ECLI:NL:RBMNE:2021:6334

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
UTR 19/ 5188
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering had aangevraagd, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres, werkzaam als senior perfumer assistent, was sinds 4 mei 2017 arbeidsongeschikt en had na een wachttijd van 104 weken op 2 mei 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had haar aanvraag afgewezen, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarde van 35% arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde de afwijzing na heronderzoek.

De rechtbank heeft een onafhankelijke deskundige ingeschakeld om de arbeidsbeperkingen van eiseres te beoordelen. De deskundige concludeerde dat eiseres per 2 mei 2019 op één punt verdergaand beperkt was dan eerder aangenomen, namelijk in verband met blootstelling aan rook, gassen en dampen. De rechtbank oordeelde dat de deskundige voldoende gemotiveerd had dat de beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) correct waren, met uitzondering van de beperking voor blootstelling aan schadelijke stoffen.

Eiseres was het niet eens met de beoordeling van de deskundige en voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat. De rechtbank volgde echter de deskundige in zijn beoordeling en oordeelde dat de FML, ondanks het motiveringsgebrek, niet leidde tot een andere uitkomst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde het Uwv in de proceskosten van eiseres, die in totaal € 3.775,75 bedroegen, en bepaalde dat het griffierecht van € 47,-- aan eiseres moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5188

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. W.A. Postma).

Inleiding

1.1
Eiseres werkte als senior perfumer assistent bij [bedrijf] voor gemiddeld 38,12 uur per week. Op 4 mei 2017 is zij voor dit werk uitgevallen. Na een wachttijd van 104 weken, per 2 mei 2019, heeft eiseres een uitkering aangevraagd op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Om voor een WIAuitkering in aanmerking te komen moet vast komen staan dat eiseres nog steeds ongeschikt is voor haar eigen werk, en voor 35% of meer arbeidsongeschikt is.
1.2
Een arts van verweerder heeft onderzoek gedaan en de klachten en aandoeningen van eiseres vertaald naar beperkingen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige van verweerder heeft geconcludeerd dat eiseres vanwege deze beperkingen nog steeds ongeschikt is voor haar eigen werk. Vervolgens heeft hij het maatmaninkomen van eiseres vastgesteld (het inkomen dat zij zou hebben gehad als zij niet door ziekte was uitgevallen) en drie functies geselecteerd die eiseres volgens hem nog kan doen. Door het uurloon in de middelste functie af te zetten tegen het maatmanloon heeft hij berekend dat eiseres met die functie 81,76% kan verdienen van haar maatmaninkomen. Dat betekent dat eiseres voor de overige 18,24% arbeidsongeschikt is. Eiseres voldoet daarom niet meer aan de voorwaarde dat het arbeidsongeschiktheidspercentage tenminste 35% moet zijn om een WIA-uitkering te krijgen. In het besluit van 8 april 2019 (
het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres daarom afgewezen.
1.3
Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van verweerder hebben heronderzoek gedaan. Zij hebben de beoordeling van de eerste arts en de eerste arbeidsdeskundige bevestigd. In het besluit van 28 oktober 2019 (
het bestreden besluit) heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag van eiseres daarom in stand gelaten.
1.4
Eiseres heeft beroep ingesteld en medische informatie van haar neuroloog, huisarts, manueel therapeut, reumatoloog en revalidatiearts ingediend. Ook heeft zij een expertiserapport van 14 mei 2020 van [A] , medisch adviseur bij het Expertise Instituut, overgelegd. Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 augustus 2020 ingediend. De zaak is op 19 oktober 2020 bij de rechtbank op een zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.
1.5
Op 5 november 2020 heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak heropend, omdat zij zich over de arbeidsbeperkingen van eiseres per 2 mei 2019 wil laten voorlichten door een onafhankelijke deskundige. Hiervoor heeft de rechtbank dr. [B] van het DC Expertise Centrum ingeschakeld als onafhankelijke deskundige verzekeringsarts. Eiseres heeft nog aanvullende informatie ingediend van haar neuroloog en orthopedisch chirurg. Op 14 juni 2021 heeft de deskundige een deskundigenrapport uitgebracht.
1.6
Verweerder heeft op het deskundigenrapport gereageerd met aanvullende rapporten van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 juli 2021 en van zijn arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 juli 2021. Bij brief van 10 september 2021 heeft eiseres op het deskundigenrapport gereageerd met een aanvullend expertiserapport van [A] van 25 augustus 2021. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak vervolgens op 12 november 2021 gesloten.

Deskundigenrapport

2. In het deskundigenrapport heeft de deskundige verzekeringsarts, kort gezegd, geconcludeerd dat eiseres per 2 mei 2019 op één punt verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML is aangenomen. Eiseres kampt met klachten van bronchiale hyperreactiviteit. De longarts heeft eiseres daarvoor een inhalator voorgeschreven die zij gebruikt bij blootstelling aan hoge concentraties gassen of dampen. Werk waarin eiseres wordt blootgesteld aan rook, gassen en dampen is daarom niet passend voor haar. Voor het overige heeft de deskundige de beperkingen zoals die in de FML zijn opgenomen bevestigd.

Standpunten van partijen

Verweerder
3. Verweerder sluit zich aan bij de beoordeling van de deskundige, en heeft het bestreden besluit in beroep daarom nader onderbouwd met de aanvullende rapporten van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 juli 2021 en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 juli 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin de extra beperking die de deskundige voorstaat, overgenomen. Zij heeft de FML op 13 juli 2021 opnieuw vastgesteld en eiseres daarin ook beperkt geacht voor werk waarin eiseres wordt blootgesteld aan rook, gassen en dampen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconstateerd dat één van de geselecteerde functies hierdoor niet meer geschikt is voor eiseres. Hij heeft deze functie vervangen voor een functie binnen dezelfde SBC-code, en vervolgens berekend dat eiseres per 2 mei 2019 nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat de aanvraag van eiseres terecht is afgewezen en blijft bij het bestreden besluit.
Eiseres
4.1
Eiseres is het niet eens met de beoordeling van de deskundige. Zij voert aan dat haar beperkingen zijn onderschat en wijst ter onderbouwing op het aanvullende expertiserapport van [A] van 25 augustus 2021. [A] acht eiseres hierin op diverse punten meer en verdergaand beperkt dan de deskundige heeft aangenomen. Allereerst wijst hij erop dat eiseres kampt met hooikoorts en allergieën voor huisstofmijt en koemelk. Dit had volgens hem in FML moeten worden opgenomen. Verder geldt volgens [A] dat de armklachten van eiseres (pijn en tintelingen) passen bij “cervicobrachialgie”, zodat zij in de FML beperkt had moeten worden geacht in ‘reiken’. Ook zijn er volgens [A] onvoldoende beperkingen in de FML opgenomen voor de rugklachten van eiseres. De degeneratieve afwijkingen in de wervelkolom van eiseres geven aanleiding om eiseres aan te wijzen op werk waarin zij regelmatig van houding kan wisselen.
4.2
[A] heeft er verder op gewezen dat de beperking voor ‘tillen of dragen’ in de FML volgens hem niet strookt met het feit dat eiseres niet beperkt is geacht in het ‘frequent hanteren van lichte voorwerpen’. Hierdoor wordt eiseres namelijk enerzijds slechts in staat geacht om hooguit vijf keer per uur tot maximaal 5 kg te tillen of dragen, maar anderzijds om wel 600 keer per uur lichte voorwerpen te hanteren. Hetzelfde geldt volgens [A] voor de beperking in ‘staan’ die in de FML voor eiseres is opgenomen. Deze beperking strookt niet met het feit dat eiseres niet beperkt is geacht voor (achtereen) ‘lopen’. Eiseres wordt hierdoor enerzijds slechts in staat geacht om ongeveer een half uur achtereen te staan, maar anderzijds om wel ongeveer een uur achtereen te lopen. Biomechanisch gezien valt dit niet met elkaar te rijmen, aldus [A] .

Beoordeling van de zaak

5. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige die door de bestuursrechter is ingeschakeld, in beginsel wordt gevolgd als de motivering van deze deskundige de rechtbank overtuigend voorkomt. [1] Dat is hier het geval. Naar het oordeel van de rechtbank bezit dr. [B] als onafhankelijke en onpartijdige verzekeringsarts, bij uitstek de deskundigheid om de diagnosen en klachten van eiseres medisch te objectiveren en te vertalen naar arbeidsbeperkingen per 2 mei 2019. De deskundige heeft haar oordeelsvorming gebaseerd op eigen onderzoek van eiseres en de dossierstukken, alsook op alle medische informatie die eiseres in beroep heeft ingediend. Zij heeft voldoende gemotiveerd dat bij eiseres per 2 mei 2019 sprake is van de beperkingen die in de FML zijn opgenomen, aangevuld met de beperking voor blootstelling aan rook, gassen en dampen. Wat eiseres daarover naar voren heeft gebracht, maakt dit oordeel niet anders. Waarom dat zo is, legt de rechtbank hierna uit.
6.1
[A] acht eiseres aanvullend beperkt vanwege hooikoorts en allergieën voor huisstofmijt en koemelk, maar de rechtbank kan dat niet volgen. Uit het deskundigenrapport blijkt dat eiseres bij het spreekuuronderzoek heeft vermeld dat er nooit huisstofmijtallergie of hooikoorts bij haar is vastgesteld. Alleen bij smog en hoge concentraties dampen en gassen krijgt eiseres last krijgt van haar luchtwegen en gebruikt zij een inhalator. [A] verwijst in zijn expertiserapport naar een brief van de internist van 19 mei 2019 maar de rechtbank ziet dat de door [A] genoemde allergieën hierin door de internist als ‘ongeaccordeerd’ (niet vastgesteld) zijn aangemerkt. De rechtbank ziet op dit punt dan ook geen aanleiding om aan de beoordeling van de deskundige te twijfelen.
6.2
Ook volgt de rechtbank [A] niet in de door hem voorgestane beperking in ‘reiken’ voor eiseres. Dat de armklachten van eiseres zouden passen bij “cervicobrachialgie” komt niet naar voren in de informatie van de artsen en medisch behandelaars van eiseres. De deskundige heeft geen aanleiding gezien om eiseres beperkt te achten in reiken, omdat bij het lichamelijk onderzoek dat door de orthopeed en neuroloog op 4 maart 2019 bij eiseres is verricht, ondanks de klachten van eiseres, geen medische afwijkingen zijn geconstateerd. De armklachten van eiseres zijn eind 2020 wel verergerd, maar in deze zaak gaat het om de medische toestand van eiseres op 2 mei 2019. Omdat de conclusie van [A] onvoldoende medisch is onderbouwd, ziet de rechtbank ook op dit punt geen aanleiding om aan de beoordeling van de deskundige te twijfelen.
6.3
Voor zover [A] eiseres verdergaand beperkt acht vanwege haar lage rugklachten, volgt de rechtbank hem evenmin. Eiseres is in de FML onder meer beperkt geacht voor werk waarin sprake is van grove trillingen op de nek en rug. Dat eiseres vanwege haar rugklachten regelmatig moet kunnen vertreden en wisselen van houding, betekent nog niet dat daarvoor een specifieke beperking in de FML moet worden opgenomen. Eiseres wordt in de FML in staat geacht om ongeveer twee uren achtereen te zitten, ongeveer een half uur achtereen te staan en ongeveer een uur achtereen te lopen. In het Claim Borgings- en Beoordelingssysteem (CBBS), het systeem dat de verzekeringsarts gebruikt bij het vaststellen van beperkingen in een FML, is bepaald dat kort verzitten, vertreden of even opstaan om iets te pakken het achtereen ‘zitten’ niet onderbreekt. Het even verplaatsen door middel van een pas opzij, vooruit of achteruit wordt ook niet beschouwd als een onderbreking van het achtereen ‘staan’, en tot slot geldt dat het even kort stilstaan geen onderbreking is van een periode van aaneengesloten ‘lopen’. In deze niet specifiek genoemde bewegingsmogelijkheden ligt dus al een zekere mate van afwisseling besloten. Dat het voor eiseres noodzakelijk zou zijn om haar lichaamshoudingen in een specifieke volgorde af te wisselen, zodat hiervoor een afzonderlijke beperking had moeten worden aangenomen, heeft [A] niet nader onderbouwd.
6.4
De rechtbank volgt [A] tot slot ook niet in de redenering dat de belastbaarheid van eiseres in tillen of dragen en in het frequent hanteren van lichte voorwerpen in de FML niet met elkaar stroken. Van lichte voorwerpen is volgens het CBBS sprake bij voorwerpen tot 1 kg. De beperking van eiseres in tillen of dragen ziet op voorwerpen van 5 kg. Deze beperking van eiseres moet dan ook los worden gezien van haar belastbaarheid in het hanteren van veel lichtere voorwerpen tot 1 kg, ook al gaat het daarbij om een hogere frequentie. Ook de redenering van [A] over de onverenigbaarheid van de belastbaarheid van eiseres in staan en lopen in de FML, volgt de rechtbank niet. Staan is een statische houding, terwijl lopen een dynamische houding betreft. De rechtbank begrijpt hieruit dat ‘staan’ een andere spier- en gewrichtsbelasting tot gevolg heeft dan ‘lopen’. In het licht hiervan heeft [A] , anders dan de stelling dat dit biomechanisch gezien niet met elkaar valt te rijmen, onvoldoende onderbouwd waarom eiseres niet enerzijds in staat kan worden geacht om ongeveer een half uur achtereen te staan en om anderzijds ongeveer een uur achtereen te lopen.
6.5
Dat eiseres zelf ervaart dat zij meer of verdergaand beperkt is, is tot slot onvoldoende om te kunnen zeggen dat aan de onderzoeksresultaten van de deskundige moet worden getwijfeld. In dat geval legt het betoog van eiseres tegenover het oordeel van de deskundige onvoldoende gewicht in de schaal. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Tegen de arbeidskundige beoordeling van verweerder heeft eiseres geen beroepsgronden naar voren gebracht. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ervan uit moet worden gegaan dat de beperkingen van eiseres zoals die zijn opgenomen in de in beroep aangepaste FML van 13 juli 2021, juist zijn. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de werkzaamheden die horen bij de functies die geduid zijn op grond van deze FML, niet zou kunnen doen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn bezwaarrapport en zijn aanvullende rapport in beroep, per functie toereikend heeft gemotiveerd waarom daarin de belastbaarheid van eiseres zoals in die FML is opgenomen, niet wordt overschreden.

Conclusie

8. Omdat de beperking voor blootstelling aan rook, gassen en dampen daarin niet was opgenomen, was de FML niet juist. Het bestreden besluit had met de onjuiste FML daarom een motiveringsgebrek. In beroep heeft verweerder de FML alsnog aangepast. Uit de beoordeling van de rechtbank blijkt dat de beroepsgronden van eiseres verder niet slagen. Nu uit het arbeidskundig onderzoek in beroep blijkt dat eiseres per 2 mei 2019, ook met de aangepaste FML, voor minder dan 35% arbeidsongeschiktheid moet worden beschouwd, heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering per die datum terecht afgewezen. De rechtbank vindt het daarom aannemelijk dat eiseres door het motiveringsgebrek niet is benadeeld. De uitkomst na de herbeoordeling in bezwaar was met een juiste FML immers niet anders geweest. De rechtbank zal het motiveringsgebrek daarom passeren. Het beroep is ongegrond.
9.1
Het motiveringsgebrek leidt er wel toe dat de rechtbank verweerder zal veroordelen in de proceskosten van eiseres. De rechtbank stelt de kosten van eiseres voor de rechtsbijstand van haar gemachtigde vast op € 1.870,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor de reactie op het deskundigenrapport, met een waarde per punt van € 748,-- en een wegingsfactor 1).
9.2
De rechtbank zal verweerder ook veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt voor het inschakelen van medisch adviseur [A] . Dergelijke kosten komen voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van de medisch adviseur redelijk was en de daarvoor gemaakte kosten zelf ook redelijk zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is aan deze eis voldaan, omdat de rechtbank mede op grond van de expertise van [A] tot het besluit is gekomen om een onafhankelijke deskundige verzekeringsarts te benoemen voor nader onderzoek, en verweerder naar aanleiding van het deskundigenrapport de medische grondslag van het bestreden besluit heeft gewijzigd met de aangepaste FML. De rechtbank stelt de kosten die eiseres heeft gemaakt voor het inschakelen van [A] vast op € 1.905,75. Dit zijn de kosten voor het expertiserapport van 14 mei 2020. Voor een veroordeling van verweerder in de kosten voor het expertiserapport van 25 augustus 2021 ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat eiseres deze kosten niet met een factuur heeft onderbouwd.
9.3
Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres tot een totaalbedrag van € 3.775,75.
10. De rechtbank bepaalt tot slot dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,-- aan eiseres vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.775,75;
 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 47, aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI9799.