4.3.2Charlie17
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.2.1
Liquidatie van [slachtoffer 5]
Op 17 april 2017 omstreeks 23.00 uur is [slachtoffer 5] op een parkeerplaats bij de [sportschool] in [plaats] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
4.3.2.2
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over de liquidatie van [slachtoffer 5] onder meer verklaard dat hij in de middag van 17 april 2017 samen met zijn vader [A] een afspraak heeft gehad met [medeverdachte 20] bij het [hotel] op de [straat] te [plaats] waar zij hebben geluncht. Gedurende deze afspraak is ook [medeverdachte 4] verschenen en zijn [medeverdachte 4] en [medeverdachte 20] apart gaan zitten. Na de lunch heeft [A] op verzoek van [medeverdachte 20] bij vertrek een tas aangepakt van [medeverdachte 4] met daarin een kalasjnikov. Hierna heeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 20] teruggereden naar [plaats] , [A] reed hier vervolgens met het wapen in de auto achteraan en [medeverdachte 4] is toen eveneens vertrokken. Aangekomen in [plaats] bij de verblijfplaats van [medeverdachte 20] heeft [medeverdachte 20] de tas uit de auto van [A] gepakt en in de achterbak van zijn auto gelegd. Na een kort gesprek zijn [medeverdachte 1] en [A] vertrokken en is [medeverdachte 20] buiten blijven staan in verband met een volgende afspraak. Bij het uitrijden van de straat zag [medeverdachte 1] [medeverdachte 4] aan komen rijden in de richting van [medeverdachte 20] in een grijze stationwagen.
Op de avond van 17 april 2017 was [medeverdachte 1] onderweg met [B] en ontving hij een bericht van [medeverdachte 20] met het verzoek om [medeverdachte 20] en zijn vrouw op te halen. Het betreffende adres werd nog niet gedeeld en [medeverdachte 1] werd verzocht te wachten in de buurt waar hij op dat moment reed. [medeverdachte 1] besloot daarop te wachten bij een [....] -tankstation gelegen aan de [adres] in [plaats] . Uiteindelijk kreeg [medeverdachte 1] het adres [straat] te [plaats] door en is hij daar samen met [B] naartoe gereden. Eenmaal aangekomen kreeg [medeverdachte 1] het verzoek om zijn lichten aan te zetten en op dat moment kwamen niet [medeverdachte 20] en zijn vrouw maar drie mannen in het zwart gekleed aangerend. Van hen herkende [medeverdachte 1] [medeverdachte 4] van de club en [verdachte] als het neefje van [medeverdachte 4] . De derde man herkende hij niet. De drie mannen stapten achterin de auto en op verzoek van [medeverdachte 4] reed [medeverdachte 1] naar [plaats] . Tijdens de rit hoorde [medeverdachte 1] het geluid van ijzer op ijzer, waaruit hij afleidde dat de mannen wapens bij zich hadden. [medeverdachte 1] heeft de drie mannen vervolgens afgezet in de omgeving van de verblijfplaats van [medeverdachte 4] in [plaats] en heeft [medeverdachte 20] bericht dat het was gelukt. Hierop kreeg [medeverdachte 1] te horen dat hij de volgende dag bij [medeverdachte 20] in [plaats] langs moest komen.
Op 18 april 2017 was [medeverdachte 1] in [plaats] waar hij van [medeverdachte 20] te horen kreeg dat hij de schutters van de liquidatie van [slachtoffer 5] bij de [sportschool] heeft opgehaald, waarvoor hij van [medeverdachte 20] € 500,- kreeg. [medeverdachte 20] vertelde [medeverdachte 1] dat [C] de opdrachtgever voor de liquidatie was. Op diezelfde dag was hij met [medeverdachte 20] in [plaats] waar zij [medeverdachte 4] hebben ontmoet. Bij deze ontmoeting hebben [medeverdachte 20] en [medeverdachte 4] elkaar omhelsd en hebben zij gevierd dat de liquidatie was gelukt. [medeverdachte 4] heeft daarbij in bijzijn van [medeverdachte 1] uitgelegd hoe de liquidatie was verlopen. Ze hadden de auto klem gereden, zijn uitgestapt en hebben vervolgens eerst via de achterkant en daarna via de zijkant geschoten. [medeverdachte 4] beeldde daarbij een lang vuurwapen uit en hij vertelde dat hij zeker wist dat [slachtoffer 5] al door de eerste handelingen dood was, omdat hij door zijn hoofd was geschoten en zijn hersenen eruit lagen. Hierop waren zij weggereden. [medeverdachte 1] heeft daarbij van [medeverdachte 4] begrepen dat de derde persoon, niet zijnde [medeverdachte 4] of [verdachte] , de chauffeur was. [medeverdachte 4] heeft verder tegen [medeverdachte 1] gezegd dat hij hun leven had gered, omdat de sleutel van de vluchtauto was afgebroken.
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij op een later moment de Peugeot 308, die weer later bij de liquidatie in [plaats] is gebruikt, heeft moeten ophalen en bij [medeverdachte 4] heeft gestald. [medeverdachte 4] moest toen lachen, omdat ‘ze’ zo’n zelfde auto al een keer eerder hadden gebruikt.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.2.3
Onderbouwing van de verklaringen van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.2.3.1
Ontmoeting [straat] te [plaats] en verplaatsing naar [plaats]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [A] blijkt dat hij in de middag van 17 april 2017 heeft verbleven in de omgeving van de [straat] te [plaats] . Uit de bankafschriften van [A] blijkt dat hij die middag om 16.02 uur een bedrag van € 90,25 heeft betaald bij het [hotel] aan de [straat] . Hieruit leidt de rechtbank af dat hij in gezelschap bij het [hotel] te [plaats] heeft verbleven. Vervolgens valt uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [A] af te leiden dat [A] vanuit [plaats] naar [plaats] is gereisd. Tussen 17.00 uur en 17.15 uur straalde zijn telefoonnummer verschillende zendmasten aan in de directe omgeving van het verblijfadres [adres] te [plaats] van [medeverdachte 20] .
4.3.2.3.2
Het wachten van [medeverdachte 1] en [B] bij het tankstation
De rechtbank leidt uit zowel de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] als van het telefoonnummer van [B] af dat zij tussen 22.59 uur en 23.22 uur verbleven op het door [medeverdachte 1] aangewezen parkeerterrein van tankstation [....] aan de [adres] te [plaats] . De rechtbank zal hieronder nader ingaan op de verklaringen van [B] over deze avond.
4.3.2.3.3
De liquidatie van [slachtoffer 5]
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] leidt de rechtbank af dat zij heeft waargenomen dat de Peugeot stationwagen, met daarin in ieder geval twee donker getinte mannen, achteruit reed richting de [straat] . Nadat [getuige 1] enkele knallen had gehoord, zag zij de Peugeot dwars achter een ander voertuig staan. Dit betrof een Citroën. De Peugeot stond dusdanig achter de Citroën dat deze nooit achteruit weg had kunnen rijden. Nadat de bijrijder in de Peugeot sprong, is deze met hoge snelheid weggereden.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard te hebben gezien dat na de knallen twee mannen elk aan een kant achter in de auto zijn gestapt waarna de auto snel wegreed. Hieruit leidt de rechtbank af dat er drie mannen betrokken zijn geweest bij de uitvoering van de liquidatie, namelijk twee mannen buiten de auto en de chauffeur in de auto.
Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de Citroën C3 van [slachtoffer 5] vanaf de achterkant en de zijkant is beschoten. Nader onderzoek door het NFI heeft aangetoond dat de bevindingen van het onderzoek minimaal veel waarschijnlijker zijn wanneer de op de plaats delict aangetroffen hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan wanneer de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. De hulzen hebben het kaliber 7.62x39mm en de vorm en ligging van de systeemsporen in de hulzen vertonen een sterke gelijkenis met die van een (semi-) automatisch werkend aanvalsgeweer van het type AK-47 of een daarvan afgeleid model.
Op de plaats delict is geconstateerd dat [slachtoffer 5] door de kogels die op hem zijn afgevuurd een ernstige schedelperforatie heeft opgelopen, waardoor zijn hersenen deels zichtbaar waren en zich deels buiten zijn schedel bevonden.
Het voorgaande betreft informatie die niet door het onderzoeksteam naar buiten is gebracht en waarover geen informatie in de media is verschenen. Dit betekent dat [medeverdachte 1] al in zijn kluisverklaringen heeft gesproken over daderwetenschap die hij niet uit het dossier of uit de media kan hebben vernomen en die wordt bevestigd door voornoemde onderzoeksbevindingen.
4.3.2.3.4
Opdrachtgever op de hoogte brengen van geslaagde liquidatie
Op 17 april 2017 om 23:41 uur vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 20 2] ’, veredeld als [medeverdachte 20] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 16 1] ’, veredeld als [medeverdachte 16] . In dit gesprek stuurt [medeverdachte 16] een bericht door van ‘ [PGP gebruikersnaam C 1] ’. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat dit account kan worden veredeld als [C] . In dit bericht staat: “Hahahahaha wat hoofd. Hahahahahaha u maakt my eindelyk bly hahahaha”. In een PGP-chatgesprek van 18 april 2017 om 02:24 uur tussen [medeverdachte 20] en [medeverdachte 16] stuurt [medeverdachte 20] [medeverdachte 16] een tweetal afbeeldingen, waarop [medeverdachte 16] reageert met: “Ok sterk broers hahahha. Ben trots op jullie” en “heb die pap voor jullie meteen als ik wakker ben bro”.
Uit de opmerking “hahahahaha wat hoofd” leidt de rechtbank af dat wordt gesproken over het ernstig letsel dat [slachtoffer 5] heeft opgelopen door zijn schedelperforatie en dat deze berichten dus betrekking hebben op de moord op [slachtoffer 5] . De rechtbank concludeert uit deze berichten in onderling verband en samenhang bezien dat ‘pap’ ziet op het geldbedrag dat als beloning voor de moord zal worden betaald.
4.3.2.3.5
Het ophalen en afzetten van de schutters door [medeverdachte 1] en [B]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] blijkt dat de telefoon, nadat hij tussen 22.59 uur en 23.22 uur bij het tankstation in [plaats] heeft verbleven, rond 23.53 uur aanstraalde in [plaats] , [..] , en op 18 april 2017 om 00.18 uur een basisstation in [plaats] aanstraalde. Het adres waar [medeverdachte 4] woont in [plaats] valt binnen het bereik van dit station.
Verder verklaart getuige [B] dat hij samen met [medeverdachte 1] was toen [medeverdachte 1] een bericht kreeg van ‘ [bijnaam 3] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 20] ), waarin [medeverdachte 1] werd verzocht om mensen op te halen. Ze hebben vervolgens drie donkere jongens opgehaald in de buurt bij [plaats] en [plaats] bij appartementencomplexen. Dit betroffen jongens die [medeverdachte 1] zou kennen van de club. [medeverdachte 1] en [B] hebben de jongens vervolgens afgezet in [plaats] bij een bushalte, waarna ze nog twee straten verder moesten.
Hoewel de verdediging van [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 20] gewezen heeft op een aantal discrepanties tussen de verklaringen van [medeverdachte 1] en [B] , constateert de rechtbank dat [B] in zijn verklaringen, ook als hij meermalen bij de rechter-commissaris wordt gehoord, in de kern gelijkluidend aan [medeverdachte 1] verklaart. Dit terwijl [B] en [medeverdachte 1] ten tijde van de verklaringen van [B] geen vrienden meer waren en [B] kan worden gekenschetst als een getuige die niet bepaald van harte verklaringen aflegt. Tevens wordt zijn verklaring op onderdelen door objectieve onderzoeksbevindingen bevestigd, zoals de hiervoor onder 4.3.2.3.2 genoemde historische verkeersgegevens.
4.3.2.3.6
Het op de hoogte worden gebracht door [medeverdachte 20] en [medeverdachte 4] in [plaats] en [plaats]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] is gebleken dat [medeverdachte 1] op 18 april 2017 in de middag in [plaats] is geweest. Omstreeks 13.00 uur straalde het telefoonnummer van [medeverdachte 1] verschillende zendmasten aan in [plaats] , waaronder een zendmast op het [adres] te [plaats] . Het verblijfadres van [medeverdachte 20] aan de [adres] te [plaats] valt binnen het zendmastbereik van de zendmast op het [adres] . Vervolgens is te zien dat het telefoonnummer verplaatste via [plaats] naar [plaats] en dat het daar om 15.06 uur en 15.14 uur de zendmast op de [adres] te [plaats] aanstraalde. Het verblijfadres [adres] te [plaats] valt binnen het zendmastbereik van de zendmast [adres] .
In zijn eerste kluisverklaring heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij [medeverdachte 20] en [medeverdachte 4] in [plaats] heeft gezien die middag, maar later heeft hij steeds verklaard dat hij meent dat deze ontmoeting in [plaats] is geweest, een andere vaste verblijfplaats van [medeverdachte 20] . Geconfronteerd met de historische gegevens van zijn telefoon die later die middag in [plaats] aanstraalde, heeft hij ook op de terechtzitting van 1 september 2021 verklaard dat hij erbij blijft dat hij denkt dat het in [plaats] was. De rechtbank ziet deze discrepantie, maar deze maakt naar haar oordeel niet dat de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 1] zodanig wordt ondergraven dat deze niet voor het bewijs zou kunnen worden gebruikt. [medeverdachte 1] heeft immers verklaard dat hij op veel momenten met [medeverdachte 20] heeft rondgelopen in [plaats] en in [plaats] en dat hij soms moeite heeft om tijd en plaats te duiden. De verklaring van [medeverdachte 1] over hetgeen tijdens die ontmoeting is besproken betreft bovendien daderinformatie die bevestiging vindt in andere onderzoeksbevindingen zoals de verklaringen van getuige [getuige 1] en de forensische onderzoeksgegevens, genoemd onder 4.3.2.3.3.
4.3.2.3.7
Vluchtauto’s – Peugeot 308 en Renault Clio
Peugeot 308 met kenteken [kenteken]
Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] blijkt dat de uitvoerders van de liquidatie gebruik hebben gemaakt van een grijze Peugeot stationwagen. Op 20 april 2017 omstreeks 02.40 uur is een Peugeot 308 stationwagen brandend aangetroffen op de [adres] in [plaats] . Deze locatie bevindt zich op minder dan een kilometer afstand van de [straat] te [plaats] . Uit nader onderzoek aan deze Peugeot 308 is gebleken dat dit voertuig in de nacht van 12 op 13 april 2017 is gestolen en dat aan dit voertuig het kenteken [kenteken] toebehoorde. Uit nader onderzoek naar dit kenteken is gebleken dat de Peugeot 308 met kenteken [kenteken] op 17 april 2017 om 17.14 uur is geregistreerd ter hoogte van de [straat] [plaats] , richting de [auosnelweg] . De [straat] bevindt zich in de directe omgeving van de [straat] te [plaats] , alwaar om 17.15 uur de telefoon van [A] een zendmast heeft aangestraald.
De rechtbank ziet hierin een bevestiging van de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij bij het wegrijden bij [medeverdachte 20] [medeverdachte 4] in een grijze stationwagen heeft aan zien komen rijden in de richting van [medeverdachte 20] . Op grond van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat dit de Peugeot 308 is die bij de liquidatie is gebruikt.
Renault Clio met kenteken [kenteken]
Op 19 april 2017 werd omstreeks 03.40 uur een Renault Clio aangetroffen, brandend en zonder kentekenplaten. Aan dit voertuig behoort het kenteken [kenteken] toe. Het voertuig dat op 12 april 2017 werd gestolen, werd aangetroffen op de [adres] te [plaats] . Deze locatie ligt eveneens op minder dan een kilometer afstand van de [straat] te [plaats] . Door de forensische opsporing is vervolgens onderzoek gedaan naar de Renault Clio. Daaruit bleek dat deze auto kan worden gestart met een sleutelkaart. Als de trekstrook met sleutel uit de sleutelkaart is getrokken, is slechts een metalen puntje zichtbaar. Eenzelfde soort metalen puntje zonder trekstrook was zichtbaar op de sleutelkaart aangetroffen in de Renault Clio met kenteken [kenteken] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] over hetgeen [medeverdachte 4] hem had verteld over wat in de kern een probleem met de sleutel van de tweede vluchtauto was. Hierdoor was er een vervoersprobleem ontstaan en heeft [medeverdachte 20] [medeverdachte 1] opgeroepen om stand-by te staan, waarna [medeverdachte 1] de mannen heeft opgehaald in [plaats] .
4.3.2.3.8
Connectie [medeverdachte 20] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 4] en [verdachte]
Begin april 2017 vraagt [medeverdachte 20] via WhatsApp aan [medeverdachte 4] om de hele dag paraat te zijn en [medeverdachte 4] zegt dat hij wacht op zijn kans. De rechtbank leest dit bericht in de context van de aanhouding van [medeverdachte 19] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 17 maart 2017 in het deelonderzoek Arford, waardoor [medeverdachte 20] op zoek moest naar nieuwe mannen voor de uitvoering van de liquidaties en daarbij een beroep kon doen op [medeverdachte 4] die hij al kende vanuit de [naam] . [medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat het voor de uitvoering van de liquidatieklussen belangrijk was om 24/7 paraat te staan voor [medeverdachte 20]
.Voorts zijn [medeverdachte 4] en [verdachte] in de tenlastegelegde periode al lange tijd goede bekenden van elkaar en noemt [medeverdachte 4] zijn broertje
.
4.3.2.4
De rol van [medeverdachte 4]
Door de verdediging van [medeverdachte 4] is gesteld dat [medeverdachte 4] geen betrokkenheid heeft gehad bij de liquidatie van [slachtoffer 5] en is een alternatief scenario geschetst. Volgens de verdediging zou het heel goed mogelijk kunnen zijn dat [medeverdachte 1] en [B] zelf de liquidatie van [slachtoffer 5] hebben gepleegd. In dat geval heeft [medeverdachte 1] er alle belang bij, net als [B] , om het scenario van de opgehaalde Antilianen te verkondigen. Ze hebben hun verklaringen op elkaar kunnen afstemmen en een noodscenario bedacht, aldus de verdediging.
De rechtbank acht dit scenario volstrekt onaannemelijk. Uit de historische verkeersgegevens zoals hiervoor onder 4.3.2.3.2 genoemd, blijkt dat [medeverdachte 1] en [B] zich ten tijde van de moord kort na 23.00 uur niet in de buurt van de plaats delict bevonden.
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 4] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 5] op 17 april 2017 in [plaats] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt. [medeverdachte 4] is door [medeverdachte 20] gevraagd om paraat te staan en [medeverdachte 4] heeft hierbij aangegeven dat hij op zijn kans wacht. [medeverdachte 4] is betrokken geweest bij het vervoeren van het wapen en de Peugeot 308 stationwagen die zijn gebruikt bij de liquidatie. [medeverdachte 4] is met zijn mededaders naar de parkeerplaats bij de [sportschool] gereden met een automatisch vuurwapen. Daar hebben zij de auto van [slachtoffer 5] klemgereden en zijn zij uitgestapt waarna, al dan niet door [medeverdachte 4] zelf, de dodelijke schoten zijn gelost door met het automatische wapen van achteren en van de zijkant op [slachtoffer 5] te schieten. [medeverdachte 4] heeft op 18 april 2017 aan [medeverdachte 20] en in het bijzijn van [medeverdachte 1] verslag uitgebracht hoe de liquidatie is verlopen.
4.3.2.5
De rol van [verdachte]
De verdediging van [verdachte] heeft onder meer aangevoerd dat de herkenning van [verdachte] door [medeverdachte 1] niet betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebezigd. De rechtbank ziet dat anders. [medeverdachte 1] heeft consequent verklaard over het neefje van [bijnaam 1] ( [medeverdachte 4] ) en heeft [verdachte] op een foto herkend als het neefje van [bijnaam 1] . Voorts heeft hij verklaard dat het neefje van [bijnaam 1] tijdens het rijden op het midden van de achterbank heeft gezeten en hij hem tijdens de rit steeds heeft gezien in de achteruitkijkspiegel. Hij heeft [verdachte] bovendien daarna nog een paar keer gezien, namelijk bij het ophalen van [medeverdachte 4] in [plaats] en hij heeft ook meermalen verklaard over een specifieke situatie met [verdachte] in de auto in [stadsdeel] toen [medeverdachte 4] aan het praten was met de mannen van [C] over een liquidatie. [medeverdachte 1] heeft over die situatie verklaard dat [verdachte] daar heeft gezegd dat hij er op kickte om mensen in het gezicht te schieten. Anders dan de derde man heeft [medeverdachte 1] dus meerdere keren gezien en heeft hij geen enkele twijfel over zijn herkenning.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat het heel goed mogelijk zou zijn dat [...] de persoon was die door [medeverdachte 1] is opgehaald in plaats van [verdachte] . [medeverdachte 1] is evenwel geconfronteerd met een foto van [...] en heeft verklaard deze persoon nooit gezien te hebben.
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 5] op 17 april 2017 in [plaats] . De rechtbank heeft dit oordeel mede gebaseerd op hetgeen zij hiervoor heeft vastgesteld over de betrokkenheid van [medeverdachte 4] , voor zover relevant voor de rol van [verdachte] zoals dat hieronder is uitgewerkt. Anders dan voor [medeverdachte 4] blijkt uit het dossier niet dat [verdachte] voorbereidingen heeft getroffen voor de liquidatie of dat hij na de liquidatie nog handelingen heeft verricht. [verdachte] is met [medeverdachte 4] en de chauffeur naar de parkeerplaats bij de [sportschool] gereden met een automatisch vuurwapen. Daar hebben zij de auto van [slachtoffer 5] klemgereden. [verdachte] is één van de twee mannen geweest die zijn uitgestapt waarna, al dan niet door [verdachte] zelf, de dodelijke schoten zijn gelost door met het automatische wapen van achteren en van de zijkant op [slachtoffer 5] te schieten. Wie van twee heeft geschoten is niet gebleken, maar dit staat aan bewezenverklaring van medeplegen niet in de weg. De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte 20] , [medeverdachte 4] en de chauffeur, waarbij de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 5] van het leven te beroven. Het betreft de uitvoering van een opdracht om [slachtoffer 5] van het leven te beroven: er was dus sprake van een vooropgezet plan en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
4.3.3Amarone
4.3.3.1
Feit 1 – voorhanden hebben aanvalsgeweer Tula en patroonmagazijn Glock
Op 22 februari 2018 heeft [E] , de vriendin van [verdachte] , tegenover de politie verklaard dat [verdachte] in februari 2018 een tas van het merk Diesel met een groot vuurwapen in de kast van hun woning aan de [adres] te [plaats] had gelegd. Dit vuurwapen had [verdachte] van een vriend gekregen. [E] heeft op 14 februari 2018 van zichzelf verschillende foto’s met dat vuurwapen in handen gemaakt.
Op 22 februari 2018 trof de politie op de [adres] een patroonmagazijn van het merk Glock aan. Verder zag de politie aan de achtergrond van de door [E] genomen foto’s dat deze waren gemaakt in een kamer in de woning aan de [adres] .
Op 31 maart 2018 werd in het kader van een ander onderzoek binnengetreden op het adres [adres] te [plaats] . Daar werd een tas van het merk Diesel aangetroffen met daarin onder meer een automatisch aanvalsgeweer van het merk Tula AKM kaliber 7,62x39mm. Uit onderzoek is gebleken dat dit automatische aanvalsgeweer een vuurwapen betrof in de zin van categorie II van de Wet wapens en munitie.
De politie heeft vervolgens nader onderzoek verricht naar de overeenkomsten tussen het wapen waarmee [E] op de foto staat en het wapen dat op de [adres] te [plaats] is aangetroffen. Uit dit onderzoek is gebleken dat het wapen op de foto’s en het aangetroffen wapen veel algemene en specifieke overeenkomsten hebben, zoals vorm en afmeting van de beschadigingen op de voorste handgreep en de loopmonding en de niet fabrieksmatig ingekorte loop. De rechtbank concludeert op basis van dit onderzoek dat het automatisch aanvalsgeweer van het merk Tula dat op 31 maart 2018 in beslag is genomen, in ieder geval op 14 februari 2018 in het bezit is geweest van [verdachte] .
[E] heeft op 25 juni 2021 haar aangifte ingetrokken en daarbij verklaard dat zij het wapen enkele dagen in bewaring heeft gehad voor [slachtoffer 12] . De rechtbank acht dit niet aannemelijk. [E] heeft haar aangifte pas ruim drie jaar na dato ingetrokken, op een moment dat haar relatie met [verdachte] was hersteld, terwijl haar nadere verklaring geen enkele steun vindt in het dossier. De rechtbank verwerpt daarom het verweer dat [verdachte] het wapen niet in zijn bezit zou hebben gehad.
Ten aanzien van de patroonmagazijn overweegt de rechtbank dat deze is aangetroffen in de woning waar [verdachte] verbleef. [verdachte] heeft op 24 februari 2018 verklaard dat de patroonmagazijn zich reeds in de woning bevond toen hij daar kwam wonen. Hij heeft de patroonmagazijn vervolgens in een kast gestopt. De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van de patroonmagazijn en acht daarmee bewezen dat [verdachte] de patroonmagazijn in ieder geval op 22 februari 2018 voorhanden heeft gehad. Uit onderzoek is gebleken dat dit een onderdeel in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie is.
4.3.3.2
Feit 1 – voorhanden hebben machinepistool Heckler en Koch, alarmpistool BMB, enkelloops hagelgeweer, automatisch pistool Sterling model 302 en automatisch pistool FN model Five Seven
Op de inbeslaggenomen Samsung-telefoon van [verdachte] zijn verschillende afbeeldingen aangetroffen van vuurwapens. Uit politieonderzoek is gebleken dat deze wapens hoogstwaarschijnlijk echt zijn. Van deze foto’s zijn echter geen metadata beschikbaar. Hierdoor kan niet worden vastgesteld met welk toestel, op welk moment en waar de betreffende foto’s zijn gemaakt en ook niet hoe de foto’s op het toestel zijn gekomen (gedownload of zelfgemaakt). Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld of [verdachte] de vuurwapens op de foto’s ook zelf voorhanden heeft gehad. De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het voorhanden hebben van het machinepistool Heckler en Koch, het alarmpistool BMB, het enkelloops hagelgeweer, het automatisch pistool Sterling model 302 en het automatisch pistool FN model Five Seven.
4.3.3.3
Feit 2 – handel in vuurwapens
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat feit 2 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat [verdachte] zich schuldig zou hebben gemaakt aan het verhandelen van vuurwapens. De rechtbank zal hem daarom vrijspreken van dit feit.
4.3.4Criminele organisatie
4.3.4.1
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (zie Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven (zie Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en hetgeen daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, alsmede op grond van de aanvullende bewijsmiddelen voor de criminele organisatie en bijlage 3 bij dit vonnis (veredelingen en identificaties) komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Aan deze criminele organisatie namen twee organisaties deel. Een organisatie van vermoedelijk [C] , waarvan [medeverdachte 16] en [medeverdachte 15] deel uitmaakten en de organisatie waarin [medeverdachte 20] de spilfunctie had. De eerste organisatie hanteerde een dodenlijst en besteedde de uitvoering van deze liquidaties uit aan de organisatie van [medeverdachte 20] . Bij de uitvoering van deze liquidaties was sprake van een nauwe samenwerking tussen beide organisaties. De organisatie van vermoedelijk [C] bepaalde de beoogde slachtoffers, zorgde voor de wapens (ijzers), de auto’s (fietsen) en de lokkers. [medeverdachte 20] zorgde voor de schutters (heads) uit zijn eigen omgeving, ofwel vanuit de [naam] ofwel vanuit de nieuw opgerichte motorclub [motorclub] . De moord op [slachtoffer 6] (deelonderzoek Langenhorst) betreft een liquidatie waarbij de organisatie van [medeverdachte 20] niet in opdracht van vermoedelijk [C] heeft gewerkt, maar in opdracht van een andere, niet nader bekend geworden criminele groepering. Ook in die zaak is in ieder geval de criminele organisatie van [medeverdachte 20] als zodanig betrokken bij de uitvoering van de moord. Ook de moord op [slachtoffer 7] (deelonderzoek Lis) betreft een liquidatie waarvan de opdrachtgever onbekend is gebleven, maar daarvoor geldt in ieder geval dat ook deze liquidatie is uitgevoerd door de organisatie van [medeverdachte 20] . In deze twee onderzoeken is de criminele organisatie dus anders samengesteld.
De rechtbank benadrukt daarbij dat de organisatie van [medeverdachte 20] weliswaar deels bestond uit mensen die ook lid waren van [motorclub] , maar daarmee niet gelijkgesteld kan worden. De vraag of [motorclub] al dan niet een criminele organisatie is, is in het Eris-proces niet aan de orde.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de eigen woorden van [medeverdachte 20] tegen [medeverdachte 15] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van medeverdachte [medeverdachte 13] : “Ik zei geef die BV over”. In december 2017 spraken [medeverdachte 20] en [medeverdachte 16] over het verder professionaliseren van hun organisatie, de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers, zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg, dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
4.3.4.2
De deelnemers aan de criminele organisatie
De rechtbank hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband en
een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (zie Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264). In het bestanddeeldeelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651). De verdediging van [verdachte] heeft geconcludeerd tot vrijspraak van dit feit. Daartoe is aangevoerd dat [verdachte] geen lid van [motorclub] was, niet het tenlastegelegde oogmerk had en geen bijdrage aan de criminele organisatie heeft geleverd.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Dat de verdachte heeft behoord tot de criminele organisatie en dat hij wist dat de organisatie het plegen van liquidaties en aanverwante misdrijven tot oogmerk had, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit hetgeen hiervoor is overwogen in het deelonderzoek Charlie17. Tevens heeft de rechtbank de aanvullende bewijsmiddelen ten aanzien van de criminele organisatie in haar oordeel betrokken. Uit de omstandigheid dat het om een professioneel opgezette moord ging, waarbij gebruik is gemaakt van een automatisch vuurwapen en twee vluchtauto’s en waarbij sprake was van een soort regisserende rol van [medeverdachte 20] , leidt de rechtbank af dat [verdachte] wist dat hij voor een criminele organisatie werkte.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] in april 2017 (deelonderzoek Charlie17) heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. [verdachte] heeft als medepleger van de liquidatie van [slachtoffer 5] een belangrijke bijdrage geleverd aan de doelstelling van de criminele organisatie. Dat [verdachte] geen lid was van [motorclub] , is daarvoor niet relevant, omdat de criminele organisatie niet gelijk staat aan [motorclub] .
Er zijn aanwijzingen in het dossier dat [verdachte] met [medeverdachte 4] in [plaats] is geweest ten behoeve van de uitvoering van een andere liquidatie, maar dit is niet concreet te koppelen aan een deelonderzoek en een bepaalde periode zodat de rechtbank de periode beperkt tot de hiervoor genoemde periode. Ook het voorhanden hebben van een wapen in het deelonderzoek Amarone is niet concreet aan de criminele organisatie te verbinden, zodat ook dat feit niet bijdraagt aan de bewezenverklaring van het lidmaatschap van de criminele organisatie.