In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 15 juli 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar onroerende zaak beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 1.572.000,- per waardepeildatum 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. Eiseres had bezwaar gemaakt, maar dit werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard in een uitspraak op bezwaar van 14 april 2021.
Tijdens de zitting op 11 juli 2022 trok eiseres haar beroep tegen de vastgestelde waarde in, waardoor de rechtbank dit verder onbesproken liet. Eiseres verzocht echter om vergoeding van immateriële schade, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van haar bezwaar en beroep was overschreden. De rechtbank hanteert hierbij het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, waarin de redelijke termijn voor bezwaar en beroep is vastgesteld op 24 maanden.
De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn met drie maanden is overschreden, wat resulteert in een schadevergoeding van € 500,- voor eiseres. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 360,- en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 759,- bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.