ECLI:NL:RBMNE:2022:2640
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak. Eiser, eigenaar van een woning in [woonplaats], had beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning door de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats]. De waarde was vastgesteld op € 284.000,- per 1 januari 2020. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 271.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een Teams-beeldverbinding op 20 april 2022, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De waarde dient te worden bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen worden vergeleken. De heffingsambtenaar overhandigde een taxatiematrix met vergelijkingen van drie referentiewoningen in [woonplaats]. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de referentiewoningen goed bruikbaar waren voor de waardebepaling.
Eiser voerde aan dat de heffingsambtenaar niet voldoende inzicht had gegeven in de indexering en de KOUDV-factoren van de referentiewoningen. De rechtbank oordeelde echter dat deze beroepsgronden in strijd waren met een goede procesorde, omdat eiser deze gronden niet tijdig had aangevoerd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.