ECLI:NL:RBMNE:2022:3336
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning en erfpachtcorrectie
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, waarin de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021 was vastgesteld op € 290.000,-. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 255.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 30 maart 2022, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de gemachtigde van de verweerder niet aanwezig was. De taxateur van de verweerder was wel aanwezig.
De rechtbank overwoog dat de waarde van de woning per 1 januari 2020 moest worden vastgesteld en dat de heffingsambtenaar aannemelijk moest maken dat de vastgestelde waarde niet hoger was dan de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar terecht had aangesloten bij het eigen aankoopcijfer van de woning, dat door eiser was betaald op 9 april 2019 voor € 235.000,-. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat deze prijs niet de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigde.
Eiser voerde aan dat de heffingsambtenaar bepaalde stukken, zoals de grondstaffel en taxatiematrix, niet had overgelegd. De rechtbank verwierp deze gronden, omdat eiser deze niet eerder had aangevoerd tijdens de hoorzitting in bezwaar. De rechtbank oordeelde verder dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om meer stukken te verstrekken dan waar hij op dat moment over beschikte. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning aannemelijk had gemaakt en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.