffel van wijk […] te hanteren omdat deze beter aansluit bij de Taxatiewijzer en daarnaast omdat bij de in bezwaar gehanteerde grondstaffel bij de waardering van de grond andere zaken zijn meegenomen waar in het waarderapport een aparte aftrek voor plaats vindt. Het door [de Heffingsambtenaar] in het waarderapport hanteren van de grondstaffel behorende bij wijk […] , vormt naar het oordeel van de rechtbank geen onjuist uitgangspunt nu dit aansluit bij hetgeen daarover in de Taxatiewijzer is opgenomen. Dat [de Heffingsambtenaar] in bezwaar uit is gegaan van een andere grondstaffel maakt dit niet anders. De rechtbank overweegt daaromtrent dat het [de Heffingsambtenaar] vrij staat om in iedere fase van de procedure, dus ook in de beroepsfase, de waardevaststelling anders te onderbouwen en de daarbij gebruikte vergelijkingsobjecten of berekeningen te wijzigen (vgl. Hoge Raad 14 februari 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4233 en Hof Amsterdam 11 februari 2003, ECLI:NL:GHAMS:2003:AF5246 ). Hetgeen [belanghebbende] overigens nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Dat [belanghebbende] ook in beroep wil aansluiten bij de grondstaffel in wijk […] (met een aftrek van 40%) sluit niet aan bij het – ook door [belanghebbende] gehuldigde – uitgangspunt dat wordt aangesloten bij de Taxatiewijzer. De beroepsgrond slaagt dan ook niet. 12. Volgens de Taxatiewijzer wordt de waarde van een woning op een landgoed bepaald door aansluiting te zoeken bij de marktgegevens. In de Taxatiewijzer is opgenomen dat het geen beletsel behoeft te zijn dat de vergelijkbare verkoopcijfers afkomstig zijn van objecten die niet gerangschikt zijn onder de NSW. [De Heffingsambtenaar] heeft - alvorens een instandhoudingsfactor toe te passen - eerst de waarde in het economisch verkeer van [het woonhuis] vastgesteld door vergelijking met objecten gelegen aan de [F] , [G] en [H] . Het betreft hier objecten met een inhoud van 937 m3, 1100 m3 en 520 m3 die zijn verkocht op respectievelijk 3 november 2015, 4 januari 2016 en 17 augustus 2016 en waarbij, na berekening van de bijbehorende grondwaarde, de objecten respectievelijk € 614, € 679 en € 1042 per m3 hebben opgebracht. De vergelijkingsobjecten zijn niet gerangschikt onder de NSW en vallen alle onder de categorie vrijstaand landhuis/villa. Deze drie objecten liggen in de omgeving van [het woonhuis] en hebben een vergelijkbare uitstraling als [het woonhuis] omdat de objecten eveneens een grote inhoud hebben en gelegen zijn op grote percelen. Deze vergelijkingsobjecten kunnen naar het oordeel van de rechtbank derhalve dienen ter onderbouwing van de waarde. Dat er verschillen zijn tussen [het woonhuis] en de vergelijkingsobjecten maakt dit niet anders. Het gaat erom of [de Heffingsambtenaar] met de verschillen in voldoende mate rekening heeft gehouden. [Belanghebbende] betoogt onder meer dat geen rekening is gehouden [met de] hoge onderhoudskosten en veel loze en/of onbruikbare ruimte in [het woonhuis]. [De Heffingsambtenaar] heeft ter zitting erkend dat een deel van [het woonhuis] niet bewoonbaar is en dat er een afstaffeling is voor de onbruikbare ruimte en dat er tevens bij de KOUDV-score rekening mee gehouden is. Ook heeft [de Heffingsambtenaar] erkend dat het onderhoud een waardedrukkende factor is en dat daarmee bij de waardebepaling rekening is gehouden. De kubieke meterprijs van [het woonhuis] heeft [de Heffingsambtenaar] voorts bepaald aan de hand van de genoemde referentieobjecten. Uit het waarderapport blijkt dat de vergelijkingsobjecten een hogere waardering kennen dan [het woonhuis]op het punt van kwaliteit, onderhoud, uitstraling en voorzieningen. Uit de verkoopgegevens van [F] , [G] en [H] blijkt dat, abstraherend van deze verschillen, uitgegaan kan worden van een kubieke meterprijs van respectievelijk € 614, € 566 en € 566 euro. Uit de matrix behorende bij het waarderapport blijkt dat [de Heffingsambtenaar] de onroerende zaak van [belanghebbende] op het punt van kwaliteit, onderhoudstoestand en doelmatigheid heeft gewaardeerd met een 2. Wanneer bij [het woonhuis] wordt geabstraheerd van de waardedrukkende factoren, heeft [het woonhuis] nagenoeg dezelfde kubieke meterprijs als de [G] en [H] . Hieruit volgt dat [de Heffingsambtenaar] geen rekening heeft gehouden met de (veel) grotere inhoud van [het woonhuis] en met de loze en/of onbruikbare ruimte in [het woonhuis]. Naar het oordeel van de rechtbank is de door [de Heffingsambtenaar] gehanteerde kubieke meterprijs van € 441 onvoldoende aannemelijk gemaakt en heeft [de Heffingsambtenaar] in zoverre niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.
13. Volgens de Taxatiewijzer moet, wanneer sprake is van een rijksmonument, met dit gegeven rekening worden gehouden bij de WOZ-waardering. De last van de rijksmonumentale status van de woning moet in de te hanteren prijs per m3 van de [woning] tot uitdrukking komen en de last van de rijksmonumentale tuin (of gedeelten daarvan) moet in mindering gebracht worden op de waarde van de woning. Vervolgens moet er een bestemmingswaardefactor worden bepaald, aldus de Taxatiewijzer.
14. De onroerende zaak is een rijksmonument en de vergelijkingsobjecten zijn dat niet. [De Heffingsambtenaar] stelt zich op het standpunt hiermee voldoende rekening te hebben gehouden door voor de rijksmonumentale status van [het woonhuis] een aftrek toe te kennen van 10% en voor de rijksmonumentale status van de tuin een aftrek toe te kennen van 5%. [De Heffingsambtenaar] heeft de aftrek voor de rijksmonumentale status van [het woonhuis] gemotiveerd door te stellen dat [het woonhuis] weinig bouwkundige elementen heeft, functioneel is en voldoet aan de hedendaagse gebruikseisen. De aftrek van de rijksmonumentale status van de tuin heeft [de Heffingsambtenaar] gemotiveerd door te stellen dat nog maar een deel van de oorspronkelijke structuur aanwezig is en dat, gelet op de staat van onderhoud, een aftrek voor rijksmonumentale status van 5% reëel is. De verklaring voor de gehanteerde percentages vormt naar het oordeel van de rechtbank geen onjuist uitgangspunt. Dit geldt temeer omdat dit aansluit bij een voorbeeldberekening die hieromtrent in de Taxatiewijzer is opgenomen waarbij dezelfde percentages zijn gehanteerd en partijen zich op het standpunt hebben gesteld dat moet worden aangesloten bij de Taxatiewijzer. [Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat een hogere aftrek moet worden toegepast wegens de rijksmonunentale status van [het woonhuis] en de tuin, namelijk respectievelijk 15% en 10%. [Belanghebbende] voert hiertoe aan dat het gebouw op het landgoed een rijksmonument is, en in de monumentenomschrijving als gebouwde onderdelen zijn genoemd: de tuinsieraden, het prieel, het moestuinensemble, de tuinmuur en het achterhek met brug. [Belanghebbende] heeft echter niet aannemelijk gemaakt waarom dat leidt tot de door hem genoemde percentages. De beroepsgrond faalt dan ook.
15. Voor het bepalen van de instandhoudingslast schrijft de Taxatiewijzer voor dat, voor zover van belang, rekening dient te worden gehouden met [het woonhuis] en met de extra last door de ligging op een NSW-landgoed. De extra last door de ligging op een NSW-landgoed bestaat enerzijds uit een NSW-beperkende last, dat wil zeggen de last die op de [het woonhuis] drukt wegens de inspanningen van de eigenaar om deze panden in stand en gerangschikt te houden en anderzijds uit een bezitseis in combinatie met de openstellingslast, dat wil zeggen de extra last die het gevolg is van openstelling en de cumulatieve last van de bezitseis. Anders dan [belanghebbende] betoogt wordt de instandhoudingslast per WOZ-object bepaald (vgl. Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0436). 16. [De Heffingsambtenaar] heeft voor de berekening van de instandhoudingslast rekening gehouden met een totale aftrek van 23%, zijnde 18% (bestemmingswaardefactor woningen) + 5% (NSW beperkende last). Hierbij is [de Heffingsambtenaar] uitgegaan van de percentages uit de Taxatiewijzer die behoren bij het bouwjaar 1500 – 1905 en ‘gemiddeld bouwkundige elementen’ die leiden tot een hogere instandhoudingslast. Voor de NSW-beperkende last is [de Heffingsambtenaar] uitgegaan van een ‘klein landgoed’, tussen de 5 en 10 hectare. De instandhoudingsfactor heeft [de Heffingsambtenaar] aldus bepaald op 0,77. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Heffingsambtenaar] hiermee geen onjuist uitgangspunt gehanteerd, omdat de door [de heffingsambtenaar] gehanteerde instandhoudingslast aansluit bij de berekening zoals de Taxatiewijzer voorschrijft. [Belanghebbende] wenst voor de berekening van de instandhoudingslast uit te gaan van 29,25%, zijnde 18% (bestemmingswaardefactor woningen) + 7,5% (NSW-beperkende last) + 3,75% (bezitseis). [Belanghebbende] gaat hierbij ten onrechte uit van een NSW-beperkende last die hoort bij een landgoed van tussen de 10 en 75 hectare. Daarnaast gaat [belanghebbende] er - naar de rechtbank begrijpt - van uit dat bij het wel voldoen aan de bezitseis, maar waarbij het landgoed niet is opengesteld, de helft van het percentage dat volgens de Taxatiewijzer behoort bij ‘bezitseis & openstellingslast’ in aanmerking genomen kan worden. [Belanghebbende] gaat hierbij uit van een onjuist uitgangspunt. Immers, de bezitseis geldt alleen in combinatie met een openstelling van het landgoed. Omdat van openstelling van het landgoed geen sprake is, heeft [de Heffingsambtenaar] terecht geen rekening gehouden met een aftrek wegens ‘bezitseis & openstellingslast’. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [de Heffingsambtenaar] de gehanteerde instandhoudingsfactor kunnen vaststellen op 77%.
17. De omstandigheid dat [de Heffingsambtenaar] er, gelet op het gestelde onder 12, niet in geslaagd is de door hem vastgestelde waarde in het economisch verkeer aannemelijk te maken, brengt niet mee dat dan - zonder meer - de door [belanghebbende] bepleite waarde in aanmerking wordt genomen. Op [belanghebbende] rust dan evenzeer de last de door hem verdedigde waarde aannemelijk te maken.
18. [Belanghebbende] heeft de door hem voorgestane waarde van € 720.000 niet nader onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. De door hem overgelegde taxatie van de makelaar is niet onderbouwd met vergelijkingspanden waaruit kubieke - en vierkante meters kunnen worden herleid.
19. Nu geen van beide partijen erin is geslaagd het gevergde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum in goede justitie schattenderwijs op € 1.100.000. Hierbij zijn de verkoopprijzen zoals die zijn gerealiseerd voor de vergelijkingsobjecten aan de [F] , [G] en [H] mede in aanmerking genomen maar is met name acht geslagen op de (veel) grotere inhoud van [het woonhuis] en met de loze en/of onbruikbare ruimte in [het woonhuis]. De aanslag onroerende-zaakbelasting wordt dienovereenkomstig verminderd.
20. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.