5.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de moord van het slachtoffer (primair), niet dat hij hieraan medeplichtig is geweest (subsidiair) en ook niet dat hij deze moord (als medepleger) heeft voorbereid (meer subsidiair). Dat betekent dat de rechtbank verdachte integraal zal vrijspreken.
Uitgangspunt 1: betrokkenheid van verdachte in onderzoek Roos / Doorn
Zoals in de inleiding beschreven, heeft de rechtbank Midden-Nederland verdachte en [medeverdachte 4] bij vonnis van 27 maart 2019veroordeeld voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer 2] , gepleegd op 12 januari 2017 te [plaats] in de wijk [wijk] (onderzoek Roos) en voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de beoogde moord op [slachtoffer 3] op 13 en 14 januari 2017 (onderzoek Doorn). De veroordeling van verdachte in dit onderzoek is onherroepelijk. In het vonnis van de rechtbank wordt geconcludeerd dat de moord op [slachtoffer 2] een vergismoord betreft.
De rechtbank heeft in onderzoek Roos (onder meer) vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte 4] de schutters waren en [slachtoffer 1] , het slachtoffer in de onderhavige zaak, degene was die die avond reed.
In onderzoek Doorn heeft de rechtbank (onder meer) vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte 4] op de avond van 13 januari 2017 opnieuw naar de wijk [wijk] in [plaats] zijn gereden om aan [B] en [getuige 2] plaatsen te tonen waar het beoogde doelwit, [slachtoffer 3] , vaak kwam. Nadat deze plaatsen waren aangewezen, zijn verdachte en [medeverdachte 4] teruggebracht naar [plaats] - [...] . Vervolgens zijn [B] en [getuige 2] in de nacht van 13 op 14 januari 2017 met dezelfde auto teruggegaan naar de wijk [wijk] . Het is uiteindelijk niet tot de beoogde moord gekomen. [B] en [getuige 2] zijn die nacht in hun auto aangehouden, waarbij de politie wapens en munitie heeft aangetroffen.
De rechtbank neemt de feitelijke vaststelling van en het (juridische) oordeel over de betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte 4] in onderzoek Roos / Doorn over. Ook neemt de rechtbank in de onderhavige zaak als uitgangspunt dat het in onderzoek Roos om een vergismoord ging. Dit oordeel zal de rechtbank als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van de redengevende feiten en omstandigheden in onderzoek Charon.
Uitgangspunt 2: bruikbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 1]
Bij de vaststelling van de hiervoor omschreven betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte 4] in onderzoek Roos / Doorn heeft de rechtbank onder meer gebruik gemaakt van de verklaringen van getuige [getuige 1] , de vader van het slachtoffer in de onderhavige zaak. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen:
Wat betreft het gebruik van de verklaringen van getuige [getuige 1] overweegt de rechtbank dat dit (belastende) de auditu-verklaringen betreffen. Met dergelijke verklaringen dient in de regel behoedzaam te worden omgegaan. De verdediging dient op grond van artikel 6 EVRM in de gelegenheid te worden gesteld om de getuige behoorlijk en effectief te kunnen bevragen. De rechtbank overweegt daartoe dat de verdediging in die gelegenheid is gesteld doordat getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris is gehoord over diens redenen en de mate van wetenschap omtrent hetgeen [slachtoffer 1] aan hem heeft verklaard. Ten aanzien van de bron zelf, [slachtoffer 1] , heeft de verdediging haar ondervragingsrechten niet kunnen uitoefenen. Dit kon niet meer omdat [slachtoffer 1] is overleden.
De omstandigheid dat de verdediging niet ten volle gebruik heeft kunnen maken van haar ondervragingsrecht staat er niet aan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs kan worden gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Het gaat er daarbij om dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (“the overall fairness of the trial”). De rechter dient te beoordelen of een bewezenverklaring in beslissende mate op een door een getuige afgelegde verklaring wordt gebaseerd in die zin dat die verklaring daarvoor “the sole or decisive basis” is. Daarnaast komt betekenis toe aan de (compenserende) waarborgen voor de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing die in de nationale wettelijke regeling ter zake van – kort gezegd – het strafrechtelijk bewijsrecht besloten liggen.
De rechtbank overweegt in dat kader dat hoewel de verklaringen van getuige [getuige 1] er toe hebben geleid dat het onderzoek zich in een bepaalde richting ontwikkelde, dit niet maakt dat de bewezenverklaring in beslissende mate op deze verklaringen berust. Immers heeft de rechtbank slechts die stukken van de verklaring van getuige [getuige 1] gebruikt die reeds bevestiging hadden gevonden in objectief en/of technisch bewijs, zoals het aantreffen van wapens die bij de liquidatie zijn gebruikt op de vluchtroute en het aantreffen van DNA van de verdachten op de [straat] . Dit gegeven en het gegeven dat getuige [getuige 1] direct na het overlijden van [slachtoffer 1] heeft verklaard over (bij [slachtoffer 1] aanwezige) daderwetenschap, hetgeen hem via het onderzoeksteam dus nog niet ter ore kon zijn gekomen, maakt dat de rechtbank zijn verklaringen bovendien betrouwbaar acht. Dat de verklaringen van getuige [getuige 1] op andere punten inconsistenties bevatten, maakt niet dat deze verklaringen in het geheel niet betrouwbaar zouden zijn. Anders dan door de verdediging is gesteld, is evenmin aannemelijk geworden dat getuige [getuige 1] en/of [slachtoffer 1] een motief hadden om over [verdachte] en [achternaam van medeverdachte 1 en 4] belastend te verklaren terwijl zij niet bij de liquidatie betrokken zouden zijn. Immers blijkt uit de verklaringen van getuige [getuige 1] niet dat [slachtoffer 1] verklaard zou hebben dat getuige [getuige 1] de namen van [verdachte] en [achternaam van medeverdachte 1 en 4] in het kader van betrokkenheid bij het doden van [slachtoffer 2] zou moeten noemen als [slachtoffer 1] wat zou overkomen, maar juist dat getuige [getuige 1] in dat geval zou weten wie er wat met de dood van [slachtoffer 1] te maken zou hebben, mocht hem wat overkomen.
Dat [slachtoffer 1] boos was op [achternaam van medeverdachte 1 en 4] en daarom zijn naam ten onrechte zou hebben genoemd tegenover getuige [getuige 1] , is niet aannemelijk geworden. [achternaam van medeverdachte 1 en 4] heeft hierover voor het eerst ter terechtzitting verklaard. Bovendien heeft [achternaam van medeverdachte 1 en 4] hier niet specifiek over verklaard, waardoor deze verklaring als onvoldoende onderbouwd en niet verifieerbaar terzijde moet worden geschoven, zeker in het licht van de overige bewijsmiddelen, waaruit de betrokkenheid van [achternaam van medeverdachte 1 en 4] bij deze liquidatie juist blijkt.
Het verweer om de verklaringen van getuige [getuige 1] uit te sluiten van het bewijs wordt daarom verworpen.
Het oordeel over de bruikbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige 1] neemt de rechtbank eveneens over. Dit oordeel zal de rechtbank daarom als tweede uitgangspunt nemen bij de beoordeling van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in onderzoek Charon. Dat betekent dat de rechtbank het verweer verwerpt dat de verklaringen van getuige [getuige 1] niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Daarbij benadrukt de rechtbank dat zij alleen die onderdelen van de verklaringen van getuige [getuige 1] zal gebruiken, waarvoor voldoende steunbewijs aanwezig is. Daar waar de verklaring van getuige [getuige 1] uitsluitend een interpretatie dan wel een invulling van feiten en omstandigheden inhoudt, zal de rechtbank aan die verklaring voorbij gaan.
Uitgangspunt 3: bruikbaarheid van de verklaring van de kroongetuige
In het dossier bevindt zich ook een groot aantal verklaringen van kroongetuige [kroongetuige] . Het is de (kern)taak van de zittingsrechter om de betrouwbaarheid van de verklaringen te toetsen. Tevens kunnen vragen aan de orde komen of de overeenkomst die tussen het Openbaar Ministerie en de kroongetuige rechtmatig is.De verdediging heeft de rechtmatigheid van de overeenkomst niet betwist.
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige op zichzelf ook niet betwist. De rechtbank zal zich op dit punt echter wel zelfstandig een oordeel moeten vormen en dit nader moeten motiveren, indien zij de verklaringen van de kroongetuige voor het bewijs wil gebruiken. Daarvoor acht zij het volgende van belang.
De kroongetuige is veelvuldig gehoord. Allereerst hebben vele kluis- en tactische verhoren plaatsgevonden door de politie. Later is de kroongetuige in aanwezigheid van de verdediging gehoord door de rechter-commissaris en weer later ter terechtzitting in het onderzoek Eris en recent in het onderzoek Charon II. De processen-verbaal van al deze verhoren maken onderdeel uit van het procesdossier van de onderhavige strafzaak.
Bij de bestudering van de verklaringen die tijdens al deze verhoren zijn afgelegd, heeft de rechtbank in de eerste plaats geconstateerd dat de kroongetuige consistent is in zijn verklaringen. Opvallend daarbij is dat hij niet alleen consistent is in wat hij wel weet, maar ook in wat hij niet weet. Dat kwam meermaals tot uiting in zijn verklaringen over de onderhavige zaak. Bij de liquidatie van het slachtoffer in de onderhavige zaak heeft hij zelf geen betrokkenheid gehad. Zijn wetenschap over deze liquidatie is dan ook beperkt. Als gevolg hiervan is hij op meerdere vragen over deze strafzaak - in het bijzonder over de betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte 4] hierbij - een antwoord schuldig gebleven.
Daar waar de kroongetuige wel een antwoord op vragen heeft kunnen geven over de onderhavige zaak, zijn deze antwoorden in grote mate gebaseerd op dat wat hij van [medeverdachte 2] heeft gehoord. Net als bij getuige [getuige 1] gaat het om zogenaamde ‘de auditu’ verklaringen, wat de kroongetuige ook zelf steeds benadrukt. Zo verklaart hij: “Ik heb van [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) gehoord dat…”. Daar waar hij op andere wijze aan relevante informatie is gekomen, licht hij dat ook toe. Hij heeft bijvoorbeeld verklaard dat hij van [medeverdachte 6] zelf heeft gehoord dat hij zijn gezicht heeft verbrand bij het in brand steken van een auto. Daar waar hij wel zelf een interpretatie geeft over een bepaalde gebeurtenis, geeft hij dat ook aan.
Bij het geven van betekenis aan termen en namen die voorkomen in chatgesprekken, heeft de kroongetuige wel uit eigen wetenschap verklaard. Dat is niet verwonderlijk. De kroongetuige was net als een aantal van de verdachten uit het onderzoek Eris en deelonderzoek Charon lid van motorclub [motorclub] . Voor de hand ligt dan ook dat hij termen en namen die in chatgesprekken door clubgenoten worden gebruikt, kent vanuit zijn hoedanigheid als lid van de club. Voor de hand ligt ook dat hij vanuit die hoedanigheid op de hoogte is van bepaalde samenwerkingsverbanden.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de kroongetuige acht de rechtbank verder van belang dat de kern van zijn verklaringen steeds dezelfde is. Zowel in de vele verklaringen die hij bij de politie heeft afgelegd, als in de verklaringen die hij later bij de rechter-commissaris en ten overstaan van de rechtbank heeft afgelegd, herhaalt hij deze kern. Bij het verwoorden van die kern tijdens de terechtzitting van de onderhavige strafzaak, is hij bovendien overtuigend op de rechtbank overgekomen. Dat de verklaringen rondom die kern wel eens aan veranderingen onderhevig zijn geweest, zoals door de verdediging betoogd, acht de rechtbank van ondergeschikt belang bij de betrouwbaarheidstoets. Daarbij merkt zij op dat de belangrijkste onderdelen van de verklaringen steun vinden in andere onderzoeksbevindingen.
De conclusie is dat de rechtbank de verklaringen van de kroongetuige betrouwbaar acht. Zij zal dit als derde uitgangspunt meenemen bij de beoordeling. Net als bij ‘gewone’ getuigen zal de rechtbank echter behoedzaam omgaan met de verklaringen van de kroongetuige. Dat geldt des te meer, omdat - zoals hiervoor beschreven - de verklaringen van de kroongetuige met betrekking tot Charon met name ‘de auditu’ verklaringen zijn, namelijk van wat hij heeft gehoord van [medeverdachte 2] . De rechtbank zal daarom alleen acht slaan op deze verklaringen, voor zover daarvoor voldoende steun te vinden is in andere onderdelen van het dossier.
De feiten en omstandigheden
De context van de liquidatie van [slachtoffer 1]
De rechtbank neemt, zoals hiervoor overwogen, als uitgangspunt dat verdachte samen met [medeverdachte 4] en het slachtoffer in de onderhavige zaak betrokken is geweest bij de zogenaamde vergismoord van [slachtoffer 2] in [plaats] en bij de voorbereiding om die vergismoord te herstellen.
In de verklaringen van de kroongetuige komt meerdere keren terug dat hij weet dat er een vergismoord in [plaats] heeft plaatsgevonden. Samengevat komen deze verklaringen erop neer dat de zoon van [bijnaam] betrokken was bij die vergismoord en problemen had. [bijnaam] heeft [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) vervolgens om hulp gevraagd, om ervoor te zorgen dat zijn zoon niets zou overkomen. Daarvoor moest [medeverdachte 2] een represaille uitvoeren. Als die was geslaagd, zou [medeverdachte 2] het stokje overnemen van de zoon van [bijnaam] .
Eén van degenen die betrokken waren bij de vergismoord is vervolgens daadwerkelijk geliquideerd, aldus de verklaring van de kroongetuige. Dat betekent dat de represaille was gelukt. [medeverdachte 2] zou dat hebben geregeld in opdracht van de organisatie die ook achter de vergismoord zat, te weten de organisatie van [A] . Hij zou zich daarmee hebben bewezen naar die organisatie. Aanvankelijk stond de zoon van [bijnaam] in rechtstreeks contact met die organisatie en voerde hij werkzaamheden voor die organisatie uit. Na de geslaagde represaille mocht [medeverdachte 2] het werk voor die organisatie overnemen van de zoon van [bijnaam] .
Op basis van de inhoud van deze verklaringen, in samenhang bezien met het vonnis uit onderzoek Roos / Doorn en de inhoud van het dossier van onderhavige onderzoek, concludeert de rechtbank dat de kroongetuige doelt op de vergismoord van [slachtoffer 2] in [plaats] en dat de represaille de liquidatie van slachtoffer [slachtoffer 1] uit onderhavige strafzaak is. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de vergismoord heeft gepleegd in opdracht van de organisatie van vermoedelijk [A] . Ook gaat de rechtbank er gelet op het dossier vanuit dat [bijnaam] de bijnaam is van [medeverdachte 1] , de vader van medeverdachte [medeverdachte 4] .
De rechtbank onderschrijft daarmee het standpunt van de officier van justitie dat de liquidatie van het onderzoek Charon in verband staat met het onderzoek Roos / Doorn.
Tijdlijn van Roos/Doorn naar Charon II
In het vonnis van [medeverdachte 4] heeft de rechtbank op basis van het dossier een tijdlijn vastgesteld van de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in de periode van 12 januari 2017 tot en met 23 februari 2017. Nu de rechtbank in de zaak van verdachte niet tot een bewezenverklaring komt en hem zal vrijspreken, voert het te ver om deze (uitgebreide) tijdslijn in onderhavig vonnis op te nemen. In het kader van de leesbaarheid van het vonnis, zal de rechtbank volstaan met de samenvatting van de tijdslijn, zodat er wel enige context wordt geboden.
Samengevat hebben de volgende gebeurtenissen plaatsgevonden:
- Op 12 januari 2017 is [slachtoffer 2] geliquideerd. Dit was een zogenaamde vergismoord, omdat het beoogde doelwit een andere persoon was. Verdachte en [medeverdachte 4] waren de schutters van deze liquidatie, het slachtoffer in onderhavige zaak was de bestuurder van de auto.
- Op 13 januari 2017 hebben onder meer verdachte, [medeverdachte 4] en het slachtoffer in onderhavige zaak voorbereidingen getroffen om het beoogde doelwit [slachtoffer 3] alsnog te vermoorden. Het slachtoffer in de onderhavige zaak is daarbij weggelopen, omdat hij niet meer mee wilde doen.
- Op 20 januari 2017 heeft het slachtoffer in de onderhavige zaak aan in ieder geval zijn vader verteld dat hij samen met verdachte en [medeverdachte 4] betrokken was bij de liquidatie van [slachtoffer 2] .
- Op 25 januari 2017 heeft [medeverdachte 1] contact gezocht met [medeverdachte 2] . De rechtbank heeft geconcludeerd dat hij [medeverdachte 2] toen heeft gevraagd om zijn zoon, [medeverdachte 4] , te beschermen.
- Op 26 januari 2017 heeft een ontmoeting plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] .
- Op 27 januari 2017 heeft weer een ontmoeting plaatsgevonden tussen (in ieder geval) [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] .
- Op 28 januari 2017 zijn verdachte en [medeverdachte 4] bezig geweest met een zoektocht naar het slachtoffer, waarvan [medeverdachte 2] op de hoogte werd gehouden. In de avond hebben verdachte en [medeverdachte 4] het slachtoffer gevonden bij zijn vader. Ook die informatie werd doorgegeven aan [medeverdachte 2] . Direct aansluitend heeft [medeverdachte 4] contact opgenomen met [medeverdachte 2] en gevraagd om hem snel te ontmoeten.
- Na het bericht over het vinden van het slachtoffer heeft [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] gezegd dat hij een afspraak moet maken voor 30 of 31 januari 2017 en dat hij het goed moet regelen.
- Op 29 januari 2017 hebben [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] een ontmoeting gehad in [plaats] . Daarna laat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] weten dat er druk wordt uitgeoefend door de organisatie achter de vergismoord om de represaille uit te voeren. [medeverdachte 2] heeft daarop echter aangegeven nog één dag nodig te hebben.
- Na de ontmoeting tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] heeft op 29 januari 2017 in de middag ook een ontmoeting plaatsgevonden tussen verdachte, [medeverdachte 4] en het slachtoffer in [plaats] . Het slachtoffer is na enkele uren weer naar huis gegaan.
- Op 30 januari 2017 in de middag heeft er weer een ontmoeting plaatsgevonden tussen verdachte, [medeverdachte 4] en het slachtoffer in café [café] in [plaats] . De ontmoeting is begonnen in de middag en is tot de volgende vroege ochtend doorgegaan.
- [medeverdachte 4] is een periode van ongeveer twee uur weggeweest. Hij heeft in die tijdsperiode weer een ontmoeting gehad met [medeverdachte 2] op dezelfde locatie aan de [straat] in [plaats] . Tijdens die ontmoeting heeft [medeverdachte 2] een PGP toestel ontvangen, waarin de contactgegevens van [PGP gebruikersnaam medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) stonden. [medeverdachte 4] is betrokken geweest bij de overdracht van deze PGP en wordt erop aangesproken als [medeverdachte 2] niet reageert op de berichten die hij op die telefoon ontvangt. Een uur later zoekt [medeverdachte 2] contact met [medeverdachte 5] en [C] voor een ontmoeting in [plaats] .
- Tussen verdachte, [medeverdachte 4] en het slachtoffer is op 30 januari 2017 de afspraak gemaakt dat zij elkaar de volgende dag weer zullen ontmoeten.
- Op 31 januari 2017 heeft [medeverdachte 2] ’s nachts zaken geregeld die verband houden met de liquidatie van het slachtoffer met onder meer [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] .
- Het slachtoffer is op 31 januari 2017 opnieuw naar [plaats] gekomen, waar hij verdachte, [verdachte] en een vierde man heeft ontmoet.
- Verdachte, [medeverdachte 4] , de vierde man en het slachtoffer zijn de avond van 31 januari 2017 samen geweest, met een onderbreking tussen 20:00 uur en 21:00 uur. In die periode heeft [medeverdachte 4] zich thuis omgekleed.
- Nadat verdachte, [medeverdachte 4] , de vierde man en het slachtoffer elkaar na 21:00 uur weer hebben ontmoet, zijn zij samen naar het [.] van de [straat] gelopen. Het slachtoffer liep voorop toen zij bij het [.] aankwamen.
- Om 23:00 uur is het slachtoffer op het [.] geliquideerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat [medeverdachte 5] de schutter was en [medeverdachte 7] de bestuurder van de auto.
- Op 1 februari 2017 heeft [medeverdachte 2] [medeverdachte 5] betaald voor de liquidatie van het slachtoffer.
- Aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] heeft hij ook geld, te weten € 3.000,-, gegeven in verband met deze liquidatie. [medeverdachte 4] heeft het geld, dat door de organisatie van vermoedelijk [A] is betaald voor de liquidatie van het slachtoffer, aan [medeverdachte 2] gegeven, waarbij hij er eerst zelf nog een bedrag van € 4.500,- vanaf heeft gepakt.
- Op 4 februari 2017 heeft [medeverdachte 6] de auto in brand gestoken die is gebruikt bij deze liquidatie.
- Op 4 februari 2017 hebben [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] met elkaar gesproken over het overnemen van werkzaamheden van [medeverdachte 4] door [medeverdachte 2] , voor door [medeverdachte 2] geboden hulp na het uitvoeren van de geslaagde represaille.
Vastgesteld kan worden dat verdachte in de avond van 31 januari 2017 aanwezig was rondom de plaats delict en op het moment dat het slachtoffer het [.] opliep waar hij direct daarna is geliquideerd. Ook in de dagen voorafgaand aan de liquidatie was hij - blijkens ook de inhoud van zijn eigen verklaring - op zoek geweest naar het slachtoffer en had hij samen met [medeverdachte 4] met het slachtoffer meerdere avonden ‘gelounged’ in het café [café] . Ook kan worden vastgesteld dat hij in die dagen voorafgaand aan de liquidatie veel in de nabijheid was van [medeverdachte 4] , waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat hij als medepleger van de liquidatie kan worden aangemerkt. Ten slotte kan worden vastgesteld dat verdachte net als [medeverdachte 4] een motief had om mee te werken aan de liquidatie van het slachtoffer. Ook bij hem speelde er immers een dreiging in verband met de fouten die door hem, [medeverdachte 4] en het slachtoffer waren gemaakt bij de vergismoord.
Anders dan bij [medeverdachte 4] kan bij verdachte echter niet worden vastgesteld dat hij op enig moment rechtstreeks contact heeft gehad met [medeverdachte 2] , degene die de uitvoerders van de liquidatie heeft aangestuurd. Ook blijkt uit de vele chatgesprekken en PGP-gesprekken opgenomen in het dossier niet van betrokkenheid van verdachte. Zoals door de verdediging naar voren is gebracht, wordt in de berichten niet gesproken
overde verdachte en zijn er ook geen andere aanwijzingen te vinden in de berichtgeving na de liquidatie dat hij daarbij betrokken is geweest. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van de samenwerking tussen [medeverdachte 4] met [medeverdachte 2] . Verdachte was de dagen voor de liquidatie weliswaar veel in de nabijheid van [medeverdachte 4] , maar uit niets blijkt dat er die dagen tussen hen is gesproken over een op handen zijnde liquidatie van het slachtoffer. Er zijn ook geen chats waaruit de conclusie kan worden getrokken dat verdachte daarvan wetenschap had. Ander bewijs voor wetenschap bij verdachte dat de liquidatie zou gaan plaatsvinden, ontbreekt eveneens. Ten slotte wijst de rechtbank erop dat in de verklaringen van de kroongetuige ook geen enkele rol aan verdachte wordt toegedicht.
Uit een tapgesprek van getuige [getuige 2] zou kunnen worden afgeleid dat verdachte bij de voorbereidingen om het beoogde doelwit van de vergismoord ( [slachtoffer 3] ) alsnog te liquideren tegen het slachtoffer heeft gezegd dat als het slachtoffer weg zou gaan niemand hem dan nog zou kunnen helpen. Als verdachte deze woorden zou hebben gezegd, kan daaruit niet de conclusie worden getrokken dat verdachte dus betrokkenheid heeft gehad bij de liquidatie van het slachtoffer. De door verdachte geuite bewoordingen kunnen ook worden opgevat als een waarschuwing aan het slachtoffer dat de opdrachtgevers van de vergismoord wellicht wraak gaan nemen als hij niet mee zou werken aan de liquidatie van het beoogde doelwit.
Ook het maken van een afspraak met het slachtoffer om de dag van de liquidatie naar [plaats] te komen, is onvoldoende om als belastend bewijs voor betrokkenheid van verdachte aan te merken. Uit het maken van de afspraak kan immers niet afgeleid worden dat verdachte wist wat er die avond zou gaan gebeuren. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat verdachte vanuit een belhuis deze afspraak heeft gemaakt.
Een contra-indicatie voor betrokkenheid van verdachte is bovendien dat in de chats slechts wordt gesproken over het geven van geld aan [medeverdachte 4] , zijn vader en de schutter. Indien verdachte een bijdrage had geleverd aan de liquidatie had het voor de hand gelegen dat hij ook een betaling zou ontvangen. Datzelfde geldt voor de chat waarin [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het hebben over het politieverhoor van [medeverdachte 4] na de liquidatie. Daarin wordt gesproken over: “Zet
hemop scherp. Want ze gaan willen doorzagen.” Zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, is het opmerkelijk dat als verdachte eveneens betrokken was in het complot er in enkelvoud wordt gesproken. Te meer omdat verdachte eveneens een verklaring bij de politie heeft afgelegd.
Het voorgaande betekent dat niet bewezen kan worden dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen een wezenlijke bijdrage aan de liquidatie heeft geleverd. Van medeplegen van de liquidatie, zoals primair aan hem ten laste gelegd, is daarom geen sprake.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan de liquidatie moet kunnen worden bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op het behulpzaam zijn bij dit misdrijf. Zoals hiervoor vastgesteld ontbreekt het bewijs voor wetenschap bij verdachte dat de liquidatie zou gaan plaatsvinden. Van het vereiste opzet voor medeplichtigheid, zoals subsidiair aan verdachte ten laste gelegd, is alleen al om die reden geen sprake.
Ten slotte is niet gebleken dat verdachte opzettelijk een PGP-telefoon voorhanden heeft gehad die blijkens de bewijsvoering bestemd was tot het plegen van de liquidatie. Op basis van het dossier kan er geen PGP-telefoon aan verdachte worden gelinkt. Dat betekent dat verdachte ook van het meer subsidiair aan hem ten laste gelegde wordt vrijgesproken.