ECLI:NL:HR:2011:BP6016

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02557
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de vernietiging van verkeersgegevens en de bewijsvoering in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder het telen en verhandelen van hennep en het voorhanden hebben van wapens en munitie. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd dat artikel 126aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering geen verplichting tot vernietiging van verkeersgegevens voorschrijft. Dit oordeel is gebaseerd op de tekst en de wetsgeschiedenis van de betreffende bepaling, waaruit blijkt dat de wetgever geen aanleiding heeft gezien om een dergelijke verplichting in te voeren. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat het Hof in de bewezenverklaring niet voldoende duidelijk heeft gemaakt in hoeverre de verdachte alleen of samen met anderen heeft gehandeld, wat van belang is voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de beslissingen ter zake van de tenlastelegging en de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De Hoge Raad heeft de overige klachten van de verdachte verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke bewijsvoering en de bescherming van het verschoningsrecht van geheimhouders in het strafproces.

Uitspraak

20 september 2011
Strafkamer
nr. 09/02557
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 april 2009, nummer 20/001302-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, en mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn beroep tegen de wrakingsbeslissingen, tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het in de zaak met parketnummer 01-839031-05 onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde en de opgelegde vrijheidsstraf en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste door mr. Baumgardt voorgestelde middel
2.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de verwerping door het Hof van een verweer dat strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
2.2. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat verkeersgegevens van geheimhoudersgesprekken niet kunnen worden aangemerkt als mededelingen als bedoeld in art. 126aa, tweede lid, Sv.
2.3. Het Hof heeft ter verwerping van het in het middel bedoelde verweer onder meer het volgende geoordeeld:
"Door de verdediging is gesteld dat het enkele feit dat kan worden vastgesteld dat een verdachte op een bepaald moment en wellicht ook vanaf een bepaalde plaats telefonisch contact heeft met zijn advocaat al voor de opsporing bruikbare informatie kan opleveren. Reeds op die grond kan - aldus de verdediging - worden gesteld dat er door het niet vernietigen van de geheimhoudergesprekken nadeel werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Artikel 126aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, luidt als volgt:
"Voor zover (...) processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 Wetboek van Strafvordering zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, worden deze processen-verbaal en andere voorwerpen vernietigd."
Naar het oordeel van het hof ziet deze bepaling, gelet op de bewoordingen ervan, namelijk "mededelingen gedaan door of aan een verschoningsgerechtigde", op het vernietigen van de inhoud van processen-verbaal of andere voorwerpen, omdat kennisneming daarvan strijd kan opleveren met het verschoningsrecht. Informatie door middel van het tappen van telefoons vergaard met betrekking tot het enkele plaatsvinden van telefoonverkeer tussen een cliënt en zijn advocaat (verkeersgegevens), raakt naar het oordeel van het hof niet het verschoningsrecht.Dat door het niet vernietigen van geheimhoudergesprekken verkeersgegevens als hiervoor bedoeld ter beschikking staan van de opsporing levert dan ook, nu vernietiging van die gegevens niet is voorgeschreven, niet een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op."
2.4. Art. 126aa (oud), dat is geplaatst in Titel VB betreffende "Algemene regels betreffende de bevoegdheden in de titels IVA, V en VA" van Boek I van het Wetboek van Strafvordering, luidt:
"1. De officier van justitie voegt de processen-verbaal en andere voorwerpen waaraan gegevens kunnen worden ontleend die zijn verkregen door de uitoefening van een van de bevoegdheden, genoemd in de titels IVa tot en met Va, dan wel door de toepassing van artikel 126ff, voorzover die voor het onderzoek in de zaak van betekenis zijn, bij de processtukken.
2. Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, worden deze processen-verbaal en andere voorwerpen vernietigd. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent voorschriften gegeven. Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen andere mededelingen dan bedoeld in de eerste volzin behelzen gedaan door of aan een in die volzin bedoelde persoon, worden zij niet bij de processtukken gevoegd dan na voorafgaande machtiging door de rechter-commissaris.
(...)"
2.5.1. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing en wijziging van enige andere bepalingen (bijzondere opsporingsbevoegdheden) bij wet van 27 mei 1999 (Stb. 1999, 245) houdt ten aanzien van art. 126aa, tweede lid, Sv onder meer het volgende in:
"De andere grond waarop voeging van processen-verbaal en voorwerpen achterwege moet blijven, staat in het tweede lid. Mededelingen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededeling zou worden gevraagd, worden in beginsel niet bij de processtukken gevoegd. Zij moeten zo spoedig mogelijk worden vernietigd. De ratio van deze beperking is, dat het verschoningsrecht anders illusoir zou kunnen worden. Het voegingsverbod ziet slechts op mededelingen die onder de geheimhoudingsplicht vallen (HR 29 juni 1993, NJ 1993, 692); dit is in de wetstekst tot uitdrukking gebracht."
(Kamerstukken II 1996-1997, 25 403, nr. 3, p. 83)
2.5.2. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de aanpassing van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens ter zake van telecommunicatie (vorderen gegevens telecommunicatie) bij wet van 18 maart 2004 (Stb. 2004, 105) houdt ten aanzien van
art. 126n Sv onder meer het volgende in:
"De NOvA wijst erop dat de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens ook kan worden toegepast jegens advocaten en andere professionele geheimhouders en meent dat een (verdere) uitholling van het beroepsgeheim het gevolg is. Volgens de NOvA klemt dit temeer nu geen regeling is getroffen voor de vernietiging van verkeersgegevens die betrekking hebben op de communicatie met advocaten, omdat artikel 126aa, tweede lid, alleen spreekt over mededelingen door of aan professionele geheimhouders. De NOvA merkt terecht op dat de genoemde bevoegdheid jegens de zogenaamde geheimhouders kan worden toegepast. Dit geldt voor de meeste onderzoeksbevoegdheden die in het Wetboek van Strafvordering zijn opgenomen: in beginsel zijn deze toepasselijk jegens geheimhouders. Bij enkele bevoegdheden zijn wel bijzondere waarborgen opgenomen in verband met het belang dat gehecht wordt aan het verschoningsrecht van geheimhouders. Zo bepaalt artikel 98 dat bij verschoningsgerechtigde personen, tenzij met hun toestemming, geen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, in beslag genomen worden. Ook bepaalt artikel 98 onder andere dat een doorzoeking bij verschoningsgerechtigden, tenzij met hun toestemming alleen plaatsvindt voor zover dit zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden. Ook de bevoegdheden tot onderzoek van gegevens in geautomatiseerde werken en de bevoegdheid tot het opnemen van telecommunicatie zijn van bijzondere waarborgen met betrekking tot de geheimhouders voorzien. Bij de bevoegdheid tot het opnemen van telecommunicatie gaat het om het door de NOvA genoemde artikel 126aa, tweede lid, Sv. Dat artikel houdt in dat voor zover processen-verbaal of ander voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, deze processen-verbaal en andere voorwerpen worden vernietigd. Er is echter geen reden ook de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens van bijzondere waarborgen te voorzien. Deze bevoegdheid heeft een ander karakter dan de even genoemde bevoegdheden. Gegevens betreffende het telecommunicatieverkeer van de geheimhouder kunnen namelijk - anders dan de gegevens die bij de even genoemde bevoegdheden in het geding kunnen zijn - geen betrekking hebben op "hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd" (artikel 218 Sv). Verkeersgegevens hebben geen betrekking op de inhoud van hetgeen geheimhouder en cliënt uitwisselen. Zij geven hooguit inzicht in de contacten die er geweest zijn tussen geheimhouder en cliënt, zoals dat bijvoorbeeld ook het geval kan zijn bij de bevoegdheid tot stelselmatige observatie. Bij de bevoegdheid tot stelselmatige observatie (en ander bevoegdheden) is niet voorzien in bijzondere waarborgen voor geheimhouders. Ook de huidige regeling van de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens (artikel 126n en 126u Sv) kent geen bijzondere waarborgen."
(Kamerstukken II 2001-2002, 28 059, nr. 3, p. 19-20)
2.6. Het Hof heeft geoordeeld dat art. 126aa, tweede lid, Sv niet de vernietiging van zogenoemde verkeersgegevens voorschrijft. Dat oordeel is juist. Aan de tekst noch aan de geschiedenis van die bepaling valt een verplichting tot vernietiging van dergelijke gegevens te ontlenen. Blijkens de hiervoor weergegeven passage uit de geschiedenis van het huidige art. 126n Sv heeft de wetgever geen aanleiding gezien om bij de (herziene) regeling van het vorderen van verkeersgegevens alsnog een dergelijke verplichting in het leven te roepen.
2.7. Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede en het derde door mr. Baumgardt voorgestelde middel
3.1. De klachten van de middelen komen erop neer dat het Hof wat betreft de onder 2 en 5 tenlastegelegde feiten de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2. Aan de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - onder 2 en 3 tenlastegelegd dat:
"2. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 7 maart 2006 te Helmond en/of Mariahout, gemeente Laarbeek, en/of Heusden en/of Lieshout en/of Weert en/of Boekel en/of Nederweert en/of Tegelen en/of Espel en/of Marknesse, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch en/of Roermond en/of Zwolle-Lelystad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad (onder meer):
(...)
2.12 op of omstreeks 7 maart 2006 268 kilogram, in elk geval meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (in de vorm van hennepplanten) (delict 20 proces-verbaal) en/of
2.13 op of omstreeks 7 maart 2006 121,5 kilogram, in elk geval meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (delict 21 proces-verbaal) en/of
2.14 op of omstreeks 7 maart 2006 meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (in de vorm van 39,6 kilogram, in elk geval een aantal henneptoppen en/of 2089, in elk geval een aantal hennepstekken) en/of 405 gram, in elk geval meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (delict 24 proces-verbaal) en/of
2.15 op of omstreeks 24 maart 2004 9555 gram, in elk geval meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (parketnr. 830538-05) en/of
2.16 op of omstreeks 14 juli 2005 meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (in de vorm van 55,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid henneptoppen en/of gemalen henneptoppen en/of in de vorm van 3,92 kilogram hennepstekken en/of in de vorm van 7,7 kilogram hennepafval) en/of 437 gram, in elk geval meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (parketnr. 830417-06), in elk geval (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid of hoeveelheden van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of een hoeveelheid of hoeveelheden van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep en/of hashish (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders) voormeld opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
3. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 7 maart 2006, te Helmond en/of Mariahout, gemeente Laarbeek, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, en/of te Zaltbommel en/of te Arnhem, althans in het arrondissement Arnhem, in elk geval in Nederland en/of in België, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), en/althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten:
- (een) hoeveelheid/hoeveelheden euro's, althans van enige valuta, waaronder
- een geldbedrag van ca € 16.600,- (betreffende de betaling van diverse nota's voor een communiefeest in motel Nobis in Asten in april 2004) en/of
- een geldbedrag van € 10.954,55 (betreffende de betaling van een nota van [F] te Eindhoven) in februari 2006 en/of
- geldbedragen tot een totaalbedrag van € 230.000,- (of daaromtrent) van 1 oktober 2004 tot februari 2006 (betreffende een verstrekte geldlening aan [betrokkene 12] en/of [H] BV in Hilversum) en/of
- een geldbedrag van € 3.932,- (betreffende de betaling van een vakantie in Oostenrijk) in december 2004/januari 2005) en/of
- een geldbedrag van € 2.128,- (betreffende de betaling van een vakantie in Oostenrijk) in december 2005 en/of
- geldbedragen tot een totaalbedrag van circa € 562.990,- (betreffende betalingen van een hoeveelheid (materiaal)nota's en/of arbeidsuren ten behoeve van de verbouwing van de woning gelegen aan de [c-straat 1] te [plaats] en/of
- geldbedragen tot een totaalbedrag van € 76.346,50 of daaromtrent (betreffende betalingen aan [C] NV in België voor (onder meer) een auto gekentekend [GG-00-HH] en/of een auto gekentekend [AA-00-BB] en/of een auto gekentekend [CC-00-DD] en/of een auto gekentekend [EE-00-FF]) en/of
- een of meer auto's en/of een caravan (waaronder een auto, merk Volkswagen, type Golf, kenteken [II-00-JJ] en/of een caravan, merk Tabbert, type Baronesse 620 D, delict 28 procesverbaal), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was/waren of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en/of heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) dat/die voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van een of meer voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt (delict 19 proces-verbaal)."
3.3. Het Hof heeft daarvan bewezenverklaard dat:
"2. hij op na te noemen tijdstippen en in na te noemen plaatsen tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad:
2.12 op 7 maart 2006 te Mariahout, gemeente Laarbeek, 268 kilogram hennep (delict 20 proces-verbaal) en
2.13 op 7 maart 2006 te Mariahout, gemeente Laarbeek, 121,5 kilogram hennep (delict 21 proces-verbaal) en
2.14 op 7 maart 2006 te Helmond hennep in de vorm van ongeveer 26 kilogram henneptoppen en 2035 hennepstekken en 401 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (delict 24 proces-verbaal) en
2.15 op 24 maart 2004 te Helmond 9555 gram hennep (parketnr. 830538-05) en
2.16 op 14 juli 2005 te Helmond hennep in de vorm van 55,5 kilogram henneptoppen en/of gemalen henneptoppen en in de vorm van 3,92 kilogram hennepstekken en in de vorm van 7,7 kilogram hennepafval en 437 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (parketnr. 830417-06),
zijnde hennep en hashish middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3. hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005, te Mariahout, gemeente Laarbeek, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, van voorwerpen, te weten:
- hoeveelheden euro's, te weten:
- een geldbedrag van circa € 16.600,- betreffende de betaling van diverse nota's voor een communiefeest in motel Nobis in Asten in april 2004 en
- geldbedragen tot een totaalbedrag van € 204.000,- of daaromtrent van 1 oktober 2004 tot 1 januari 2006 betreffende een verstrekte geldlening aan [betrokkene 12] en/of [H] BV in Hilversum en
- een geldbedrag van € 3.932,- betreffende de betaling van een vakantie in Oostenrijk in december 2004/januari 2005 en
- een geldbedrag van € 2.128,- betreffende de betaling van een vakantie in Oostenrijk in december 2005 en
- geldbedragen tot een totaalbedrag van circa € 187.92,86 betreffende betalingen van een hoeveelheid (materiaal)nota's en/of arbeidsuren ten behoeve van de verbouwing van de woning gelegen aan de [c-straat 1] te [plaats] en
- geldbedragen tot een totaalbedrag van € 17.500,- betreffende betalingen aan [C] NV in België voor een auto gekentekend [AA-00-BB] en een auto gekentekend [CC-00-DD], de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, terwijl hij en zijn mededader wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededader van het plegen van voormelde feiten een gewoonte hebben gemaakt (delict 19 proces-verbaal)."
3.4. In de tenlastelegging onder 2 en 3 wordt aan de verdachte een aantal feiten verweten ten aanzien van elk waarvan is gesteld dat hij die, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft begaan. Het Hof heeft in de bewezenverklaring van die feiten niet duidelijk gemaakt in hoeverre de verdachte ten aanzien van de verschillende gedragingen tezamen en in vereniging met een ander of anderen dan wel alleen heeft gehandeld. Nu zulke duidelijkheid voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde van belang is, zijn de middelen terecht voorgesteld (vgl. HR 7 september 2004, LJN AO9792, NJ 2004/609).
4. Beoordeling van het vierde door mr. Baumgardt voorgestelde middel
4.1. Het middel klaagt onder meer dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
4.2. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 30 tot en met 34 is de klacht terecht voorgesteld.
5. Beoordeling van het zesde door mr. Baumgardt voorgestelde middel
5.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde bewezen heeft verklaard dat de verdachte op 7 maart 2006 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander wapens voorhanden heeft gehad, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat die ander zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de desbetreffende wapens, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
5.2. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij op 7 maart 2006 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander wapens van categorie III onder 1, te weten twee geweren .22 en twee pistolen kaliber 7.65 mm, en munitie van categorie III, te weten patronen .22 en 9 mm en 7.65 mm, voorhanden heeft gehad."
5.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een verzameling van processen-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, voor zover door het Hof zakelijk weergegeven, inhoudende:
- als relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
"delict 21 : paragraaf 21.4
p.1:
Op 7 maart 2006 werd te 06.00 uur de woning [c-straat 1] te [plaats] betreden en werd de zoeking in deze woning geopend. In de woning zijn verscheidene vuurwapens aangetroffen. In de slaapkamer van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 4] werd onder het kussen van [verdachte] een vuurwapen, pistool merk Crevena Zastava 7.65 mm, model 70 aangetroffen. Dit vuurwapen was geladen. Er werden ook twee patroonhouders 5 en 8 patronen aangetroffen. Tevens werd er in de slaapkamer een grote hoeveelheid munitie en een jachtgeweer aangetroffen.
In de woonkamer werd onder een kussen van de bank een pistool merk Crevena Zastava cal. 7.65 mm aangetroffen. Dit pistool was geladen."
- als relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
"delict 21 : paragraaf 21.3.B
p.3:
Op 7 maart 2006 werd een onderzoek in de woning [c-straat 1] te [plaats] ingesteld. De aldaar aangetroffen wapens en munitie zijn in beslag genomen."
- als relaas van verbalisant [verbalisant 5]:
"delict 21 : paragraaf 21.5
Het op 7 maart 2006 bij verdachte [verdachte] in zijn woonkamer op de [c-straat 1] te [plaats] in beslaggenomen voorwerp is een pistool van het merk Crevana Zastava, type VZ-70DA, kaliber 7,65 mm voorzien van het serienummer [001]. Bij het pistool zat een magazijn inhoudende 6 patronen. Het pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. De in beslag genomen patronen zijn kogelpatronen van het kaliber 7,65 mm. De munitie is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. Deze munitie is geschikt om te worden verschoten met het in beslag genomen pistool.
delict 21 : paragraaf 21.5A
Het op 7 maart 2006 bij verdachte [verdachte] op de slaapkamer van de [c-straat 1] te [plaats] in beslaggenomen voorwerp is een pistool van het merk Crevana Zastava, type VZ-70DA, kaliber 7,65 mm voorzien van het serienummer [002]. Bij het pistool zaten twee magazijnen met respectievelijk 5 patronen en 8 patronen. Het pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. De in beslag genomen patronen zijn kogelpatronen van het kaliber 7,65 mm. De munitie is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. Deze munitie is geschikt om te worden verschoten met het in beslag genomen pistool.
delict 21:paragraaf 21.5B
Het op 7 maart 2006 bij verdachte [verdachte] in beslaggenomen voorwerp is een geweer van het merk Remington, type 552 BDL Speedmaster, kaliber .22 en voorzien van het serienummer [003]. Het geweer is een enkelloops kogelgeweer. Het geweer is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
delict 21:paragraaf 21.5C
Het op 7 maart 2006 bij verdachte [verdachte] in beslaggenomen voorwerp is een geweer van het merk F.N. Browning, kaliber .22 en voorzien van het serienummer [004]. Het geweer is een enkelloops kogelgeweer. Het geweer is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
delict 21 : paragraaf 21.5D
De op 7 maart 2006 onder de verdachte [verdachte] in beslag genomen munitie betreffen 341 stuks .22 kogelpatronen en 50 stuks 9 mm kogelpatronen. Al de bovengenoemde kogelpatronen zijn in beslag genomen in de slaapkamer van de woning [c-straat 1] te [plaats]. De bovengenoemde munitie is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie. De aangetroffen .22 kogelpatronen zijn geschikt om te worden verschoten met de bij de verdachte [verdachte] in beslag genomen geweren."
b. een beslaglijst, voor zover inhoudende:
"Een jachtgeweer Remington Speedmaster 552 is aangetroffen op de ouderslaapkamer en een bruin jachtgeweer is aangetroffen in de zonnebankkamer."
5.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Feit 4: Overtreding van de Wet wapens en munitie (delict 21)
Op 7 maart 2006 zijn bij de huiszoeking in de woning van verdachte aan de [c-straat 1] te [plaats] aangetroffen en in beslag genomen twee jachtgeweren en twee pistolen, alsmede munitie. Een pistool (met munitie) en een geweer (met munitie) werden aangetroffen in de ouderslaapkamer; het andere geweer in de zonnebankkamer en het andere pistool in de woonkamer onder een kussen van een bank. Onderzoek door de politie heeft uitgewezen dat het wapens en munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie waren. Verdachte heeft hieromtrent bij de politie en ter zitting van het hof desgevraagd geen verklaring willen afleggen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de wapens en de munitie voorhanden heeft gehad, nu de voorwerpen zijn aangetroffen in de door verdachte bewoonde woning en gelet op plaatsen in de woning waar ze werden aangetroffen."
5.4. Blijkens de hiervoor weergegeven bewijsvoering heeft het Hof het volgende vastgesteld:
(i) op 7 maart 2006 is een doorzoeking gedaan in de woning van [medeverdachte 4] en de verdachte aan de [c-straat 1] te [plaats];
(ii) in de gezamenlijke slaapkamer werd onder het kussen van de verdachte aangetroffen een pistool van het merk Crevana Zastava, type VZ-70DA, kaliber 7,65 mm voorzien van het serienummer [002], met twee magazijnen met respectievelijk 5 kogelpatronen en 8 kogelpatronen van het kaliber 7,65 mm;
(iii) in de gezamenlijke slaapkamer werden voorts nog aangetroffen een geweer van het merk Remington, type 552 BDL Speedmaster, kaliber .22 en voorzien van het serienummer [003], als ook 341 stuks .22 kogelpatronen en 50 stuks 9 mm kogelpatronen;
(iv) in de woonkamer werd onder een kussen van de bank aangetroffen een pistool van het merk Crevana Zastava, type VZ-70DA, kaliber 7,65 mm voorzien van het serienummer [001], met een magazijn inhoudende 6 kogelpatronen van het kaliber 7,65 mm;
(v) in de zonnebankkamer werd aangetroffen een geweer van het merk F.N. Browning, kaliber .22 en voorzien van het serienummer [004].
5.5. Het Hof heeft uit de omstandigheden dat de in de tenlastelegging genoemde wapens onder meer zijn aangetroffen onder een kussen van de bank in de woonkamer van de door de verdachte en [medeverdachte 4] bewoonde woning en onder het kussen van de verdachte in de gezamenlijke slaapkamer, als ook dat in die slaapkamer een grote hoeveelheid munitie is aangetroffen kunnen afleiden dat ook [medeverdachte 4] zich bewust is geweest van de aanwezigheid in de woning van de in de bewezenverklaring vermelde wapens en munitie. Het oordeel van het Hof dat de verdachte heeft gehandeld in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte is dan ook toereikend gemotiveerd.
5.6. Het middel faalt.
6. Beoordeling van het zevende door mr. Baumgardt voorgestelde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
7. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de door mr. Baumgardt voorgestelde middelen voor het overige en de door mr. Zilver voorgestelde middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, W.M.E. Thomassen, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 september 2011.