Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met productie 1 tot en met 3,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in (voorwaardelijke) reconventie met de
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie met de producties 4
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie met de producties 12
2.Inleiding
3.Waar gaat de zaak over?
ex-partner mevrouw [A] . Als zekerheid voor de terugbetaling van die geldlening vermeerderd met rente en kosten hebben [eiser] en [A] onder andere een eerste recht van hypotheek op hun woning aan de bank gegeven. Dit is vastgelegd in de hypotheekakte van 5 februari 2007 waarvan een grosse is afgegeven (productie 1 van de bank).
De bank heeft dit beslag gelegd met de grosse van de hypotheekakte van
5 februari 2007.
Op 26 augustus 2010 is het loonbeslag aan [eiser] overbetekend (dat wil zeggen door de deurwaarder aan hem medegedeeld).
Daarna hebben verschillende andere schuldeisers van [eiser] ook loonbeslag gelegd op het loon van [eiser] . De deurwaarder van de bank heeft toen het onder beslag gevallen loon geïnd en verdeeld over de verschillende beslagleggers.
2 november 2017 verjaard, waardoor de betaling van deze restschuld niet langer door middel van een loonbeslag kan worden afgedwongen. De bank heeft daartegen verweer gevoerd.
2 november 2017 onrechtmatig is geweest, omdat de restschuld vanaf dat moment was verjaard. De bank is daarom in dezelfde brief gesommeerd tot terugbetaling van de bedragen die de bank in de periode van 2 november 2017 tot 6 augustus 2021 (de datum van opheffing van het loonbeslag) in het kader van het loonbeslag heeft geïncasseerd. Het ging daarbij om een totaalbedrag van € 73.423,62.
waarvoor de bank ten laste van [eiser] loonbeslag heeft laten leggen op
2 november 2017 is verjaard, zodat dit loonbeslag vanaf die datum onrechtmatig
tegenover [eiser] is geweest,
door de rechter vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke
(handels)rente vanaf 1 januari 2020, althans een door de rechter vast te stellen
datum,
c. de bank wordt veroordeeld tot betaling van € 3.000,00 met btw daarover aan door
gemaakte juridische kosten,
d. de bank wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en nakosten.
- in de eerste plaats omdat het executoriale loonbeslag de verjaring
“voortdurend” stuit,
de redelijkheid en billijkheid,
- en in de derde plaats, omdat sprake is van erkenning van de restschuld door
[eiser] .
a. [eiser] wordt veroordeeld om binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis de
huidige restschuld van € 52.957,28 te betalen te vermeerderen met de wettelijke
rente daarover vanaf 9 februari 2022 (de datum waarop de eis in reconventie is
ingesteld), en
b. het door de voorzieningenrechter aan de bank opgelegde verbod om nog beslag te
leggen voor de restschuld wordt opgeheven, althans dat wordt bepaald dat de bank
in het kader van de tenuitvoerlegging van het in de zaak te wijzen vonnis opnieuw
beslag kan leggen ten laste van [eiser] .
€ 84.428,51,
de vordering van [eiser] ,
vordering uit hoofde van de natuurlijke verbintenis van de bank op [eiser] .
4. De beoordeling
6 augustus 2021 geoordeeld dat naar zijn voorlopig oordeel de vordering van de bank tot betaling van de restschuld vanaf 2 november 2017 is verjaard. De rechter in deze zaak is, als bodemrechter niet aan dit voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter gebonden (zie artikel 257 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv))
het hypotheekrecht teniet is gegaan. De verjaring van 5 jaar is dan voltooid op
3 november 2017.
door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde, die in de vereiste vorm geschiedt’.
van de zijde van de gerechtigde” tot uitdrukking dat de verjaring niet alleen door een handeling van de gerechtigde zelf, maar ook door een zodanige handeling van een ander aan diens zijde kan worden gestuit. Daarbij wordt als voorbeeld gegeven een conservatoir derdenbeslag door een schuldeiser van een crediteur, dat ook in de verhouding tussen crediteur en debiteur stuitende werking heeft (Parlementaire Geschiedenis BW Boek 3, p. 934.).
30 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2222). Dit arrest was ook voor de voorzieningen-rechter een belangrijk ijkpunt. Dit arrest is in dit geval echter niet van toepassing. In dit arrest ging het om de vraag of de verjaring van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke of arbitrale uitspraak door het leggen van een executoriaal derdenbeslag
voortdurendwordt gestuit. [2] Uit het voorgaande volgt echter dat het in dit geval niet gaat om
voortdurende stuiting,maar om
maandelijkse stuiting.
9 februari 2022 (de datum waarop de eis in reconventie werd ingesteld) wordt toegewezen. [eiser] is in ieder geval vanaf 9 februari 2022 in verzuim met de betaling van de restschuld. Het vonnis, zal zoals door de bank gevorderd, in zoverre ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
€ 2.076,00 aan griffierecht en € 2.228,00 voor salaris advocaat (2 punten x tarief € 1.114,00 per punt).
5.De beslissing
€ 4.304,00,
9 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening,
€ 1.114,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis,