ECLI:NL:RBMNE:2022:3253

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
C/16/541638 / KG ZA 22-323
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering in kort geding tot terugverhuizing van moeder met minderjarige en verzoek om omgangsregeling en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die de ouders zijn van een minderjarige. De man vorderde dat de vrouw zou terugverhuizen naar zijn woonplaats met de minderjarige, waarover hij geen gezag heeft, en dat er een omgangsregeling en kinderalimentatie zou worden vastgesteld. De vrouw had het eenhoofdig gezag over de minderjarige en was recent verhuisd zonder toestemming van de man. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond en de vrouw het recht heeft om vrijelijk te verhuizen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw openstond voor contact tussen de man en de minderjarige en dat er geen aanwijzingen waren dat de omgang zou worden belemmerd. De vordering tot kinderalimentatie van de vrouw werd eveneens afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was en de man al een bijdrage had aangeboden. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/541638 / KG ZA 22-323
Vonnis in kort geding van 18 augustus 2022
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna: de man,
advocaat mr. C.M. Schouten te Den Haag,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna: de vrouw,
advocaat mr. S.C. Braun te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 7 producties, aan de vrouw betekend op 15 juli 2022;
  • een brief van de man van 28 juli 2022 met (een aanvulling op) productie 4, 5 en 9 t/m 11;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met 20 producties;
  • een brief van de man van 3 augustus 2022 met een wijziging (vermindering) van eis en productie 12 t/m 20;
  • de pleitnotitie van de man;
  • de pleitnotitie van de vrouw;
  • de mondelinge behandeling van 4 augustus 2022.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad, maar nooit op een vast adres samengewoond. De man heeft deze relatie in juni 2022 verbroken.
2.2.
Partijen zijn de ouders van
[minderjarige], geboren op [2021] in [geboorteplaats] .
2.3.
De vrouw oefent het eenhoofdig gezag uit over [minderjarige] .
2.4.
De vrouw is op 4 juli 2022 met [minderjarige] verhuisd van [woonplaats] naar [woonplaats] .

3.Het geschil

In conventie
3.1.
De man vordert, na vermindering van eis, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw gelast terug te verhuizen naar [woonplaats] (of [woonplaats] ), althans naar een woning op afstand van maximaal 24 km van de woning van de man aan het [adres] te [woonplaats] ;
II. een omgangsregeling vaststelt tussen de man en [minderjarige] inhoudende dat [minderjarige] :
- tot en met Kerst 2022 iedere zaterdag van 08:30 uur tot 16:00 uur bij de man verblijft, waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw ophaalt en de vrouw [minderjarige] bij de man ophaalt (of andersom);
- op zaterdag 24 december 08:30 uur tot zondag Eerste Kerstdag om 16:00 uur bij de man verblijft;
- vanaf Kerst 2022 tot medio februari 2023 eenmaal per week van vrijdag 15:00 uur tot zaterdag 16:00 uur bij de man verblijft, waarbij de man [minderjarige] ophaalt bij de vrouw en de vrouw [minderjarige] ophaalt bij de man;
- vanaf medio februari 2023, totdat [minderjarige] 24 maanden is, wekelijks bij de man verblijft van vrijdag 15:00 uur tot zaterdag 16:00 uur, waarvan éénmaal per maand van vrijdag 15:00 uur tot zondag 12:00 uur;
III. in geval de vrouw weigert terug te verhuizen naar [woonplaats] (of [woonplaats] ) als zij geen vervangende toestemming krijgt van de rechtbank, het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man wordt bepaald en een omgangsregeling vast te stellen tussen de vrouw en [minderjarige] die de voorzieningenrechter het meest in het belang van [minderjarige] acht, doch zodanig dat [minderjarige] tenminste bij de man verblijft zoals hiervoor bij II is omschreven;
IV. in geval de vrouw toestemming krijgt voor de verhuizing met [minderjarige] naar [woonplaats] , althans in het geval de vrouw niet gelast wordt terug te verhuizen naar [woonplaats] (of [woonplaats] ) en [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vrouw behoudt, een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de man vast te stellen zoals hiervoor bij II is omschreven;
V. een informatie- en consultatieregeling vaststelt waarbij de vrouw de man éénmaal per week moet informeren en de man moet consulteren bij alle gewichtige aangelegenheden;
VI. te bepalen dat de vrouw bij niet-nakoming van dit vonnis aan de man een dwangsom zal verbeuren van € 500,- per dag, voor iedere dag dat de vrouw in gebreke mocht blijven daaraan te voldoen, waarbij een deel van een dag als geheel wordt gerekend.
3.2.
De man stelt dat het de vrouw niet was toegestaan om met [minderjarige] te verhuizen van [woonplaats] naar [woonplaats] , althans dat de vrouw moet terug verhuizen naar [woonplaats] (of naar [woonplaats] ) omdat de verhuizing niet in het belang van [minderjarige] is. Hierbij verwijst de man naar i) de verplichting van de vrouw om de man te raadplegen bij het nemen van beslissingen over [minderjarige] , ii) haar plicht om de ontwikkeling van de band tussen [minderjarige] en de man te bevorderen en iii) de door de Hoge Raad geformuleerde criteria aan de hand waarvan een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing door de rechter moet worden beoordeeld. Volgens de man bestaat in deze situatie, ondanks dat de vrouw het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uitoefent, voldoende aanleiding om de keuzevrijheid van de vrouw, ten aanzien van de woonplaats van [minderjarige] , te beperken door middel van een verbod tot verhuizing of een bevel tot terug verhuizing. Door de verhuizing zijn immers de mogelijkheden om het gezamenlijk ouderschap vorm te geven zeer beperkt en verliest [minderjarige] de verbinding met de man (en haar halfbroertje [halfbroertje] ). Voor het geval de vrouw, zonder toestemming van de rechtbank, in [woonplaats] blijft wonen vindt de man het in het belang van [minderjarige] |dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man bepaald wordt. De man stelt dat de voorzieningenrechter deze beslissing kan nemen indien een dergelijke beslissing in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt. Er kan dan een zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige] worden vastgesteld. Mocht de voorzieningenrechter niet beslissen dat de vrouw moet (terug) verhuizen dan acht de man de gevorderde omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] het meest in haar belang. Hierbij verwijst de man naar artikel 1:377a lid 1 BW. De man en [minderjarige] hebben recht op omgang met elkaar en er is geen sprake van ontzeggingsgronden als genoemd in artikel 1:377 a lid 3 BW.
3.3.
De vrouw concludeert tot niet ontvankelijk verklaring van de man in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen. Hiertoe stelt de vrouw allereerst dat de man geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. De verhuizing heeft geen invloed op de omgang tussen de man en [minderjarige] . De vrouw erkent het recht van de man op omgang met [minderjarige] , alsmede zijn recht op informatie en consultatie. Zij verleent hiertoe al haar medewerking. Verder stelt de vrouw dat de vordering van de man ten aanzien van de verhuizing zich niet leent voor behandeling in een kort geding. Een verplichting tot terug verhuizen van de vrouw met [minderjarige] zou tot onomkeerbare gevolgen leiden. Daarenboven behoefde de vrouw voor de verhuizing geen toestemming van de man omdat zij alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent.
In reconventie
3.4.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, met ingang van 1 juni 2022 een kinderalimentatie ten laste van de man vaststelt van € 564,- per maand voor [minderjarige] , althans een in goede justitie te bepalen kinderalimentatie overeenkomstig de behoefte van [minderjarige] respectievelijk de draagkracht van partijen.
3.5.
De vrouw stelt dat de man onderhoudsplichtig is voor [minderjarige] maar geen structurele bijdrage levert in haar kosten van verzorging en opvoeding. Hierbij volgt het spoedeisend belang uit de aard van de vordering, aldus de vrouw.
3.6.
Door de man wordt niet betwist dat hij onderhoudsplichtig is ten aanzien van [minderjarige] . Op de zitting heeft hij aangeboden om € 285,- per maand voor [minderjarige] aan de vrouw te betalen.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

De voorzieningenrechter zal hierna allereerst de vorderingen van de man (in conventie) bespreken, gevolgd door de vordering van de vrouw (in reconventie).
De verhuizing van de vrouw en [minderjarige]
4.1.
Het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering volgt uit de aard van het gevorderde. Naar mate de vrouw en [minderjarige] langer in [woonplaats] wonen, is de kans dat de vrouw met [minderjarige] terug zal moeten verhuizen naar [woonplaats] kleiner.
4.2.
De voorzieningenrechter zal de vordering van de man, ten aanzien van de (terug)verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [woonplaats] (of [woonplaats] ), desalniettemin afwijzen.
4.3.
Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat een verzorgende ouder, net als een ieder ander, het recht heeft zich vrijelijk te verplaatsen in het land of buitenland en zijn verblijfplaats te kiezen. De moeder mag dus wonen waar zij wil. Als de moeder [minderjarige] mee wil nemen én als partijen het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen, dan zou voor een verhuizing van de vrouw met [minderjarige] de toestemming van de man of de rechtbank vereist zijn. Het zou dan gerechtvaardigd kunnen zijn om de vrijheid van de vrouw, om zich vrijelijk te kunnen verplaatsen, te beperken voor de bescherming van de rechten en vrijheden van de man en [minderjarige] . Deze toestemming is in dit geval niet nodig, omdat de vrouw het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uitoefent. De vrouw mag dan alleen de belangrijke beslissingen over [minderjarige] nemen, zoals een verhuizing. Weliswaar had zij de man hierover moeten consulteren, maar uiteindelijk beslist zij zelf. Desalniettemin kan het, in zeer uitzonderlijke gevallen, zo zijn dat een ouder die het eenhoofdig gezag uitoefent toch beperkt wordt in zijn vrijheid om zich vrijelijk te verplaatsen. Bijvoorbeeld wanneer het belang van [minderjarige] door de verhuizing onaanvaardbaar in het gedrang komt doordat de vrouw haar plicht om de banden tussen [minderjarige] en de man te bevorderen op grove wijze veronachtzaamt. [2]
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van degelijke uitzonderlijke omstandigheden hier niet gebleken. De vrouw staat volledig open voor het contact tussen de man en [minderjarige] . Zij erkent het recht van de man en [minderjarige] op omgang met elkaar. Dit blijkt ook uit de overgelegde stukken en het verhandelde op de zitting. Sinds partijen uit elkaar zijn hebben de man en [minderjarige] ook altijd omgang met elkaar gehad. Eerst op zondag en maandag, tegenwoordig op zondag en dinsdag. De omgang is sinds de vrouw met [minderjarige] in [woonplaats] woont niet verminderd ten opzichte van de periode dat zij nog in [woonplaats] woonden. De huidige omgang kan, wat de vrouw betreft, worden voortgezet en daarbij is ook [halfbroertje] welkom. Hiernaast staat de vrouw open voor uitbereiding van de omgang. Zij wil hierover graag met de man in gesprek, het liefst in mediation waarbij ook de verdere vormgeving van het ouderschap tussen partijen besproken kan worden.
4.5.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het recht van de vrouw, om zich (met [minderjarige] ) vrijelijk te verplaatsen, in te perken. Dat de verhuizing van de vrouw en [minderjarige] naar [woonplaats] een logistieke uitdaging met zich meebrengt maakt dit niet anders. Logistieke uitdagingen zijn nu eenmaal vaak inherent aan het verbreken van een relatie of huwelijk waarin een kind is geboren. Bovendien is [woonplaats] niet het andere eind van de wereld. De vrouw gaat niet emigreren. De afstand [woonplaats] / [woonplaats] - [woonplaats] is, met name gelet op de huidige omgang, te overzien en heeft tot op heden niet tot problemen geleid. Bovendien heeft de man, gelet op zijn vorderingen, kennelijk een weekendregeling voor ogen waarbij [minderjarige] eerst op de zaterdag bij de man verblijft en daarna van vrijdagmiddag tot zaterdag. Er hoeft dan niet in de spits gereisd te worden.
De omgangsregeling
4.6.
De voorzieningenrechter zal ook de vorderingen van de man ten aanzien van de omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] afwijzen.
4.7.
Een kort geding procedure leent zich in beginsel niet voor de vaststelling van een omgangsregeling, omdat dit een constitutief vonnis zou opleveren. In beginsel kan alleen de nakoming van een (door de ouders of de rechtbank) vastgestelde omgangsregeling worden gevorderd. Dit kan anders zijn als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Bijvoorbeeld als er geen enkele vorm van omgang is. In dat geval kan nakoming van het recht op omgang worden gevorderd, omdat het recht op omgang tussen een ouder en een kind, ook zonder een regeling, rechtstreeks uit de wet voortvloeit. De voorzieningenrechter kan alsdan een voorziening treffen voor een korte periode, in afwachting van een door de rechter in een bodemprocedure vast te stellen omgangsregeling of een door partijen nader overeen te komen omgangsregeling. In alle gevallen dient sprake te zijn van een spoedeisend belang.
4.8.
De voorzieningenrechter stelt vast dat geen sprake is van een tussen de ouders overeengekomen vastomlijnde omgangsregeling of van een door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. De voorzieningenrechter begrijpt dus dat de man nakoming vordert van zijn uit de wet voortvloeiende recht op omgang met [minderjarige] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt hierbij echter het spoedeisend belang. Sinds partijen uit elkaar zijn heeft de man regelmatig omgang met [minderjarige] . Tenminste twee keer in de week. Op geen enkele manier is gebleken dat de vrouw de intentie heeft om deze omgang stop te zetten of op enige andere wijze de omgang tussen de man en [minderjarige] in de weg te staan of hem deze te ontzeggen. De vrouw wil juist graag in overleg met de man om tot definitieve afspraken te komen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt met dit alles toegekomen aan het recht van de man op omgang met [minderjarige] . Gelet hierop valt niet in te zien waarom een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
4.9.
De voorzieningenrechter roept partijen op om met elkaar in overleg te treden om tot definitieve afspraken te komen over [minderjarige] en de vormgeving van hun ouderschap, eventueel met de inzet hulpverlening en/of een mediator. De relatie tussen partijen is pas begin juni van dit jaar verbroken en de man is vrijwel direct daarna, nog voor het stof daarvan was neergedaald, deze procedure gestart. Partijen hebben daarmee feitelijk geen kans gehad om zelf tot afspraken te komen, terwijl dit wel in het belang van [minderjarige] is.
De hoofdverblijfplaats van[minderjarige]
4.10.
De voorzieningenrechter zal de vordering van de man over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] eveneens afwijzen, omdat de wettelijke grondslag voor deze vordering ontbreekt. De vrouw heeft alleen het gezag over [minderjarige] en volgens artikel 1:12 BW volgt de minderjarige de woonplaats van de ouder die het gezag over hem uitoefent. Dit betekent dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] enkel bij de vrouw kan zijn.
De informatie- en consultatieregeling
4.11.
De voorzieningenrechter zal de vordering van de man over de informatie- en consultatieregeling eveneens afwijzen omdat het spoedeisend belang ontbreekt. De man ziet de vrouw en [minderjarige] twee keer in de week en niet is gebleken dat de man niet op de hoogte is over hoe het met [minderjarige] gaat. Partijen kunnen met elkaar communiceren over [minderjarige] , zo blijkt uit de stukken dat partijen elkaar uitgebreide e-mails sturen. Het is vooral de verhuizing die de man dwars lijkt te zitten. Gelet op dit alles kan de man, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, een beslissing over een informatie- en consultatieregeling in een bodemprocedure afwachten.
De dwangsommen
4.12.
Nu geen van de vorderingen van de man worden toegewezen zal ook zijn vordering, tot veroordeling van de vrouw tot betaling van dwangsommen, worden afgewezen.
De kinderalimentatie
4.13.
De voorzieningenrechter zal de vordering van de vrouw over de kinderalimentatie eveneens afwijzen. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een spoedeisend belang. Er is geen sprake van een financiële nood waardoor de vrouw niet in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige] kan voorzien. Verder heeft de man op de zitting verklaard dat hij maandelijks een bedrag van € 285,- aan de vrouw zal betalen, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De man is hieraan gebonden. Op de zitting heeft de man ook verklaard dat als in een bodemprocedure wordt vastgesteld dat hij een hoger bedrag aan kinderalimentatie verschuldigd is aan de vrouw voor [minderjarige] , hij over voldoende financiële middelen beschikt om met terugwerkende kracht een hoger bedrag te voldoen.
De proceskosten
4.14.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie en in reconventie
5.1.
wijst alle vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door (voorzieningen)rechter mr. M.A.A.T. Engbers en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2022, in aanwezigheid van mr. K.A.H. Verhoeven als griffier.

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5901), waarin wordt verwezen naar artikel 2 van het Vierde protocol bij het EVRM.
2.Zie het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1513) en daaraan voorafgaande conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad van 9 juli 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:701).