In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 15 juli 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar onroerende zaak beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 420.000,- per waardepeildatum 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. Eiseres had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar in een uitspraak op bezwaar van 10 maart 2021. Eiseres trok haar beroep ter zitting in, maar verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep 24 maanden bedraagt, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. In deze zaak was er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met drie maanden, wat resulteert in een schadevergoeding van € 500,- voor eiseres. De rechtbank wijst ook op de lange duur van de bezwaarfase, die meer dan 11 maanden duurde, en de beroepsfase, die 15 maanden in beslag nam. De overschrijding van de redelijke termijn wordt volledig aan de heffingsambtenaar toegerekend.
De rechtbank besluit dat de heffingsambtenaar eiseres moet vergoeden voor de immateriële schade, het griffierecht van € 360,- en de proceskosten tot een totaalbedrag van € 759,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Eiseres heeft het recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.