ECLI:NL:RBMNE:2022:2610

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
UTR 21/3648
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sluiting van een huurwoning wegens drugsvondst en de evenredigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de burgemeester van Vijfheerenlanden besloten om de huurwoning van eisers voor drie maanden te sluiten, omdat er een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de sluiting noodzakelijk was voor de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De rechtbank benadrukt dat de burgemeester per geval moet beoordelen of sluiting geboden is en dat hij de belangen van de bewoners in zijn overwegingen moet meenemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen feitelijke drugshandel vanuit de woning is waargenomen en dat de burgemeester onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de sluiting voor eisers, waaronder de mogelijkheid van ontbinding van de huurovereenkomst en de impact op hun woonomstandigheden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van eisers gegrond verklaard, met een vergoeding voor de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3648

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. A. Laghmouchi),
en

de burgemeester van de gemeente Vijfheerenlanden, verweerder

(gemachtigden: mr. M. van Ommeren en mr. R. Stuij).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Stichting Kleurrijk Wonen, te Tiel.

Procesverloop

In het besluit van 6 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder besloten dat de woning van eisers aan de [adres] in [woonplaats] (de woning) voor drie maanden moet worden gesloten. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft dat besluit bij uitspraak van 12 mei 2021 [1] geschorst en bepaald dat deze schorsing zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar vervalt.
In het besluit van 5 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en een voorlopige voorziening gevraagd. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft het primaire besluit en het bestreden besluit bij uitspraak van 15 september 2021 [2] geschorst, totdat uitspraak is gedaan op het beroep. De woning is tot nu toe dus niet gesloten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens Stichting Kleurrijk Wonen is [A] verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder na de zitting de gelegenheid te geven om te bekijken of er in plaats van het bestreden besluit een andere oplossing mogelijk is, bijvoorbeeld het opleggen van een waarschuwing. Op 4 april 2022 heeft verweerder aan de rechtbank laten weten dat hij een uitspraak van de rechtbank wenst. Nadat geen van de partijen heeft aangegeven dat hij op een nadere zitting gehoord wil worden, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Procesbelang

1. Zoals tijdens de zitting met partijen besproken, is de rechtbank van oordeel dat eisers procesbelang hebben bij hun beroep. De rechtbank moest dit beoordelen, omdat verweerder in het verweerschrift heeft aangegeven dat hij de sluiting niet meer zal effectueren. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst van Stichting Kleurrijk Wonen is door de kantonrechter van deze rechtbank afgewezen. [3] Ter zitting is door Stichting Kleurrijk Wonen toegelicht dat er nog geen hoger beroep is ingesteld, maar dat die mogelijkheid nog wordt overwogen. Het kan niet worden uitgesloten dat de uitkomst van deze beroepsprocedure over de sluiting van de woning een rol zal spelen in een eventueel hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter. De rechtbank zal dus een inhoudelijk oordeel geven over het bestreden besluit en daarbij kijken naar de situatie op het moment van dat besluit.

Geheimhouding [logboek]

2. Verweerder heeft ten aanzien van twee documenten een beroep op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan. Dit betreft een ‘rapportage buurtonderzoek’ en een ‘ [logboek] ’. De rechtbank heeft het verzoek om beperkte kennisneming van de rapportage buurtonderzoek afgewezen het verzoek om beperkte kennisneming van het [logboek] toegewezen. Eisers hebben toestemming gegeven om kennis te nemen van het [logboek] . Verweerder heeft de rapportage buurtonderzoek alsnog bij de stukken gevoegd.

Inleiding

3. Eisers wonen in de woning samen met hun kinderen [minderjarige 1] (geboren in 2001) en [minderjarige 2] (geboren in 2003). Ook [B] , een volwassen familielid met een verstandelijke beperking en epilepsie, woont in de woning. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat [C] , hun meerderjarige zoon, inmiddels ook met zijn gezin in de woning woont. Op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam, woonden zij nog ergens anders. De meerderjarige dochter van eisers, [D] , woont ook ergens anders. Stichting Kleurrijk Wonen is de eigenaar van de woning.
4. Op 15 februari 2021 heeft de politie de woning doorzocht. Van de bevindingen is een bestuurlijke rapportage opgemaakt waaruit het volgende blijkt. Tijdens de doorzoeking is in de slaapkamer van [D] 26,88 gram cocaïne, een ponypack van 0,3 gram cocaïne, een weegschaal en verpakkingsmateriaal voor ponypacks aangetroffen. In de slaapkamer van [minderjarige 2] stond een kluis met daarin acht pillen (zes maal Methylfenidaat en twee maal MDMA), een gripzakje met 0,81 gram kristallen Methafine, [4] een ponypack van 0,05 gram cocaïne en verpakkingsmateriaal voor ponypacks. In de slaapkamer van eisers is € 11.700,- aan contant geld aangetroffen. Dit geld was geseald en verborgen onder het nachtkastje.
5. Dit heeft ertoe geleid dat verweerder de woning met het besluit van 6 april 2021 voor drie maanden heeft gesloten. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft dat besluit bij uitspraak van 12 mei 2021 geschorst en bepaald dat deze schorsing zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar vervalt.

Bestreden besluit

6. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de sluiting in stand gelaten. Verweerder heeft kort samengevat overwogen dat er gelet op de aangetroffen hoeveelheid harddrugs en de indicatoren zoals opgenomen in de Beleidsregel artikel 13b Opiumwet gemeente Vijfheerenlanden 2020 (het beleid) sprake is van een ernstige situatie, waardoor het noodzakelijk is om de woning te sluiten.
Verweerder vindt de sluiting ook evenredig. De sluiting heeft weliswaar verstrekkende persoonlijke en financiële gevolgen voor de familie, maar volgens verweerder heeft hij in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het algemeen belang bij sluiting, dat is gelegen in de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de wijk. Verweerder is van mening dat rekening is gehouden met de belangen van de bewoners door een sluitingstermijn van drie maanden te bepalen, in plaats van een langere termijn.

Beroepsgronden

7. Eisers voeren aan dat er geen sprake is van een ernstige situatie en dat verweerder daarom in beginsel niet bevoegd is de woning te sluiten. Eisers betwisten dat er een handelshoeveelheid drugs aanwezig was. Als wel van een handelshoeveelheid moet worden uitgegaan, dan waren eisers zich niet bewust van de aanwezigheid daarvan. De bewoners van de woning zijn geen verdachten in de strafzaak. Uit de strafdossiers blijkt niet dat drugshandel plaatsvond vanuit de woning of dat de woning een rol vervulde in de keten van drugshandel.
8. Voor zover verweerder wel bevoegd was om de woning te sluiten, zijn eisers van mening dat sluiting niet noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Er is nooit enige overlast geweest en de woning staat niet bekend als drugspand. Er is geen relatie tussen de woning en het drugsmilieu. Herhaling is niet te verwachten. Het is niet duidelijk waar verweerder de stelling vandaan haalt dat uit buurtonderzoek blijkt dat omwonenden overlast hebben ervaren.
9. Verder voeren eisers aan dat de sluiting van de woning niet evenredig is en dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan van sluiting moet worden afgezien. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eisers en de overige bewoners wisten of hadden kunnen weten dat vanuit de woning in drugs werd gehandeld. Van verwijtbaarheid is geen sprake. De belangen van eisers wegen zwaarder dan de door verweerder genoemde belangen. De gevolgen van een sluiting zijn bovendien heel groot. [B] is verstandelijk beperkt en heeft epileptische aanvallen. Zij heeft in [plaats] haar contactpersoon voor de dagbesteding. [minderjarige 2] is astmatisch. Zij hebben baat bij een passende woonruimte. Eisers lopen bovendien het risico dat zij de woning zullen kwijtraken als de verhuurder de huurovereenkomst ontbindt. Daarnaast voeren eisers aan dat de kans dan groot is dat zij niet meer in aanmerking komen voor een andere sociale huurwoning omdat zij geen verhuurdersverklaring zullen krijgen. Daar komt bij dat het sowieso moeilijk is om vervangende woonruimte te vinden. Als dat al lukt dan kunnen eisers de kosten die dat met zich meebrengt niet dragen. Verweerder heeft zich niet voldoende ingezet om vervangende woonruimte te vinden.

Beoordeling rechtbank

10. In de woning was een handelshoeveelheid drugs aanwezig. De rechtbank volgt eisers niet dat de aangetroffen hoeveelheid niet als een handelshoeveelheid aangemerkt kan worden en verwijst hierbij ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter van 12 mei 2021 (ro. 9) en 15 september 2021 (ro.14). Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a van de Opiumwet heeft verweerder dan in beginsel de bevoegdheid om de woning te sluiten. De rechtbank is van oordeel dat aan verweerder die bevoegdheid in dit geval toekomt. Vervolgens ligt de vraag voor of verweerder ook in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In dat verband moet in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Hierbij is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. In de tweede plaats moet worden beoordeeld of de sluiting evenredig is. Hierbij moeten onder meer de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting in aanmerking worden genomen. [5]
Noodzaak
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Verweerder veronderstelt dat de noodzaak tot sluiting er al is omdat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen. Bij de beoordeling of een sluiting geboden is kan verweerder echter niet volstaan met de stelling dat sluiting noodzakelijk is omdat er een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen. In het beleid staat weliswaar dat sluiting noodzakelijk is bij een ernstige situatie en dat als uitgangspunt geldt dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs per definitie wordt bestempeld als ernstig geval, maar dat neemt niet weg dat verweerder per geval moet bekijken of een sluiting geboden is. [6] Verweerder heeft dat ten onrechte niet gedaan. Verweerder lijkt er van uit te gaan dat zo’n afweging per geval niet nodig was, omdat ten tijde van het primaire besluit de conclusie van mr. R.J.G.M. Widdershoven en mr. P.J. Wattel van 7 juli 2021 [7] nog niet was genomen en de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022 [8] nog niet was gedaan. Dat is echter niet juist, omdat het enkele feit dat deze conclusies en de uitspraak dateren van na het besluit niet betekent dat zo’n afweging niet ook in het verleden had moeten worden gemaakt. Dat blijkt ook niet uit de genoemde conclusies en uitspraak.
12. De rechtbank acht voor wat betreft de noodzaak tot sluiting verder van belang dat niet is gebleken dat er feitelijke drugshandel vanuit de woning is waargenomen. Verweerder heeft niet onderbouwd dat er sprake was van een ‘loop’ naar de woning. Verweerder heeft ook niet gesteld dat er andere omstandigheden zijn die de noodzaak tot sluiting groter maken, zoals de ligging van de woning in een kwetsbare wijk of onrust in de buurt. Daarbij is ook van belang dat uit het [logboek] en uit de rapportage buurtonderzoek niet concreet blijkt dat sprake is overlast die is te relateren aan drugshandel.
Evenredigheid
13. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de evenredigheid de omstandigheden en de belangen die eisers naar voren hebben gebracht onvoldoende heeft betrokken.
14. Hoewel inmiddels is gebleken dat de sluiting niet meer zal worden uitgevoerd en de kantonrechter de vordering tot ontbinding heeft afgewezen, had verweerder bij het nemen van het bestreden besluit moeten betrekken dat een sluiting van de woning grote gevolgen kon hebben voor eisers. Zoals in de hiervoor aangehaalde uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022 wordt benadrukt, moet verweerder aan de hand van alle relevante omstandigheden beoordelen of de gevolgen van de woningsluiting onevenredig zijn in verhouding met de met het beleid te dienen doelen. In die uitspraak wordt ook overwogen dat sluiting van een woning inbreuk maakt op het huisrecht en het privéleven, die worden beschermd door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De gevolgen van een woningsluiting kunnen bijzonder zwaar zijn als de bewoners niet kunnen terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld als door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden. In dat kader moet ook betekenis worden toegekend aan de vraag of de huurder door sluiting van de woning op een ‘zwarte lijst’ komt te staan bij een woningbouwcorporatie, waardoor de huurder (tijdelijk) geen andere sociale huurwoning in de regio toegewezen krijgt.
15. Verweerder heeft tijdens de zitting bevestigd dat hij op de hoogte was van het ‘zero tolerance beleid’ van Stichting Kleurrijk Wonen. Uit de dossierstukken blijkt ook dat Stichting Kleurrijk Wonen de huurovereenkomst wilde ontbinden. In het verslag van de hoorzitting in de bezwaarfase staat bijvoorbeeld dat namens Stichting Kleurrijk Wonen is verklaard dat de procedure voor ontbinding van de huurovereenkomst reeds is gestart en dat het voornemen tot ontbinding van de huurovereenkomst vanaf het begin al aanwezig is geweest. Verweerder kon er op het moment dat hij het bestreden besluit nam dus van uit gaan dat een sluiting van de woning ervoor kon zorgen dat de huurovereenkomst zou worden ontbonden en dat eisers mogelijk op een ‘zwarte lijst’ zouden worden geplaatst. Verweerder heeft dat niet meegewogen in het bestreden besluit. Dat had hij wel moeten doen.
16. Daarnaast had verweerder gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting moeten informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. [9] De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat in dit geval onvoldoende heeft gedaan. Dat er een gesprek heeft plaatsgevonden met een woonconsulent acht de rechtbank onvoldoende om invulling te geven aan de rol die verweerder hierbij heeft. Uit de schriftelijke weergave van het gesprek met de woonconsulent dat op 13 april 2021 heeft plaatsgevonden blijkt dat de consulent een aantal algemene tips heeft gegeven om een tijdelijk onderkomen te zoeken
(“gebruik maken van je netwerk; kerk; familie e.d.”).Dat is weinig concreet en onvoldoende in het kader van de inspanningen die verweerder moet verrichten.

Conclusie

17. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom sluiting van de woning noodzakelijk is om het woon- en leefklimaat bij de woning te beschermen en de openbare orde te herstellen. Daarnaast heeft verweerder de omstandigheden en de betrokken belangen onvoldoende bij zijn beoordeling betrokken. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
18. Omdat verweerder de woning niet meer zal sluiten, is het niet zinvol om verweerder op te dragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar gericht tegen het primaire besluit gegrond te verklaren, dat besluit te herroepen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
19. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde in de bezwaarfase levert 2 punten op (één punt voor het indienen van een bezwaarschrift en één punt voor het bijwonen van de hoorzitting) met een waarde per punt van € 541,- bij een wegingsfactor 1. De bijstand van een gemachtigde in de beroepsfase levert 2 punten (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het bijwonen van de zitting) met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt een bedrag van € 2.600,-. Verder moet verweerder aan eisers het betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van eisers gericht tegen het primaire besluit gegrond, herroept dit besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzitter, en mr. O. Veldman en mr. M.M. Brink, leden, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2022.
De voorzitter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.In het vonnis van 26 januari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:896.
4.De rechtbank begrijpt: methamfetamine.
5.Zie de uitspraak van de ABRvS van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
6.De rechtbank verwijst naar het beleid onder het kopje ‘Afwijkingsbevoegdheid’ en naar de uitspraak van de ABRvS 1 juni 2021, ECLI:NLR:RVS:2021:1150.
9.Zie de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, rechtsoverweging 4.2.2.