ECLI:NL:RBMNE:2022:2774

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
UTR 20/4350
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na WIA-beoordeling en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiseres per 3 juni 2020, na een beoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, die eerder ziek was gemeld, had een uitkering op grond van de ZW ontvangen, maar na afloop van de 104 weken ziekteperiode heeft het Uwv haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de medische rapporten van de verzekeringsartsen en de argumenten van eiseres. Eiseres betwistte de conclusie van het Uwv dat zij per 3 juni 2020 in staat was om te werken in een van de voor haar geschikte functies, en voerde aan dat haar klachten, met name ten aanzien van haar handgebruik, waren toegenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de regels uit de wet correct heeft toegepast en dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv, en dat eiseres op de beoordelingsdatum medisch geschikt was voor ten minste één van de functies die aan haar waren voorgehouden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het Uwv terecht was. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, en is op 8 juni 2022 uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4350

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Rokebrand).

Inleiding

Eiseres heeft gewerkt als Senior Perfumer Assistent voor 40 uur per week. Op 4 mei 2017 heeft zij ziek gemeld voor haar werk. Op 1 juni 2017 is haar tijdelijke dienstverband beëindigd. Het Uwv heeft per die datum aan eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Na afloop van de 104 weken ziekteperiode heeft het Uwv de aanvraag van eiseres om per
2 mei 2019 in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) afgewezen, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij die beoordeling zijn drie functies geselecteerd die eiseres nog wel kan doen. Eiseres heeft daartegen bezwaar en - na ongegrondverklaring van haar bezwaar - beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Het Uwv heeft aan eiseres per 2 mei 2019 een WW-uitkering toegekend.
Op 25 februari 2020 heeft eiseres zich vanuit de WW ziek gemeld met toegenomen pijnklachten. Het Uwv heeft nog eerst 13 weken de WW-uitkering aan eiseres doorbetaald. Vanaf 26 mei 2020 heeft het Uwv aan eiseres een ZW-uitkering toegekend.
Op 3 juni 2020 heeft een arts van het Uwv beoordeeld dat eiseres arbeidsgeschikt is voor de in de Wia-beoordeling voor eiseres passend geachte functies.
Op 4 juni 2020 heeft het Uwv daarom besloten dat de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 3 juni 2020 eindigt. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
In het besluit van 22 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 18 mei 2021 heeft de zitting van de rechtbank plaatsgevonden met behulp van een online verbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op de zitting heeft de rechter het onderzoek in deze zaak aangehouden, omdat de beroepszaak met betrekking tot de weigering van een Wia-uitkering per 2 mei 2019 nog in behandeling was bij de rechtbank. De rechtbank heeft in die zaak dr. [A] van het DC Expertise Centrum ingeschakeld als onafhankelijke deskundige verzekeringsarts. Op
14 juni 2021 heeft de deskundige een deskundigenrapport uitgebracht. De rechtbank heeft op 22 december 2021 het beroep tegen de weigering per 2 mei 2019 een Wia-uitkering toe te kennen ongegrond verklaard en een vergoeding voor de gemaakte proceskosten toegekend [1] .
Op verzoek van de gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank de stukken uit de Wia- procedure, waaronder ook een aanvullende medische expertise van medisch adviseur [B] van 25 augustus 2021, toegevoegd in het dossier van deze procedure.
Het Uwv heeft op 4 februari 2022 in reactie op de door eiseres ingediende stukken een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 februari 2022 overgelegd.
De gemachtigde van eiseres heeft op 18 maart 2022 de rechtbank verzocht medische informatie van de anesthesioloog en van de neuroloog mee te nemen in de beoordeling.
Bij brief van 25 maart 2022 heeft de gemachtigde van eiseres ingestemd met het achterwege laten van een nadere zitting.
De rechtbank heeft met instemming van beide partijen het onderzoek op 4 april 2022 gesloten.

Waar gaat het over in deze zaak?

1. Het gaat om de beëindiging van de ZW-uitkering per 3 juni 2020. Volgens het Uwv is eiseres per die datum in staat om in één van de voor eiseres geschikt geachte functies te werken. Eiseres is het hier niet mee eens en acht zich daartoe niet in staat. Zij vindt dat onvoldoende rekening is gehouden met het gegeven dat zij toenemende klachten heeft waardoor zij niet kan werken. Vooral haar beperkingen ten aanzien van het handgebruik zijn begin 2020 fors toegenomen. Aan de hand van de beroepsgronden van eiseres moet de rechtbank beoordelen of de conclusie van het Uwv dat eiseres in één van de functies kan werken en daarom de ZW-uitkering heeft beëindigd, juist is. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiseres op 3 juni 2020.

Wat vindt de rechtbank?

2. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of het Uwv de uitkering van eiseres op
3 juni 2020 terecht heeft stopgezet. Hiervoor heeft de rechtbank bekeken of het Uwv de regels uit de wet goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat het Uwv dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch uit de rapporten voortvloeien. De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet de eisende partij dan wel aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de medische rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Zorgvuldig onderzoek
3. Eiseres vindt dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest, omdat zowel de primaire arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen fysiek onderzoek hebben verricht.
4. De rechtbank constateert dat de primaire arts [C] dossieronderzoek heeft verricht en met eiseres telefonisch heeft gesproken op 3 juni 2020 en de bevindingen heeft vastgelegd in een rapport van 3 juni 2020. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [D] heeft eiseres vanwege de Coronabeperkingen uitsluitend tijdens een telefonisch spreekuur gesproken op 20 oktober 2020 en een uitgebreide anamnese verricht. Verder heeft hij de door eiseres overgelegde medische stukken, waaronder het expertiserapport van verzekeringsarts [B] van 14 mei 2020, kenbaar betrokken in zijn heroverweging. Zijn conclusies heeft hij op 20 oktober 2020 naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gerapporteerd. Volgens [D] zou een lichamelijk onderzoek op een fysiek spreekuur te belastend voor eiseres zijn geweest vanwege het chronisch pijnsyndroom. Bovendien is de diagnose fibromyalgie evident en zou een lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde hebben. [D] heeft dit herhaald toegelicht in zijn rapport van 9 februari 2021. Daarbij heeft hij erop gewezen dat de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts [B] ook - in zijn ogen terecht - van een lichamelijk onderzoek heeft afgezien.
De rechtbank vindt dat [D] voldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd waarom van een fysiek onderzoek is afgezien. De beroepsgrond dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek slaagt niet.
Medische beoordeling
5. Eiseres voert aan dat onvoldoende rekening is gehouden met haar vanaf januari 2020 toegenomen hand- en voetklachten en daardoor met haar afgenomen belastbaarheid voor werk. Zo gaan haar toegenomen beperkingen vanwege haar handklachten gepaard met een sterke afname van kracht in de handen en fijne motoriek. Eiseres wijst ter onderbouwing op het expertiserapport van [B] van 14 mei 2020 en diens aanvullende rapportage van 25 augustus 2021en ook op de medische informatie van haar behandelaars.
6. De rechtbank stelt voorop dat van ongeschiktheid in de zin van de ZW geen sprake is indien eiseres geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn voorgehouden bij de vaststelling van haar mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet Wia. In die beoordeling heeft het Uwv eiseres geschikt geacht voor een aantal functies, waaronder de functie van baliemedewerker (service en info). Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in Ziektewetzaken, staat in deze zaak de passendheid van die functies niet meer ter discussie, omdat de passendheid van de functies al bij de Wia-beoordeling is getoetst. [2] Het gaat nog slechts om de vraag of eiseres op de datum 3 juni 2020 op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, al dan niet ongeschikt was voor één van die functies.
7. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [D] heeft in zijn rapporten van 20 oktober 2020 en 9 februari 2021 op grond van zijn eigen onderzoek en op grond van de informatie van de behandelaars geconcludeerd dat er ondanks de absoluut forse klachten geen aanleiding is om het oordeel van de primaire arts te herzien. Het is duidelijk dat er bij eiseres sprake is van gegeneraliseerde pijnklachten van het lichaam en dat de diagnose fibromyalgie is gesteld. De hand- en voetklachten zijn volgens [D] onderdeel van het chronisch pijnsyndroom. Hij acht eiseres medisch geschikt voor tenminste één van de in de Wia-beoordeling geduide functies, omdat in die functies geen zware fysieke belastbaarheid geldt.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [D] . Zijn beoordeling en ook zijn reactie op de in beroep overgelegde stukken, is voldoende begrijpelijk en bevat geen tegenstrijdigheden. Er zijn in het dossier geen aanknopingspunten voor het standpunt van eiseres dat haar belastbaarheid per beoordelingsdatum 3 juni 2020 is afgenomen als gevolg van de toegenomen hand- en voetklachten ten opzichte van de in het kader van de Wia-beoordeling aangenomen belastbaarheid, vastgelegd in de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juli 2021. Daarbij komt dat [D] in zijn aanvullende rapporten van 21 april 2021 en 3 februari 2022 nader is ingegaan op wat eiseres in beroep naar voren heeft gebracht, zoals de nadere rapportage van [B] van 25 augustus 2021 en de informatie van de orthopedisch chirurg van 11 maart 2021. Hij heeft daarbij inzichtelijk gemotiveerd dat de medische informatie van zowel de orthopedisch chirurg, maar ook van de neuroloog en van de orthopeed geen aanleiding geeft tot verdergaande beperkingen. Volgens [D] is uit de bevindingen van de orthopedisch chirurg af te leiden dat de wisselende handklachten, rugklachten en ook de voetklachten passen bij het bekende beeld van de fibromyalgie. Er is sprake van een ongewijzigd klinisch beeld, waarbij de medische onderzoeken onderbouwen dat per 3 juni 2020 geen toegenomen beperkingen aan de orde kunnen zijn.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat eiseres met haar forse klachten en beperkingen op 3 juni 2020 in medisch opzicht geschikt is voor tenminste één van de functies die aan haar zijn voorgehouden bij de vaststelling van haar mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet Wia. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres heeft verzocht om de door de rechtbank ingeschakelde deskundige [A] te vragen een nader oordeel te geven over de situatie van eiseres op 3 juni 2020. Aangezien de rechtbank geen reden heeft om aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en diens reactie op de expertises van zowel [A] als die van [B] te twijfelen ziet de rechtbank geen aanleiding om de deskundige te vragen een aanvullend onderzoek te verrichten.

Conclusie

11. Het Uwv heeft op goede gronden bepaald dat eiseres per 3 juni 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 juni 2022 en zal bekend worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Indien u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.CRvB 20 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4357 en 18 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1137