ECLI:NL:RBMNE:2022:2667

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
16/706573-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in liquidatiezaak Charon II na gebrek aan bewijs voor betrokkenheid bij moord

Op 7 juli 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte in het onderzoek Charon II, dat een deel uitmaakt van het grootschalige liquidatieonderzoek Eris. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer 1], gepleegd op 31 januari 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Hoewel de verdachte in de dagen voorafgaand aan de liquidatie in de nabijheid van de medeverdachte [medeverdachte 4] was, kon niet worden aangetoond dat hij op de hoogte was van de plannen voor de liquidatie of dat hij hieraan had bijgedragen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking met anderen, en dat de verdachte niet wist dat de liquidatie zou plaatsvinden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, waaronder medeplegen van moord en medeplichtigheid aan moord. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de noodzaak voor de aanklager om overtuigend bewijs te leveren voor een veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Locatie Utrecht
Parketnummer: 16/706573-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de volgende terechtzittingen:
  • 13 en 14 juli 2020 (pro forma);
  • 4 maart 2021 (regie);
  • 13, 14, 15, 21, 26 en 28 april 2022 (inhoudelijke behandeling);
  • 7 juli 2022 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officieren van justitie en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam , naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. F.J.M. Hamers naar voren heeft gebracht over de vorderingen van de volgende benadeelde partijen:
  • de vader van slachtoffer [slachtoffer 1] , getuige [getuige 1] , slachtoffer 33;
  • de moeder van slachtoffer [slachtoffer 1] , slachtoffer 35;
  • de broer van slachtoffer [slachtoffer 1] , slachtoffer 36;
  • de zus van slachtoffer [slachtoffer 1] , slachtoffer 37;
  • de zus van slachtoffer [slachtoffer 1] , slachtoffer 39;
  • de broer van slachtoffer [slachtoffer 1] , slachtoffer 40.
Namens de vader, moeder en zus (slachtoffer 37) van slachtoffer [slachtoffer 1] heeft mr. Hamers gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.INLEIDING CHARON II

Dit vonnis komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam Charon. Dit onderzoek ziet op de liquidatie van slachtoffer [slachtoffer 1] op 31 januari 2017, op een [.] op de [straat] te [plaats] .
Het onderzoek Charon vormt een deelonderzoek van het strafrechtelijk onderzoek met de naam Eris. De megazaak Eris betreft een grootschalig onderzoek naar (in georganiseerd verband gepleegde) liquidaties, pogingen en voorbereidingen daartoe en andere daar al dan niet aan gerelateerde feiten.
In onderzoek Charon zijn als medeverdachten aangemerkt [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] (hierna steeds genoemd met uitsluitend de achternaam, met uitzondering van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] , van wie de rechtbank ook de voorletters zal noemen). De zaken tegen verdachte en deze medeverdachten zijn gelijktijdig bij de rechtbank aangebracht op 13 juli 2020. De zaken tegen verdachte en [medeverdachte 4] zijn vervolgens echter op latere zittingen afgesplitst behandeld door andere rechters. De reden voor deze afsplitsing is de volgende.
De achtergrond van de verdenking tegen verdachte en [medeverdachte 4] is volgens het Openbaar Ministerie gelegen in de betrokkenheid van beide verdachten bij de moord op [slachtoffer 2] , gepleegd op 12 januari 2017 te [plaats] in de wijk [wijk] (bekend als het onderzoek Roos) en bij de voorbereidingshandelingen voor de beoogde moord op het juiste doelwit [slachtoffer 3] op 14 januari 2017 (bekend als het onderzoek Doorn). De moord op 12 januari 2017 betreft volgens het Openbaar Ministerie een zogenoemde vergismoord, waarbij een andere persoon om het leven is gebracht dan de persoon die het beoogde doelwit was. Verdachte en [medeverdachte 4] zouden - kort gezegd - om hun fouten bij de vergismoord goed te maken hebben deelgenomen aan de moord op [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] wordt gezien als degene die als chauffeur heeft deelgenomen aan de vergismoord. De dossiers met betrekking tot de zaak Roos en de zaak Doorn zijn vanwege deze veronderstelde samenhang door het Openbaar Ministerie toegevoegd aan het einddossier in het onderzoek Eris.
De rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte en [medeverdachte 4] op 27 maart 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 jaren voor (onder meer) het medeplegen van de moord op [slachtoffer 2] en voor voorbereidingshandelingen voor een herstelpoging om [slachtoffer 3] , het juiste doelwit, te vermoorden. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat iemand anders dan [slachtoffer 2] het eigenlijke doelwit van deze liquidatie was. Dat betekent dat de rechtbank in zoverre heeft onderschreven dat er sprake was van een vergismoord.
Twee van de rechters van de meervoudige strafkamer die deze vonnissen hebben gewezen, maken ook onderdeel uit van de meervoudige strafkamer die het onderzoek Eris heeft behandeld. De verdediging van verdachte alsmede van [medeverdachte 4] heeft op 13 juli 2020 aan de rechtbank te kennen gegeven dat verdachte en [medeverdachte 4] er grote moeite mee hebben dat deze rechters ook in de onderhavige zaak deel uitmaakten van de meervoudige strafkamer.
De rechters hebben naar aanleiding daarvan verzocht zich in onderhavige zaak te mogen verschonen ter vermijding van de schijn van enige mate van vooringenomenheid. Het verschoningsverzoek is op 24 juli 2020 door de verschoningskamer van de rechtbank Midden-Nederland gegrond verklaard. Het onderzoek tegen verdachte en [medeverdachte 4] is daarom op 4 maart 2021 door drie andere rechters hervat. Aan het onderzoek tegen verdachte en [medeverdachte 4] is vanaf dat moment gemakshalve de naam Charon II gegeven, terwijl het onderzoek tegen de hiervoor genoemde andere medeverdachten Charon I genoemd is.
De verdenking tegen verdachte in onderzoek Charon II is op de hierna vermelde wijze aan hem ten laste gelegd.

3.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: op 31 januari 2017 te [plaats] (samen met een ander of anderen) [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer) heeft vermoord;
subsidiair: (samen met een ander of anderen) medeplichtig is geweest aan die moord;
meer subsidiair: (samen met een ander of anderen) die moord heeft voorbereid.

4.VOORVRAGEN

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een formeel verweer gevoerd ten aanzien van de wijze van onderzoek door de politie, waar het Openbaar Ministerie verantwoordelijk voor is. Volgens de verdediging is met de wijze van onderzoek een inbreuk gemaakt op het vrije verkeer tussen verdachte en de raadsman, waardoor het verschoningsrecht van de raadsman onder druk is komen te staan. De verdediging doelt daarbij op de pogingen van het onderzoeksteam van de politie om het vrije verkeer tussen verdachte en zijn raadsman
(1) in kaart te brengen,
(2) daaraan duiding te geven en
(3) dat in belastende zin trachten te presenteren.
Ad 1: Het in kaart brengen van vertrouwelijke contacten
De raadsman heeft er in de eerste plaats op gewezen dat de registratie van zijn bezoeken aan verdachte in de penitentiaire inrichting door het onderzoeksteam zijn opgevraagd bij de penitentiaire inrichting. Ook zijn de uitgaande telefoongesprekken vanuit de penitentiaire inrichting naar hem als raadsman in kaart gebracht. Dat is volgens de verdediging onacceptabel, omdat elke verdachte vrijelijk met zijn raadsman moet kunnen communiceren.
Ad 2: Het duiden van vertrouwelijke contacten
Ook heeft de raadsman erop gewezen dat het onderzoeksteam de momenten en frequentie van contact tussen verdachte en de raadsman heeft gekoppeld aan andere gebeurtenissen. Zo is gerelateerd dat verdachte na het bellen van een bepaald nummer meerdere keren heeft geprobeerd contact op te nemen met de raadsman. Daarnaast is gespeculeerd over de inhoud van gesprekken tussen verdachte en zijn raadsman die na bepaalde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Aan verdachte is tijdens een politieverhoor ten slotte gevraagd waarom hij na een bepaalde gebeurtenis haast leek te hebben met het bellen van zijn raadsman. Bezwaar tegen deze vraag werd afgedaan met de opmerking dat de vraag niet op de inhoud van het gesprek zag. Volgens de verdediging komt door een dergelijke handelwijze van de politie het vrije verkeer tussen een verdachte en zijn raadsman onder druk te staan.
Ad 3: Het in belastende zin presenteren van contacten tussen verdachte en zijn raadsman
De bevindingen over de contacten tussen raadsman en verdachte zijn in het dossier gerelateerd. Het in kaart brengen en duiden van de contactmomenten is onmiskenbaar gedaan om de resultaten te gebruiken als opsporingsmiddel om daarmee bewijs te genereren. Dat betekent dat het onderzoekteam conclusies probeert te trekken uit het vrije verkeer tussen verdachte en zijn raadsman.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voornoemde handelwijze van de politie, die heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie, moet worden aangemerkt als een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Voor zover dit verzuim door de rechtbank wordt onderkend, kan worden volstaan met de constatering daarvan. Het verzuim hoeft in de visie van de verdediging niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officieren van justitie.
4.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een inbreuk op het vrije verkeer tussen de raadsman en de verdachte. Zij hebben daarbij gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 20 september 2011. [1] Volgens dit arrest valt het vorderen van verkeersgegevens in beginsel niet onder het verschoningsrecht van de advocaat, omdat verkeersgegevens geen betrekking hebben op de inhoud van hetgeen geheimhouders met hun cliënten uitwisselen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat tijdens het onderzoek onder meer is bijgehouden wanneer en hoe vaak de raadsman verdachte in de penitentiaire inrichting heeft bezocht en wanneer er telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen beiden. De politie heeft aan een aantal contactmomenten mogelijke conclusies verbonden, door deze contactmomenten in verband te brengen met andere voor het strafproces relevante gebeurtenissen.
Het voorgaande kan worden aangemerkt als het in kaart brengen van contactmomenten. Zoals de raadsman ook heeft betoogd, gaat het daarbij om zogenaamde metagegevens.
Voor de beantwoording van de vraag of de politie met het in kaart brengen van deze metagegevens een inbreuk heeft gemaakt op het vrije verkeer tussen de raadsman en de verdachte, heeft de rechtbank acht geslagen op het door de officieren van justitie genoemde arrest van de Hoge Raad. In dit arrest heeft de Hoge Raad een passage aangehaald uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de aanpassing van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens ter zake van telecommunicatie. Daarin staat onder meer: “
Verkeersgegevens hebben geen betrekking op de inhoud van hetgeen geheimhouder en cliënt uitwisselen. Zij geven hooguit inzicht in de contacten die er geweest zijn tussen geheimhouder en cliënt, zoals dat bijvoorbeeld ook het geval kan zijn bij de bevoegdheid tot stelselmatige observatie. Bij de bevoegdheid tot stelselmatige observatie (en ander bevoegdheden) is niet voorzien in bijzondere waarborgen voor geheimhouders. Ook de huidige regeling van de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens (artikel 126n en 126u van het Wetboek van Strafvordering) kent geen bijzondere waarborgen”.
Dit is een reactie op een eerdere passage uit de memorie van toelichting waarin staat:

De NOvA wijst erop dat de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens ook kan worden toegepast jegens advocaten en andere professionele geheimhouders en meent dat een (verdere) uitholling van het beroepsgeheim het gevolg is. Volgens de NOvA klemt dit temeer nu geen regeling is getroffen voor de vernietiging van verkeersgegevens die betrekking hebben op de communicatie met advocaten, omdat artikel 126aa, tweede lid, alleen spreekt over mededelingen door of aan professionele geheimhouders. (…)”
De Hoge Raad heeft overwogen dat blijkens de hiervoor weergegeven passage uit de geschiedenis van het huidige artikel 126n van het Wetboek van Strafvordering de wetgever geen aanleiding heeft gezien om bij de (herziene) regeling van het vorderen van verkeersgegevens alsnog een dergelijke verplichting tot vernietiging van dergelijke gegevens in het leven te roepen.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de Hoge Raad zich reeds heeft uitgelaten over de vraag of het vorderen van verkeersgegevens met het doel inzicht te verkrijgen in contactmomenten tussen advocaten en verdachten toelaatbaar is. Dat is volgens de Hoge Raad het geval. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het kader van deze specifieke zaak van dit oordeel af te wijken.
Informatie over bezoekmomenten van een advocaat aan een verdachte in een penitentiaire inrichting valt in beginsel niet onder het begrip verkeersgegevens. De rechtbank is van oordeel dat deze informatie ook kan aangemerkt als een vorm van metagegevens en dat voor het verkrijgen daarvan hetzelfde geldt.
Zoals opgemerkt door de verdediging is de politie in een aantal gevallen verder gegaan dan het in kaart brengen van de contactmomenten tussen de raadsman en de verdachte, nu de politie een aantal contactmomenten belastend heeft uitgelegd. Dat betekent dat de politie conclusies probeert te verbinden aan de verkregen verkeersgegevens. Over de mogelijke inhoud van de contactmomenten wordt door de politie echter niets gezegd. Onder verwijzing naar de hiervoor getrokken conclusie is het in kaart brengen en duiden van de contactmomenten naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zonder meer onrechtmatig. Voor zover verdachte in het verhoor bij de politie is bevraagd naar de (inhoud van de) contacten met zijn raadsman, merkt de rechtbank op dat verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, die op dit punt blijkens het verhoor adequaat heeft ingegrepen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onderzoeksteam heeft gehandeld binnen de reikwijdte van haar bevoegdheden. Dat betekent dat geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Ook ten aanzien van de overige voorvragen van artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering ziet de rechtbank geen formele belemmeringen.
Dat betekent dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officieren van justitie ontvankelijk zijn in de vervolging van verdachte en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De zaak kan daarom inhoudelijk worden behandeld.

5.VRIJSPRAAK

5.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie achten het primair aan verdachte ten laste gelegde, medeplegen van moord, wettig en overtuigend te bewijzen.
Uit de bewijsmiddelen die in het requisitoir zijn genoemd volgt volgens de officieren van justitie dat verdachte wetenschap had van het plan om het slachtoffer op 31 januari 2017 te liquideren. Die wetenschap blijkt in de eerste plaats uit het feit dat verdachte in de dagen voor de liquidatie op cruciale momenten samen met [medeverdachte 4] was. [medeverdachte 4] heeft in de visie van de officieren van justitie [medeverdachte 2] ingeschakeld om het slachtoffer te liquideren als offer voor de vergismoord. Verdachte was samen met [medeverdachte 4] toen zij het slachtoffer zochten en vonden, hij was samen met hem op momenten dat zij het slachtoffer in [plaats] ontmoetten en hij was samen met hem toen zij de uren voor de liquidatie in de omgeving van de [straat] , de plek waar het slachtoffer om het leven is gebracht, samen met het slachtoffer rondjes liepen. De wetenschap van verdachte volgt volgens de officieren van justitie ook uit het feit dat verdachte en [medeverdachte 4] de dag van de liquidatie eerst samen waren, voordat zij het slachtoffer ophaalden vanaf het station in [plaats] . Daarnaast vinden de officieren van justitie het belastend dat verdachte via een belhuis een afspraak met het slachtoffer heeft gemaakt om de dag van de liquidatie naar [plaats] te komen. Opmerkelijk is volgens de officieren van justitie bovendien dat getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte degene was die tegen het slachtoffer zei dat niemand hem meer zou kunnen helpen, toen hij in de nacht van de voorbereiding van de beoogde moord op [slachtoffer 3] (onderzoek Doorn) wegliep. De officieren van justitie leiden uit deze opmerking af dat verdachte wist dat het slachtoffer niet ongestraft weg kon lopen. Daarbij komt dat hij een duidelijk motief had om het slachtoffer te liquideren, namelijk als represaille voor de vergismoord. Net als [medeverdachte 4] liep ook verdachte gevaar door de fouten die zij samen met het slachtoffer hadden gemaakt bij de vergismoord.
Naast wetenschap heeft verdachte volgens de officieren van justitie ook een cruciale rol vervuld bij de liquidatie van het slachtoffer. Zoals al opgemerkt heeft hij het slachtoffer in de dagen voor de liquidatie samen met [medeverdachte 4] gezocht en gevonden, heeft hij er samen met [medeverdachte 4] voor gezorgd dat het slachtoffer de dagen voor en de dag van de liquidatie naar [plaats] is gekomen en heeft hij hem samen met [medeverdachte 4] naar de plek gebracht waar hij daadwerkelijk is geliquideerd. Daar hoefde de schutter nog slechts op hem af te lopen en de trekker over te halen. Daarmee is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
De officieren van justitie zijn bij het voorgaande uitgegaan van de betrouwbaarheid van de verklaringen van kroongetuige [kroongetuige] . Ook zijn de officieren van justitie uitgegaan van de bruikbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige 1] (de vader van het slachtoffer) voor het bewijs.
De officieren van justitie hebben gevorderd om aan verdachte voor het primair ten laste gelegde feit een levenslange gevangenisstraf op te leggen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs aanwezig is voor een bewezenverklaring van betrokkenheid van verdachte zoals ten laste gelegd. De verdediging heeft daartoe onder meer aangevoerd dat er voorafgaand aan de liquidatie weliswaar meerdere ontmoetingen hebben plaatsgevonden waarbij zowel verdachte als het slachtoffer aanwezig zijn geweest, maar dat niet blijkt dat verdachte wist dat die ontmoetingen te maken hadden met de op handen zijnde liquidatie van het slachtoffer. Niet uit te sluiten is dat aan verdachte is voorgehouden dat de ontmoetingen te maken hadden met een wietlijn, die in die periode kennelijk ook speelde. Dat verdachte niet op de hoogte was van de op handen zijnde liquidatie volgt ook uit het feit dat hij die dagen niet met derden in contact heeft gestaan over het slachtoffer. Daarbij komt dat anderen, die mogelijk wel betrokkenheid hebben gehad bij de liquidatie, ook niet over hem hebben gecommuniceerd in chats. Verder is in dat verband van belang dat verdachte de dagen voor de liquidatie niet aanwezig was bij cruciale ontmoetingen tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . Niet ondenkbaar is dat hij daar bewust buiten is gehouden. Hoe minder mensen van dit soort plannen weten, hoe minder er immers over gesproken kan worden. De omstandigheid dat verdachte en het slachtoffer elkaar van kleins af aan kenden, kan eveneens een reden zijn geweest om hem buiten de plannen te houden. Ook overigens kan uit het dossier niet worden afgeleid dat verdachte op de hoogte was van alles wat [medeverdachte 4] die dagen deed en besprak.
Uit het voorgaande volgt dat er geen bewijs is voor samenwerking tussen verdachte en personen die bij de liquidatie van het slachtoffer betrokken zijn. Ook is duidelijk dat verdachte geen opzet had op de dood van het slachtoffer. Zowel medeplegen van moord als medeplichtig zijn aan moord kunnen daarom niet bewezen worden verklaard. Voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen is evenmin bewijs aanwezig, aldus de verdediging.
De raadsman heeft zich bij zijn betoog op het standpunt gesteld dat de verklaringen van getuige [getuige 1] niet betrouwbaar zijn en daarom niet bruikbaar voor het bewijs. Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de kroongetuige heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Conclusie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de moord van het slachtoffer (primair), niet dat hij hieraan medeplichtig is geweest (subsidiair) en ook niet dat hij deze moord (als medepleger) heeft voorbereid (meer subsidiair). Dat betekent dat de rechtbank verdachte integraal zal vrijspreken.
Uitgangspunten Charon II
Uitgangspunt 1: betrokkenheid van verdachte in onderzoek Roos / Doorn
Zoals in de inleiding beschreven, heeft de rechtbank Midden-Nederland verdachte en [medeverdachte 4] bij vonnis van 27 maart 2019 [2] veroordeeld voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer 2] , gepleegd op 12 januari 2017 te [plaats] in de wijk [wijk] (onderzoek Roos) en voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de beoogde moord op [slachtoffer 3] op 13 en 14 januari 2017 (onderzoek Doorn). De veroordeling van verdachte in dit onderzoek is onherroepelijk. In het vonnis van de rechtbank wordt geconcludeerd dat de moord op [slachtoffer 2] een vergismoord betreft.
De rechtbank heeft in onderzoek Roos (onder meer) vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte 4] de schutters waren en [slachtoffer 1] , het slachtoffer in de onderhavige zaak, degene was die die avond reed.
In onderzoek Doorn heeft de rechtbank (onder meer) vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte 4] op de avond van 13 januari 2017 opnieuw naar de wijk [wijk] in [plaats] zijn gereden om aan [B] en [getuige 2] plaatsen te tonen waar het beoogde doelwit, [slachtoffer 3] , vaak kwam. Nadat deze plaatsen waren aangewezen, zijn verdachte en [medeverdachte 4] teruggebracht naar [plaats] - [...] . Vervolgens zijn [B] en [getuige 2] in de nacht van 13 op 14 januari 2017 met dezelfde auto teruggegaan naar de wijk [wijk] . Het is uiteindelijk niet tot de beoogde moord gekomen. [B] en [getuige 2] zijn die nacht in hun auto aangehouden, waarbij de politie wapens en munitie heeft aangetroffen. [3]
De rechtbank neemt de feitelijke vaststelling van en het (juridische) oordeel over de betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte 4] in onderzoek Roos / Doorn over. Ook neemt de rechtbank in de onderhavige zaak als uitgangspunt dat het in onderzoek Roos om een vergismoord ging. Dit oordeel zal de rechtbank als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van de redengevende feiten en omstandigheden in onderzoek Charon.
Uitgangspunt 2: bruikbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 1]
Bij de vaststelling van de hiervoor omschreven betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte 4] in onderzoek Roos / Doorn heeft de rechtbank onder meer gebruik gemaakt van de verklaringen van getuige [getuige 1] , de vader van het slachtoffer in de onderhavige zaak. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen:
Wat betreft het gebruik van de verklaringen van getuige [getuige 1] overweegt de rechtbank dat dit (belastende) de auditu-verklaringen betreffen. Met dergelijke verklaringen dient in de regel behoedzaam te worden omgegaan. De verdediging dient op grond van artikel 6 EVRM in de gelegenheid te worden gesteld om de getuige behoorlijk en effectief te kunnen bevragen. De rechtbank overweegt daartoe dat de verdediging in die gelegenheid is gesteld doordat getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris is gehoord over diens redenen en de mate van wetenschap omtrent hetgeen [slachtoffer 1] aan hem heeft verklaard. Ten aanzien van de bron zelf, [slachtoffer 1] , heeft de verdediging haar ondervragingsrechten niet kunnen uitoefenen. Dit kon niet meer omdat [slachtoffer 1] is overleden.
De omstandigheid dat de verdediging niet ten volle gebruik heeft kunnen maken van haar ondervragingsrecht staat er niet aan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs kan worden gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Het gaat er daarbij om dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (“the overall fairness of the trial”). De rechter dient te beoordelen of een bewezenverklaring in beslissende mate op een door een getuige afgelegde verklaring wordt gebaseerd in die zin dat die verklaring daarvoor “the sole or decisive basis” is. Daarnaast komt betekenis toe aan de (compenserende) waarborgen voor de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing die in de nationale wettelijke regeling ter zake van – kort gezegd – het strafrechtelijk bewijsrecht besloten liggen. [4]
De rechtbank overweegt in dat kader dat hoewel de verklaringen van getuige [getuige 1] er toe hebben geleid dat het onderzoek zich in een bepaalde richting ontwikkelde, dit niet maakt dat de bewezenverklaring in beslissende mate op deze verklaringen berust. Immers heeft de rechtbank slechts die stukken van de verklaring van getuige [getuige 1] gebruikt die reeds bevestiging hadden gevonden in objectief en/of technisch bewijs, zoals het aantreffen van wapens die bij de liquidatie zijn gebruikt op de vluchtroute en het aantreffen van DNA van de verdachten op de [straat] . Dit gegeven en het gegeven dat getuige [getuige 1] direct na het overlijden van [slachtoffer 1] heeft verklaard over (bij [slachtoffer 1] aanwezige) daderwetenschap, hetgeen hem via het onderzoeksteam dus nog niet ter ore kon zijn gekomen, maakt dat de rechtbank zijn verklaringen bovendien betrouwbaar acht. Dat de verklaringen van getuige [getuige 1] op andere punten inconsistenties bevatten, maakt niet dat deze verklaringen in het geheel niet betrouwbaar zouden zijn. Anders dan door de verdediging is gesteld, is evenmin aannemelijk geworden dat getuige [getuige 1] en/of [slachtoffer 1] een motief hadden om over [verdachte] en [achternaam van medeverdachte 1 en 4] belastend te verklaren terwijl zij niet bij de liquidatie betrokken zouden zijn. Immers blijkt uit de verklaringen van getuige [getuige 1] niet dat [slachtoffer 1] verklaard zou hebben dat getuige [getuige 1] de namen van [verdachte] en [achternaam van medeverdachte 1 en 4] in het kader van betrokkenheid bij het doden van [slachtoffer 2] zou moeten noemen als [slachtoffer 1] wat zou overkomen, maar juist dat getuige [getuige 1] in dat geval zou weten wie er wat met de dood van [slachtoffer 1] te maken zou hebben, mocht hem wat overkomen.
Dat [slachtoffer 1] boos was op [achternaam van medeverdachte 1 en 4] en daarom zijn naam ten onrechte zou hebben genoemd tegenover getuige [getuige 1] , is niet aannemelijk geworden. [achternaam van medeverdachte 1 en 4] heeft hierover voor het eerst ter terechtzitting verklaard. Bovendien heeft [achternaam van medeverdachte 1 en 4] hier niet specifiek over verklaard, waardoor deze verklaring als onvoldoende onderbouwd en niet verifieerbaar terzijde moet worden geschoven, zeker in het licht van de overige bewijsmiddelen, waaruit de betrokkenheid van [achternaam van medeverdachte 1 en 4] bij deze liquidatie juist blijkt.
Het verweer om de verklaringen van getuige [getuige 1] uit te sluiten van het bewijs wordt daarom verworpen.
Het oordeel over de bruikbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige 1] neemt de rechtbank eveneens over. Dit oordeel zal de rechtbank daarom als tweede uitgangspunt nemen bij de beoordeling van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in onderzoek Charon. Dat betekent dat de rechtbank het verweer verwerpt dat de verklaringen van getuige [getuige 1] niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Daarbij benadrukt de rechtbank dat zij alleen die onderdelen van de verklaringen van getuige [getuige 1] zal gebruiken, waarvoor voldoende steunbewijs aanwezig is. Daar waar de verklaring van getuige [getuige 1] uitsluitend een interpretatie dan wel een invulling van feiten en omstandigheden inhoudt, zal de rechtbank aan die verklaring voorbij gaan.
Uitgangspunt 3: bruikbaarheid van de verklaring van de kroongetuige
In het dossier bevindt zich ook een groot aantal verklaringen van kroongetuige [kroongetuige] . Het is de (kern)taak van de zittingsrechter om de betrouwbaarheid van de verklaringen te toetsen. Tevens kunnen vragen aan de orde komen of de overeenkomst die tussen het Openbaar Ministerie en de kroongetuige rechtmatig is. [5] De verdediging heeft de rechtmatigheid van de overeenkomst niet betwist.
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige op zichzelf ook niet betwist. De rechtbank zal zich op dit punt echter wel zelfstandig een oordeel moeten vormen en dit nader moeten motiveren, indien zij de verklaringen van de kroongetuige voor het bewijs wil gebruiken. Daarvoor acht zij het volgende van belang.
De kroongetuige is veelvuldig gehoord. Allereerst hebben vele kluis- en tactische verhoren plaatsgevonden door de politie. Later is de kroongetuige in aanwezigheid van de verdediging gehoord door de rechter-commissaris en weer later ter terechtzitting in het onderzoek Eris en recent in het onderzoek Charon II. De processen-verbaal van al deze verhoren maken onderdeel uit van het procesdossier van de onderhavige strafzaak.
Bij de bestudering van de verklaringen die tijdens al deze verhoren zijn afgelegd, heeft de rechtbank in de eerste plaats geconstateerd dat de kroongetuige consistent is in zijn verklaringen. Opvallend daarbij is dat hij niet alleen consistent is in wat hij wel weet, maar ook in wat hij niet weet. Dat kwam meermaals tot uiting in zijn verklaringen over de onderhavige zaak. Bij de liquidatie van het slachtoffer in de onderhavige zaak heeft hij zelf geen betrokkenheid gehad. Zijn wetenschap over deze liquidatie is dan ook beperkt. Als gevolg hiervan is hij op meerdere vragen over deze strafzaak - in het bijzonder over de betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte 4] hierbij - een antwoord schuldig gebleven.
Daar waar de kroongetuige wel een antwoord op vragen heeft kunnen geven over de onderhavige zaak, zijn deze antwoorden in grote mate gebaseerd op dat wat hij van [medeverdachte 2] heeft gehoord. Net als bij getuige [getuige 1] gaat het om zogenaamde ‘de auditu’ verklaringen, wat de kroongetuige ook zelf steeds benadrukt. Zo verklaart hij: “Ik heb van [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) gehoord dat…”. Daar waar hij op andere wijze aan relevante informatie is gekomen, licht hij dat ook toe. Hij heeft bijvoorbeeld verklaard dat hij van [medeverdachte 6] zelf heeft gehoord dat hij zijn gezicht heeft verbrand bij het in brand steken van een auto. Daar waar hij wel zelf een interpretatie geeft over een bepaalde gebeurtenis, geeft hij dat ook aan.
Bij het geven van betekenis aan termen en namen die voorkomen in chatgesprekken, heeft de kroongetuige wel uit eigen wetenschap verklaard. Dat is niet verwonderlijk. De kroongetuige was net als een aantal van de verdachten uit het onderzoek Eris en deelonderzoek Charon lid van motorclub [motorclub] . Voor de hand ligt dan ook dat hij termen en namen die in chatgesprekken door clubgenoten worden gebruikt, kent vanuit zijn hoedanigheid als lid van de club. Voor de hand ligt ook dat hij vanuit die hoedanigheid op de hoogte is van bepaalde samenwerkingsverbanden.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de kroongetuige acht de rechtbank verder van belang dat de kern van zijn verklaringen steeds dezelfde is. Zowel in de vele verklaringen die hij bij de politie heeft afgelegd, als in de verklaringen die hij later bij de rechter-commissaris en ten overstaan van de rechtbank heeft afgelegd, herhaalt hij deze kern. Bij het verwoorden van die kern tijdens de terechtzitting van de onderhavige strafzaak, is hij bovendien overtuigend op de rechtbank overgekomen. Dat de verklaringen rondom die kern wel eens aan veranderingen onderhevig zijn geweest, zoals door de verdediging betoogd, acht de rechtbank van ondergeschikt belang bij de betrouwbaarheidstoets. Daarbij merkt zij op dat de belangrijkste onderdelen van de verklaringen steun vinden in andere onderzoeksbevindingen.
De conclusie is dat de rechtbank de verklaringen van de kroongetuige betrouwbaar acht. Zij zal dit als derde uitgangspunt meenemen bij de beoordeling. Net als bij ‘gewone’ getuigen zal de rechtbank echter behoedzaam omgaan met de verklaringen van de kroongetuige. Dat geldt des te meer, omdat - zoals hiervoor beschreven - de verklaringen van de kroongetuige met betrekking tot Charon met name ‘de auditu’ verklaringen zijn, namelijk van wat hij heeft gehoord van [medeverdachte 2] . De rechtbank zal daarom alleen acht slaan op deze verklaringen, voor zover daarvoor voldoende steun te vinden is in andere onderdelen van het dossier.
De feiten en omstandigheden
De context van de liquidatie van [slachtoffer 1]
De rechtbank neemt, zoals hiervoor overwogen, als uitgangspunt dat verdachte samen met [medeverdachte 4] en het slachtoffer in de onderhavige zaak betrokken is geweest bij de zogenaamde vergismoord van [slachtoffer 2] in [plaats] en bij de voorbereiding om die vergismoord te herstellen.
In de verklaringen van de kroongetuige komt meerdere keren terug dat hij weet dat er een vergismoord in [plaats] heeft plaatsgevonden. Samengevat komen deze verklaringen erop neer dat de zoon van [bijnaam] betrokken was bij die vergismoord en problemen had. [bijnaam] heeft [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) vervolgens om hulp gevraagd, om ervoor te zorgen dat zijn zoon niets zou overkomen. Daarvoor moest [medeverdachte 2] een represaille uitvoeren. Als die was geslaagd, zou [medeverdachte 2] het stokje overnemen van de zoon van [bijnaam] .
Eén van degenen die betrokken waren bij de vergismoord is vervolgens daadwerkelijk geliquideerd, aldus de verklaring van de kroongetuige. Dat betekent dat de represaille was gelukt. [medeverdachte 2] zou dat hebben geregeld in opdracht van de organisatie die ook achter de vergismoord zat, te weten de organisatie van [A] . Hij zou zich daarmee hebben bewezen naar die organisatie. Aanvankelijk stond de zoon van [bijnaam] in rechtstreeks contact met die organisatie en voerde hij werkzaamheden voor die organisatie uit. Na de geslaagde represaille mocht [medeverdachte 2] het werk voor die organisatie overnemen van de zoon van [bijnaam] .
Op basis van de inhoud van deze verklaringen, in samenhang bezien met het vonnis uit onderzoek Roos / Doorn en de inhoud van het dossier van onderhavige onderzoek, concludeert de rechtbank dat de kroongetuige doelt op de vergismoord van [slachtoffer 2] in [plaats] en dat de represaille de liquidatie van slachtoffer [slachtoffer 1] uit onderhavige strafzaak is. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de vergismoord heeft gepleegd in opdracht van de organisatie van vermoedelijk [A] . Ook gaat de rechtbank er gelet op het dossier vanuit dat [bijnaam] de bijnaam is van [medeverdachte 1] , de vader van medeverdachte [medeverdachte 4] .
De rechtbank onderschrijft daarmee het standpunt van de officier van justitie dat de liquidatie van het onderzoek Charon in verband staat met het onderzoek Roos / Doorn.
Tijdlijn van Roos/Doorn naar Charon II
In het vonnis van [medeverdachte 4] heeft de rechtbank op basis van het dossier een tijdlijn vastgesteld van de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in de periode van 12 januari 2017 tot en met 23 februari 2017. Nu de rechtbank in de zaak van verdachte niet tot een bewezenverklaring komt en hem zal vrijspreken, voert het te ver om deze (uitgebreide) tijdslijn in onderhavig vonnis op te nemen. In het kader van de leesbaarheid van het vonnis, zal de rechtbank volstaan met de samenvatting van de tijdslijn, zodat er wel enige context wordt geboden.
Samengevat hebben de volgende gebeurtenissen plaatsgevonden:
  • Op 12 januari 2017 is [slachtoffer 2] geliquideerd. Dit was een zogenaamde vergismoord, omdat het beoogde doelwit een andere persoon was. Verdachte en [medeverdachte 4] waren de schutters van deze liquidatie, het slachtoffer in onderhavige zaak was de bestuurder van de auto.
  • Op 13 januari 2017 hebben onder meer verdachte, [medeverdachte 4] en het slachtoffer in onderhavige zaak voorbereidingen getroffen om het beoogde doelwit [slachtoffer 3] alsnog te vermoorden. Het slachtoffer in de onderhavige zaak is daarbij weggelopen, omdat hij niet meer mee wilde doen.
  • Op 20 januari 2017 heeft het slachtoffer in de onderhavige zaak aan in ieder geval zijn vader verteld dat hij samen met verdachte en [medeverdachte 4] betrokken was bij de liquidatie van [slachtoffer 2] .
  • Op 25 januari 2017 heeft [medeverdachte 1] contact gezocht met [medeverdachte 2] . De rechtbank heeft geconcludeerd dat hij [medeverdachte 2] toen heeft gevraagd om zijn zoon, [medeverdachte 4] , te beschermen.
  • Op 26 januari 2017 heeft een ontmoeting plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] .
  • Op 27 januari 2017 heeft weer een ontmoeting plaatsgevonden tussen (in ieder geval) [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] .
  • Op 28 januari 2017 zijn verdachte en [medeverdachte 4] bezig geweest met een zoektocht naar het slachtoffer, waarvan [medeverdachte 2] op de hoogte werd gehouden. In de avond hebben verdachte en [medeverdachte 4] het slachtoffer gevonden bij zijn vader. Ook die informatie werd doorgegeven aan [medeverdachte 2] . Direct aansluitend heeft [medeverdachte 4] contact opgenomen met [medeverdachte 2] en gevraagd om hem snel te ontmoeten.
  • Na het bericht over het vinden van het slachtoffer heeft [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] gezegd dat hij een afspraak moet maken voor 30 of 31 januari 2017 en dat hij het goed moet regelen.
  • Op 29 januari 2017 hebben [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] een ontmoeting gehad in [plaats] . Daarna laat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] weten dat er druk wordt uitgeoefend door de organisatie achter de vergismoord om de represaille uit te voeren. [medeverdachte 2] heeft daarop echter aangegeven nog één dag nodig te hebben.
  • Na de ontmoeting tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] heeft op 29 januari 2017 in de middag ook een ontmoeting plaatsgevonden tussen verdachte, [medeverdachte 4] en het slachtoffer in [plaats] . Het slachtoffer is na enkele uren weer naar huis gegaan.
  • Op 30 januari 2017 in de middag heeft er weer een ontmoeting plaatsgevonden tussen verdachte, [medeverdachte 4] en het slachtoffer in café [café] in [plaats] . De ontmoeting is begonnen in de middag en is tot de volgende vroege ochtend doorgegaan.
  • [medeverdachte 4] is een periode van ongeveer twee uur weggeweest. Hij heeft in die tijdsperiode weer een ontmoeting gehad met [medeverdachte 2] op dezelfde locatie aan de [straat] in [plaats] . Tijdens die ontmoeting heeft [medeverdachte 2] een PGP toestel ontvangen, waarin de contactgegevens van [PGP gebruikersnaam medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) stonden. [medeverdachte 4] is betrokken geweest bij de overdracht van deze PGP en wordt erop aangesproken als [medeverdachte 2] niet reageert op de berichten die hij op die telefoon ontvangt. Een uur later zoekt [medeverdachte 2] contact met [medeverdachte 5] en [C] voor een ontmoeting in [plaats] .
  • Tussen verdachte, [medeverdachte 4] en het slachtoffer is op 30 januari 2017 de afspraak gemaakt dat zij elkaar de volgende dag weer zullen ontmoeten.
  • Op 31 januari 2017 heeft [medeverdachte 2] ’s nachts zaken geregeld die verband houden met de liquidatie van het slachtoffer met onder meer [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] .
  • Het slachtoffer is op 31 januari 2017 opnieuw naar [plaats] gekomen, waar hij verdachte, [verdachte] en een vierde man heeft ontmoet.
  • Verdachte, [medeverdachte 4] , de vierde man en het slachtoffer zijn de avond van 31 januari 2017 samen geweest, met een onderbreking tussen 20:00 uur en 21:00 uur. In die periode heeft [medeverdachte 4] zich thuis omgekleed.
  • Nadat verdachte, [medeverdachte 4] , de vierde man en het slachtoffer elkaar na 21:00 uur weer hebben ontmoet, zijn zij samen naar het [.] van de [straat] gelopen. Het slachtoffer liep voorop toen zij bij het [.] aankwamen.
  • Om 23:00 uur is het slachtoffer op het [.] geliquideerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat [medeverdachte 5] de schutter was en [medeverdachte 7] de bestuurder van de auto.
  • Op 1 februari 2017 heeft [medeverdachte 2] [medeverdachte 5] betaald voor de liquidatie van het slachtoffer.
  • Aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] heeft hij ook geld, te weten € 3.000,-, gegeven in verband met deze liquidatie. [medeverdachte 4] heeft het geld, dat door de organisatie van vermoedelijk [A] is betaald voor de liquidatie van het slachtoffer, aan [medeverdachte 2] gegeven, waarbij hij er eerst zelf nog een bedrag van € 4.500,- vanaf heeft gepakt.
  • Op 4 februari 2017 heeft [medeverdachte 6] de auto in brand gestoken die is gebruikt bij deze liquidatie.
  • Op 4 februari 2017 hebben [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] met elkaar gesproken over het overnemen van werkzaamheden van [medeverdachte 4] door [medeverdachte 2] , voor door [medeverdachte 2] geboden hulp na het uitvoeren van de geslaagde represaille.
De rol van verdachte
Vastgesteld kan worden dat verdachte in de avond van 31 januari 2017 aanwezig was rondom de plaats delict en op het moment dat het slachtoffer het [.] opliep waar hij direct daarna is geliquideerd. Ook in de dagen voorafgaand aan de liquidatie was hij - blijkens ook de inhoud van zijn eigen verklaring - op zoek geweest naar het slachtoffer en had hij samen met [medeverdachte 4] met het slachtoffer meerdere avonden ‘gelounged’ in het café [café] . Ook kan worden vastgesteld dat hij in die dagen voorafgaand aan de liquidatie veel in de nabijheid was van [medeverdachte 4] , waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat hij als medepleger van de liquidatie kan worden aangemerkt. Ten slotte kan worden vastgesteld dat verdachte net als [medeverdachte 4] een motief had om mee te werken aan de liquidatie van het slachtoffer. Ook bij hem speelde er immers een dreiging in verband met de fouten die door hem, [medeverdachte 4] en het slachtoffer waren gemaakt bij de vergismoord.
Anders dan bij [medeverdachte 4] kan bij verdachte echter niet worden vastgesteld dat hij op enig moment rechtstreeks contact heeft gehad met [medeverdachte 2] , degene die de uitvoerders van de liquidatie heeft aangestuurd. Ook blijkt uit de vele chatgesprekken en PGP-gesprekken opgenomen in het dossier niet van betrokkenheid van verdachte. Zoals door de verdediging naar voren is gebracht, wordt in de berichten niet gesproken
overde verdachte en zijn er ook geen andere aanwijzingen te vinden in de berichtgeving na de liquidatie dat hij daarbij betrokken is geweest. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van de samenwerking tussen [medeverdachte 4] met [medeverdachte 2] . Verdachte was de dagen voor de liquidatie weliswaar veel in de nabijheid van [medeverdachte 4] , maar uit niets blijkt dat er die dagen tussen hen is gesproken over een op handen zijnde liquidatie van het slachtoffer. Er zijn ook geen chats waaruit de conclusie kan worden getrokken dat verdachte daarvan wetenschap had. Ander bewijs voor wetenschap bij verdachte dat de liquidatie zou gaan plaatsvinden, ontbreekt eveneens. Ten slotte wijst de rechtbank erop dat in de verklaringen van de kroongetuige ook geen enkele rol aan verdachte wordt toegedicht.
Uit een tapgesprek van getuige [getuige 2] zou kunnen worden afgeleid dat verdachte bij de voorbereidingen om het beoogde doelwit van de vergismoord ( [slachtoffer 3] ) alsnog te liquideren tegen het slachtoffer heeft gezegd dat als het slachtoffer weg zou gaan niemand hem dan nog zou kunnen helpen. Als verdachte deze woorden zou hebben gezegd, kan daaruit niet de conclusie worden getrokken dat verdachte dus betrokkenheid heeft gehad bij de liquidatie van het slachtoffer. De door verdachte geuite bewoordingen kunnen ook worden opgevat als een waarschuwing aan het slachtoffer dat de opdrachtgevers van de vergismoord wellicht wraak gaan nemen als hij niet mee zou werken aan de liquidatie van het beoogde doelwit.
Ook het maken van een afspraak met het slachtoffer om de dag van de liquidatie naar [plaats] te komen, is onvoldoende om als belastend bewijs voor betrokkenheid van verdachte aan te merken. Uit het maken van de afspraak kan immers niet afgeleid worden dat verdachte wist wat er die avond zou gaan gebeuren. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat verdachte vanuit een belhuis deze afspraak heeft gemaakt.
Een contra-indicatie voor betrokkenheid van verdachte is bovendien dat in de chats slechts wordt gesproken over het geven van geld aan [medeverdachte 4] , zijn vader en de schutter. Indien verdachte een bijdrage had geleverd aan de liquidatie had het voor de hand gelegen dat hij ook een betaling zou ontvangen. Datzelfde geldt voor de chat waarin [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het hebben over het politieverhoor van [medeverdachte 4] na de liquidatie. Daarin wordt gesproken over: “Zet
hemop scherp. Want ze gaan willen doorzagen.” Zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, is het opmerkelijk dat als verdachte eveneens betrokken was in het complot er in enkelvoud wordt gesproken. Te meer omdat verdachte eveneens een verklaring bij de politie heeft afgelegd.
Het voorgaande betekent dat niet bewezen kan worden dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen een wezenlijke bijdrage aan de liquidatie heeft geleverd. Van medeplegen van de liquidatie, zoals primair aan hem ten laste gelegd, is daarom geen sprake.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan de liquidatie moet kunnen worden bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op het behulpzaam zijn bij dit misdrijf. Zoals hiervoor vastgesteld ontbreekt het bewijs voor wetenschap bij verdachte dat de liquidatie zou gaan plaatsvinden. Van het vereiste opzet voor medeplichtigheid, zoals subsidiair aan verdachte ten laste gelegd, is alleen al om die reden geen sprake.
Ten slotte is niet gebleken dat verdachte opzettelijk een PGP-telefoon voorhanden heeft gehad die blijkens de bewijsvoering bestemd was tot het plegen van de liquidatie. Op basis van het dossier kan er geen PGP-telefoon aan verdachte worden gelinkt. Dat betekent dat verdachte ook van het meer subsidiair aan hem ten laste gelegde wordt vrijgesproken.

6.BENADEELDE PARTIJEN

6.1
De vorderingen
Nabestaanden van het slachtoffer hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij hebben ieder voor zich een vordering tot schadevergoeding ingediend.
De ingediende vorderingen zijn de volgende:
De dochter van het slachtoffer, slachtoffer 38
De minderjarige dochter van het slachtoffer vordert een bedrag van € 68.360,00. Dit bedrag bestaat uit € 63.360,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De materiële schade ziet op de onderhoudsverplichting die het slachtoffer jegens haar (bij leven) zou hebben gehad. Voor de schade wordt aansluiting gezocht bij kinderalimentatie, waarvan een bedrag door de advocaat is geschat.
De immateriële schade ziet op psychisch letsel. Vanwege de moord op haar vader heeft de dochter behandelingen ondergaan bij de organisatie “ [organisatie] ”. Niet uitgesloten kan worden dat eveneens in de toekomst behandelingen nodig zijn. Immateriële schade wordt gevraagd voor de noodzakelijke therapieën.
De vader van het slachtoffer, getuige [getuige 1] , slachtoffer 33
De vader van het slachtoffer vordert een bedrag van € 73.033,80. Dit bedrag bestaat uit € 13.033,80 aan materiële schade en € 60.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De materiële schade is gebaseerd op shockschade en ziet op de volgende posten:
  • eigen risico van € 385,00;
  • verhuiskosten bestaande uit aanschaf huishoudelijke middelen van € 750,00, inrichtings- en verhuiskosten van € 5.892,00 en huur aanhanger van € 80,00;
  • dubbele lasten bestaande uit huur € 3.001,48 en internet € 170,00;
  • huur auto € 350,00;
  • telefoonkosten bestaande uit opwaardeerkaarten voor € 80,00 en aanschaf nieuwe telefoon € 55,00;
  • beveiligingskosten bestaande uit deursloten € 300,00, computer € 150,00 en buitencamera € 200,00;
  • verlies verdiencapaciteit € 1.490,32;
  • reiskosten € 130,00 voor bezoek aan het mortuarium, politie, advocaat, psycholoog en andere hulpverleners.
De immateriële schade ziet op € 40.000,00 aan shockschade en € 20.000,00 aan schade ten gevolge van aantasting in de persoon ten gevolge van de beveiligingsmaatregelen.
De moeder van het slachtoffer, slachtoffer 35
De moeder van het slachtoffer vordert een bedrag van € 41.950,74. Dit bedrag bestaat uit € 1.950,74 aan materiële schade en € 40.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De materiële schade, voor zover gebaseerd op shockschade, ziet op de volgende posten:
  • eigen risico € 137,45;
  • medische voorschotten € 200,00;
  • kosten hulpverlening € 200,00;
  • verlies verdiencapaciteit p.m.
De overige gevorderde materiële schade ziet op kosten lijkbezorging, bestaande uit:
  • uitvaartkosten € 847,09;
  • uitstrooikosten € 300,00;
  • notariskosten € 266,20.
De immateriële schade is gebaseerd op shockschade.
De broer van het slachtoffer, slachtoffer 36
De broer van het slachtoffer vordert een bedrag van € 20.000,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De immateriële schade is gebaseerd op shockschade.
De zus van het slachtoffer, slachtoffer 37
De zus van het slachtoffer vordert een bedrag van € 54.634,02. Dit bedrag bestaat uit € 34.634,02 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De materiële schade is gebaseerd op shockschade en ziet op de volgende posten:
  • kosten deskundigen bestaande uit kosten psychotherapeut € 585,00 en kosten psycholoog € 550,00;
  • kosten hulpverlening € 5.000,00;
  • verlies verdiencapaciteit € 3.148,58;
  • studiekosten omscholing € 3.023,82;
  • reiskosten € 1.890,62 voor bezoek aan mortuarium, uitvaartcentrum, hulverleners, advocaat en rechtbank;
  • parkeerkosten € 51,00;
  • eigen risico 2018 € 385,00.
De immateriële schade is gebaseerd op shockschade.
De zus van het slachtoffer, slachtoffer 39
De zus van het slachtoffer vordert een bedrag van € 38.737,00. Dit bedrag bestaat uit € 18.737,00 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De materiële schade is gebaseerd op shockschade en ziet op de volgende posten:
  • kosten studievertraging € 16.625,00;
  • studieschuld € 1.137,00;
  • verlies verdiencapaciteit € 975,00.
De immateriële schade is gebaseerd op shockschade.
De broer van het slachtoffer, slachtoffer 40
De broer van het slachtoffer vordert een bedrag van € 23.945,20. Dit bedrag bestaat uit € 3.945,20 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De materiële schade is gebaseerd op shockschade en ziet op de volgende post:
- verlies verdiencapaciteit.
De immateriële schade is gebaseerd op shockschade.
6.2
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt.

7.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mrs. J.A. Spee en D. Riani el Achhab, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Raedts, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juli 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
zaaksdossier Charon
hij op of omstreeks 31 januari 2017 te [plaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door met
een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 1] te schieten;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] op of omstreeks 31 januari
2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1]
van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapen(s)
kogels in het lichaam van [slachtoffer 1] te schieten, tot en/of bij het plegen van
welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
12 januari 2017 tot en met 31 januari 2017 te [plaats] en/of te [plaats] ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of
middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door (aan) [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] en/of
[medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of een of meer andere(n)
- aan te geven dat [slachtoffer 1] degene was die geliquideerd moest worden en/of
- een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen en/of
- met elkaar en/of [slachtoffer 1] in contact te brengen en/of houden en/of
- de plaats waar en/of de tijd dat de liquidatie moest worden uitgevoerd door
te geven;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2017
tot en met 31 januari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf
waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of
meer is gesteld, te weten moord (op [slachtoffer 1] ) als bedoeld in artikel
289 van het Wetboek van Strafrecht (telkens) opzettelijk een of meer
informatiedragers, te weten een of meer PGP-telefoon(s) en/of telefoon(s),
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden
heeft gehad;
art 46 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6016
2.Rechtbank Midden-Nederland 27 maart 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:1270.
3.Rechtbank Midden-Nederland 27 maart 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:1279 ( [B] ) en ECLI:NL:RBMNE:2019:1281 ( [getuige 2] )
4.Vergelijk Hoge Raad 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:123
5.Gerechtshof Amsterdam , 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2501 ( [..] ), rechtsoverweging 1.7.2.