In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering had aangevraagd, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres, werkzaam als senior perfumer assistent, was sinds 4 mei 2017 arbeidsongeschikt en had na een wachttijd van 104 weken op 2 mei 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had haar aanvraag afgewezen, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarde van 35% arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde de afwijzing na heronderzoek.
De rechtbank heeft een onafhankelijke deskundige ingeschakeld om de arbeidsbeperkingen van eiseres te beoordelen. De deskundige concludeerde dat eiseres per 2 mei 2019 op één punt verdergaand beperkt was dan eerder aangenomen, namelijk in verband met blootstelling aan rook, gassen en dampen. De rechtbank oordeelde dat de deskundige voldoende gemotiveerd had dat de beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) correct waren, met uitzondering van de beperking voor blootstelling aan schadelijke stoffen.
Eiseres was het niet eens met de beoordeling van de deskundige en voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat. De rechtbank volgde echter de deskundige in zijn beoordeling en oordeelde dat de FML, ondanks het motiveringsgebrek, niet leidde tot een andere uitkomst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde het Uwv in de proceskosten van eiseres, die in totaal € 3.775,75 bedroegen, en bepaalde dat het griffierecht van € 47,-- aan eiseres moest worden vergoed.