4.3.2Charon
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.2.1
Liquidatie van [slachtoffer 3]
Op 31 januari 2017 omstreeks 22.30 uur is [slachtoffer 3] in [plaats 3] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
4.3.2.2
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over deze liquidatie in zijn kluisverklaring verklaard dat hij van [medeverdachte 5] heeft gehoord dat de zoon van [bijnaam 2] betrokken is geweest bij een vergismoord in [plaats 11] . Als gevolg van feit dat de verkeerde persoon zou zijn geliquideerd is de zoon van [bijnaam 2] in de problemen gekomen en heeft [bijnaam 2] de hulp ingeschakeld van [medeverdachte 5] . Ter vergelding moest een betrokkene bij deze vergismoord geliquideerd worden en [medeverdachte 5] heeft vervolgens geregeld dat een andere betrokkene dan de zoon van [bijnaam 2] is geliquideerd. Met deze actie heeft [medeverdachte 5] aangetoond dat hij in staat is om liquidatieopdrachten uit te voeren en heeft hij ‘het stokje overgenomen’ van de uitvoerders van de vergismoord en is hij verder gegaan met het uitvoeren van liquidaties in opdracht van [B] .
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [verdachte] als chauffeur betrokken is geweest bij een liquidatie. De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen zoals weergeven in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) blijkt dat met [verdachte] wordt bedoeld.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.2.3
Onderbouwing van de verklaring van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.2.3.1
Veredeling van ‘ [bijnaam 2] ’ en ‘de zoon van [bijnaam 2] ’
Op basis van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) stelt de rechtbank vast dat met [bijnaam 2] wordt bedoeld [medeverdachte 8] en met de zoon van [bijnaam 2] [medeverdachte 3] .
4.3.2.3.2
Betrokkenheid van [medeverdachte 3] bij de vergismoord in [plaats 11]
[getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer 3] aan hem heeft verteld dat hij betrokken was bij een liquidatie in [plaats 11] , waarbij de verkeerde is gepakt. Hij was samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [slachtoffer 3] was de spotter en chauffeur en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn uitgestapt, waarbij [medeverdachte 4] is gaan schieten. De volgende dag zou [slachtoffer 3] terug moeten om alsnog de juiste persoon te pakken. Hij heeft toen gehoord dat hij eraan moest, omdat de liquidatie fout was gegaan en er iemand voor moest boeten.
Uit de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland van 27 maart 2019 blijkt dat [C] op 12 januari 2017 omstreeks 01.45 uur aan de [locatie 3] te [plaats 11] is neergeschoten en is komen te overlijden. Het beoogd doelwit van deze liquidatie bleek echter [D] te zijn. Voor de liquidatie op 12 januari 2017 op [C] en het voorbereiden van de liquidatie van [D] op 13-14 januari 2017 zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] veroordeeld.
4.3.2.3.3
Het inschakelen van [medeverdachte 5]
Uit onder meer de WhatsApp-chatberichten tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] en de historische verkeersgegevens van [medeverdachte 3] blijkt dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] elkaar, soms door tussenkomst van [medeverdachte 8] , in de dagen voorafgaand aan de liquidatie van [slachtoffer 3] hebben ontmoet. Daarnaast blijkt uit de WhatsApp-conversaties van 28 januari 2017 dat [medeverdachte 5] door [medeverdachte 8] op de hoogte wordt gehouden over de zoektocht naar [slachtoffer 3] door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 28 januari 2017, waarbij [slachtoffer 3] uiteindelijk in [plaats 4] bij zijn vader ( [getuige] ) wordt gevonden.
4.3.2.3.4
Het voorbereiden van de liquidatie
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 5] voorafgaand aan 31 januari 2017 een PGP-toestel met simnummer # [sim nummer] en IMEI-nummer # [IMEI nummer] heeft ontvangen vanuit de opdracht gevende organisatie. [medeverdachte 8] laat op 31 januari 2017 via WhatsApp aan [medeverdachte 5] weten dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 5] een telefoon heeft gegeven en dat [medeverdachte 5] berichten ontvangt en leest, maar dat hij niet reageert op ontvangen berichten. Dit kunnen ‘de mannen’ zien en zij vragen aan [medeverdachte 3] waarom [medeverdachte 5] niet reageert.
Op de dag van de liquidatie, 31 januari 2017, geeft [medeverdachte 5] omstreeks 19.30 uur de opdracht aan [E] en [medeverdachte 9] om [verdachte] op te halen omdat ze ‘laat zijn’. Wanneer [E] vraagt of ze naar ‘L’ of ‘ [plaats 8] ’ moeten, antwoordt [medeverdachte 5] : “Nee. [bijnaam 1] weet. Ze moeten iets daar ophalen. Bij [bijnaam 3] . Daarna [bijnaam 4] . En dan kom ik naar [bijnaam 3] ”.
4.3.2.3.5
De liquidatie – forensisch onderzoek naar de aangetroffen hulzen op de plaats delict
Op de plaats delict zijn 30 hulzen aangetroffen, waarbij het voor 29 hulzen extreem veel waarschijnlijker is dat deze zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat op één van deze 29 hulzen een DNA-profielcluster is aangetroffen, waarvan het DNA van [medeverdachte 9] deel uitmaakt.
4.3.2.3.6
Het verbranden van de vluchtauto
In een WhatsApp-conversatie tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] van 3 februari 2017 stuurt [medeverdachte 9] omstreeks 18.50 uur “OG. Ik moet de fiets (de rechtbank begrijpt: auto) gaan halen” en “En ik wil niet lang wachten”. Diezelfde avond heeft [medeverdachte 9] tweemaal contact met [medeverdachte 10] . [medeverdachte 10] heeft ter terechtzitting van 20 september 2021 verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte 5] samen met iemand anders een personenauto in brand heeft gestoken, waarbij hij zijn gezicht heeft verbrand.
Op 4 februari 2017 kwam in de nacht een melding binnen dat er een personenauto in brand zou staan in [plaats 12] . Het ging om een Renault Clio die was voorzien van een vals kenteken en die gestolen bleek. Op 4 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’, veredeld als [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] stuurt om 13.57 uur “Oké ik kijk nieuws ma zie nergens daarom!”. [medeverdachte 5] reageert daarop met “Ik stuur je. Zie mijn mensen zo”. Omstreeks 14.00 uur belt [medeverdachte 5] tweemaal tevergeefs naar [medeverdachte 10] en vervolgens vraagt [medeverdachte 5] via WhatsApp aan zowel [E] als [F] of [verdachte] daar is, waarop bevestigend wordt geantwoord door beide personen. [verdachte] moet wachten totdat [medeverdachte 5] er is. Vervolgens stuurt [medeverdachte 5] om 15.44 uur via de PGP aan [medeverdachte 6] “Tussen [plaats 13] en [plaats 14] . Lichterlaaie. Een van mijn mensen is zelfs bijna verbrand. Dan weet je”. Vervolgens geeft [medeverdachte 6] uitleg over hoe je het beste een auto in brand kunt steken.
De rechtbank leidt uit het feit dat de betreffende Renault Clio in brand is gestoken door mensen uit de organisatie van [medeverdachte 5] , dat [medeverdachte 5] juist specifiek over deze auto chat met [medeverdachte 6] , die namens de opdrachtgever van de liquidatie optreedt, dat de papieren van deze auto zijn aangetroffen in een loods die bij de organisatie van de opdrachtgever in gebruik was en waar ook de papieren van auto’s die zijn gebruikt bij de moord op [C] en de voorbereiding van de moord op [D] zijn aangetroffen af dat het hier gaat om de auto die als vluchtauto is gebruikt bij het uitvoeren van de liquidatie.
4.3.2.3.7
De uitbetaling
Op 1 februari 2017 om 20.57 uur geeft [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 8] het adres [adres 2] door, alwaar restaurant [bedrijf] is gevestigd en op dat moment het verjaardagsfeest van [verdachte] en [G] gaande is. Op diezelfde avond om 23.36 uur maakt [medeverdachte 9] met zijn telefoon een foto van een stapel bankbiljetten van € 50,- op het toilet van restaurant [bedrijf] aan de [adres 2] . Op 4 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen [medeverdachte 5] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 3] ’, veredeld als [medeverdachte 3] . Ze chatten over onder meer ‘pap’ (de rechtbank begrijpt: geld). [medeverdachte 3] stuurt daarbij “En Oja. Zeg hem niets over het geld gedoe wat laatst ontbrak. Zeg em je hebt ’t al geregeld met mij”. [medeverdachte 5] reageert met “Komt goed”. Op 23 februari 2017 chat ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] met [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] vraagt aan [medeverdachte 5] hoeveel hij ‘die dag’ heeft gekregen, waarop [medeverdachte 5] aangeeft dat hij geld miste doordat [medeverdachte 3] teveel geld had gepakt als mazzel. [medeverdachte 6] geeft aan dat hij persoonlijk € 26.500,- heeft afgegeven en dat [medeverdachte 5] wordt genaaid door [medeverdachte 3] . [medeverdachte 5] stuurt verder: “Zat op club. Was druk. Hij kwam met die tas. Ik telde niet. Toen vroeg hij of hij een mazzel mocht, hij en zijn pa. Ik zei eigenlijk niet want het is voor head. Maar toen zei ik ok wat willen jullie. Zei hij geeft jij maar (toen vond ik ’t al raar). Daarna zei ok ga na wc en pak 3 eraf. Toen gingen ze weg.”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 5] betaald heeft gekregen vanuit de opdrachtgever, dat hij op zijn beurt de schutter heeft betaald en dat [medeverdachte 9] die avond over een stapel geld beschikte.
4.3.2.3.8
Het overnemen van de ‘BV’
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [slachtoffer 3] als uitvoerders betrokken zijn geweest bij de liquidatie van [C] . Zoals hiervoor is overwogen is [medeverdachte 5] vervolgens benaderd en heeft [medeverdachte 5] de opdracht om [slachtoffer 3] ter vergelding van de gemaakte fout te liquideren aangenomen en uitgevoerd.
Nadien heeft [medeverdachte 5] op 4 februari 2017 contact met [medeverdachte 3] via de PGP. Ze praten onderling over ‘pap’ en PGP’s. [medeverdachte 3] stuurt daarbij: “Hij is correct met u die hele orga is correct met u. Prijzen zijn altijd real.” en “Na elke actie kan j meer en meer eisen stellen en pgps vragen”. Op 4 februari 2017 chat [medeverdachte 5] met [medeverdachte 6] waarbij [medeverdachte 6] aangeeft dat [medeverdachte 5] het deze dagen met hem moet doen en vraagt hij aan [medeverdachte 5] waar hij de ‘spotfiets’ wilt hebben. Op 22 februari 2017 heeft [medeverdachte 5] wederom contact met [medeverdachte 6] . [medeverdachte 5] stuurt: “Geld komt bij mij als laatste respect als eerst. [medeverdachte 6] reageert met “Ja bij ons ook broeder. [medeverdachte 5] : “Dat is wat me aantrok. Voor dat geld zo ik had die kleine nooit geholpen hebben” en “Ik besliste letterlijk 1 dag.. Ik zat zijn paniek en ken zijn vader.”. Later in hetzelfde chatgesprek zegt [medeverdachte 5] : “Mooiste is die kleine kwam met zijn pa (zit ook in mijn club) om me werk te geven hahaha. Ik voelde dat hij niet wist waar hij meebezig was. En vroeg hem openkaart te spelen.hij wilde niets zeggen. Niet eens tegen zijn vader” en “Ik zei ook maar geef die bv over als ik je help. Hij was zo in paniek en zei ja”.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 5] ‘het stokje’ heeft overgenomen van de zoon van [bijnaam 2] .
4.3.2.3.9
Opdrachtgever achter de ‘BV’
Voor zowel de liquidatie van [C] (Audi A5) en de voorbereidingshandelingen die zien op de moord op [D] (Skoda Fabia en een Audi Q5) als de liquidatie van [slachtoffer 3] (Renault Clio) zijn personenauto’s gebruikt waarvan de originele bescheiden zijn aangetroffen in een loods op het [adres 3] te [plaats 15] . Uit nader onderzoek naar de loods is gebleken dat een persoon genaamd [H] is geïdentificeerd als koper van diverse goederen die in de loods zijn aangetroffen.
Tevens stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 5] voorafgaand aan de liquidatie een PGP-toestel met simnummer # [sim nummer] en IMEI-nummer # [IMEI nummer] heeft ontvangen, dat later onder [medeverdachte 9] is inbeslaggenomen. Uit nader onderzoek is gebleken dat in dit toestel op 28 januari 2017 respectievelijk 30 januari 2017 de contacten ‘ [PGP accountnaam] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’ zijn toegevoegd als contacten. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat beide contacten toebehoren aan de groep rondom [B] . In onderzoek 09Kreta vond op 10 mei 2017 een doorzoeking plaats in de woning van [H] . Tijdens deze doorzoeking werd onder meer administratie inbeslaggenomen, waarin onder meer de gegevens ‘ [nummer] ’, ‘Simnummer [simnummer] )’ en ‘Datum: 28-01 ecc: [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’ waren genoteerd.
Voorts is onder [medeverdachte 5] een chatgesprek aangetroffen tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] van 22 februari 2017 waarin [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 5] uitleg geeft over de achterliggende redenen voor de liquidatie van [slachtoffer 3] . [medeverdachte 6] zegt onder meer: “Maar dan die jonge die weg is is een neef van [naam 1] z’n neef en die [naam 2] ook”. [medeverdachte 5] reageert met “Ohhh. Ohjaa nu begrijp ik…dus hun zijn neven”. [medeverdachte 6] vervolgt het gesprek: “Maar ze gaven niet thuis ken hem vanaf kleins toen zag ik jullie niet klaar voor dit want als die $an was gekomen hun gemait driver was weg kijken ze na ll voor 2e x in 1 flat!!! Is doodstraf voor driver”. [medeverdachte 5] : “Jaaaa. Zei ik ook. Klopt klopt. Was het hun 2de x? In 1 flat? Oh nu begrijp ik. Als de doelwit gekomen was ja. Nu kijken ze al naar LL”. [medeverdachte 6] : “Waarom waren ze bang eerste doen ze fout onze eigen $an 2e x rijdt driver weg. 3e x ander team gepakt”. [medeverdachte 5] reageert: “Jaa. Veel fouten. Veel” en “Plus driver sprak. Misschien wel meer dan we denken”. [medeverdachte 6] : “En ik zag me me neefje ook dus heb het kunnen saven en nog pap getrokken bro”. [medeverdachte 5] : Ja weet niet eens of ik ze gespaard had eerlijk gezegd.. zei ik hem ook. Ja ze moeten je dankbaar zijn broer echt”. [medeverdachte 6] : “Broer als ik het was op weg terug had ik ‘m door z’n kop geschoten en verbrandt in foets. Fiets” en “En dat was hun fout hebben bijna drie weken laten lopen met angst”. Uit nader onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 3] een neef heeft genaamd ‘ [naam 2] ’. [slachtoffer 3] is negentien dagen na de vergismoord in [plaats 11] geliquideerd. Dit is iets minder dan drie weken. Verder blijkt uit telecomonderzoek dat [medeverdachte 6] voorafgaand aan de liquidatie van [C] ook in contact heeft gestaan met de uitvoerders van die liquidatie.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande en van hetgeen in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) bij dit vonnis is opgenomen over de rol van [H] het voldoende aannemelijk dat [medeverdachte 6] deel uitmaakt van de criminele organisatie van vermoedelijk [B] , net zoals [H] .
4.3.2.4
De rol van [verdachte]
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] zich als chauffeur schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 3] .
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, had [medeverdachte 5] de opdracht aangenomen om [slachtoffer 3] van het leven te beroven. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] als chauffeur betrokken is geweest bij een liquidatie. Op de avond van de moord geeft [medeverdachte 5] omstreeks 19.30 uur de opdracht aan [E] en [medeverdachte 9] om [verdachte] op te halen omdat ze “laat zijn”. Wanneer [E] vraagt of ze naar ‘L’ of ‘ [plaats 8] ’ moeten, antwoordt [medeverdachte 5] : “Nee. [bijnaam 1] weet. Ze moeten iets daar ophalen. Bij [bijnaam 3] . Daarna [bijnaam 4] . En dan kom ik naar [bijnaam 3] ”.
[verdachte] stelt dat hij geen deelnemer was aan dit gesprek en dat hij daarom niet weet waar het over gaat. Hij vermoedt echter dat [medeverdachte 5] aan [E] en [medeverdachte 9] heeft gevraagd om hem op te halen voor de wekelijkse clubavond. Dit acht de rechtbank niet voor de hand liggend omdat er in ‘L’ ( [plaats 6] ) geen clubavonden werden gehouden en ze kennelijk niet naar ‘ [plaats 8] ’ ( [plaats 8] ) gingen, waar wel clubavonden werden gehouden. Gelet op het feit dat de liquidatie van [slachtoffer 3] die avond zou plaatsvinden, ligt de uitleg dat dit gesprek betrekking heeft op de voorbereidingen van de liquidatie van [slachtoffer 3] veel meer voor de hand.
[verdachte] heeft aangevoerd dat hij niet bij de liquidatie van [slachtoffer 3] betrokken kan zijn geweest, omdat hij die avond zijn dertigste verjaardag thuis vierde met zijn familie. [verdachte] heeft in dat verband onder meer verklaard dat zijn vader en moeder daarbij aanwezig waren. Deze verklaring is bevestigd door zijn vader, zijn moeder, zijn broer en zijn zus. De rechtbank acht deze verklaringen echter ongeloofwaardig. In dat verband is van belang dat de vader en moeder van [verdachte] op 4 maart 2020 in de gevangenis bij [verdachte] op bezoek zijn geweest. Uit een proces-verbaal van bevindingen van opnemen vertrouwelijke communicatie blijkt dat [verdachte] bij die gelegenheid heeft gezegd dat hij zijn ouders voor het eerst van zijn leven samen ziet en dat zijn ouders al uit elkaar zijn gegaan toen hij zes maanden was. Gelet hierop kan zijn verklaring over het vieren van zijn dertigste verjaardag in aanwezigheid van zijn beide ouders niet kloppen. De nadere uitleg van [verdachte] dat hij hiermee slechts bedoelde te zeggen dat hij zag dat zijn ouders voor het eerst naast elkaar zaten acht de rechtbank gelet op de gebruikte bewoordingen ongeloofwaardig.
De rechtbank vindt verder ondersteuning voor haar oordeel dat [verdachte] betrokken was bij de liquidatie van [slachtoffer 3] in het feit dat [medeverdachte 5] , op het moment dat hij geen contact kreeg met [medeverdachte 10] , contact heeft gezocht met [verdachte] toen hij voor [medeverdachte 6] ging uitzoeken hoe het precies is gegaan met het in brand steken van de auto.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 3] .
De rechtbank heeft hierbij gekeken of het samenstel van handelingen van [verdachte] voor, tijdens en na de moord een bijdrage van voldoende gewicht aan het gronddelict opleveren, in die zin dat kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij zijn onder meer van belang de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Ook weegt hierbij mee dat de rol van een chauffeur van groot belang is bij een liquidatie om de schutter zo snel mogelijk van de plaats delict te laten wegkomen.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] nauw en bewust hebben samengewerkt bij de liquidatie. Zij hadden een gezamenlijk en concreet doel voor ogen. In dit geheel heeft ieder zijn eigen rol ingenomen, maar de bijdrage van elke verdachte is steeds van wezenlijk belang geweest in het geheel van feiten en omstandigheden. [verdachte] heeft voorafgaand aan de liquidatie samen met [medeverdachte 9] betrokkenheid gehad bij de voorbereidingshandelingen. Op de avond van de liquidatie heeft [medeverdachte 9] [verdachte] opgehaald en hebben zij samen spullen opgehaald bij [bijnaam 3] en [bijnaam 4] . [verdachte] is als chauffeur opgetreden tijdens de liquidatie. Na de liquidatie heeft [verdachte] verslag uitgebracht aan [medeverdachte 5] over het in brand steken van de vluchtauto van de liquidatie. Op grond van het bovenstaande is de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 3] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
4.3.3Criminele organisatie
4.3.3.1
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (zie Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven (zie Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en hetgeen daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, alsmede op grond van de aanvullende bewijsmiddelen voor de criminele organisatie en bijlage 3 bij dit vonnis (veredelingen en identificaties) komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Aan deze criminele organisatie namen twee organisaties deel. Een organisatie van vermoedelijk [B] , waarvan [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] deel uitmaakten en de organisatie waarin [medeverdachte 5] de spilfunctie had. De eerste organisatie hanteerde een dodenlijst en besteedde de uitvoering van deze liquidaties uit aan de organisatie van [medeverdachte 5] . Bij de uitvoering van deze liquidaties was sprake van een nauwe samenwerking tussen beide organisaties. De organisatie van vermoedelijk [B] bepaalde de beoogde slachtoffers, zorgde voor de wapens (ijzers), de auto’s (fietsen) en de lokkers. [medeverdachte 5] zorgde voor de schutters (heads) uit zijn eigen omgeving, ofwel vanuit de [naam 3] ofwel vanuit de nieuw opgerichte motorclub [naam 4] . De moord op [slachtoffer 17] (deelonderzoek Langenhorst) betreft een liquidatie waarbij de organisatie van [medeverdachte 5] niet in opdracht van vermoedelijk [B] heeft gewerkt, maar in opdracht van een andere, niet nader bekend geworden criminele groepering. Ook in die zaak is in ieder geval de criminele organisatie van [medeverdachte 5] als zodanig betrokken bij de uitvoering van de moord. Ook de moord op [slachtoffer 18] (deelonderzoek Lis) betreft een liquidatie waarvan de opdrachtgever onbekend is gebleven, maar daarvoor geldt in ieder geval dat ook deze liquidatie is uitgevoerd door de organisatie van [medeverdachte 5] . In deze twee onderzoeken is de criminele organisatie dus anders samengesteld.
De rechtbank benadrukt daarbij dat de organisatie van [medeverdachte 5] weliswaar deels bestond uit mensen die ook lid waren van [naam 4] , maar daarmee niet gelijkgesteld kan worden. De vraag of [naam 4] al dan niet een criminele organisatie is, is in het Eris-proces niet aan de orde.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de eigen woorden van [medeverdachte 5] tegen [medeverdachte 6] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van medeverdachte [medeverdachte 3] : “Ik zei geef die BV over”. In december 2017 spraken [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] over het verder professionaliseren van hun organisatie, de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers, zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg, dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
4.3.3.2
De deelnemers aan de criminele organisatie
De rechtbank hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband en
een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (zie Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264). In het bestanddeeldeelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651). De verdediging van [verdachte] heeft geconcludeerd tot vrijspraak van dit feit. [verdachte] had geen wetenschap van de criminele organisatie, laat staan dat hij daar een bijdrage aan heeft geleverd.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Dat [verdachte] heeft behoord tot de criminele organisatie en dat hij wist dat de organisatie het plegen van liquidaties en aanverwante misdrijven tot oogmerk had, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit hetgeen hiervoor is overwogen in het deelonderzoek Charon. Tevens heeft de rechtbank de aanvullende bewijsmiddelen ten aanzien van de criminele organisatie in haar oordeel betrokken. Uit de omstandigheid dat het om een professioneel opgezette moord ging, waarbij gebruik is gemaakt van een automatisch vuurwapen en twee vluchtauto’s en waarbij sprake was van een soort regisserende rol van [medeverdachte 5] , leidt de rechtbank af dat [verdachte] wist dat hij voor een criminele organisatie werkte.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] vanaf januari 2017 (deelonderzoek Charon) tot en met april 2017 (het moment van het laatste actieve WhatsApp-contact met [medeverdachte 5] in het dossier) heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. [verdachte] heeft als chauffeur bij de liquidatie van [slachtoffer 3] een belangrijke bijdrage geleverd aan de doelstelling van de criminele organisatie. Er zijn aanwijzingen in het dossier dat hij zich vanaf april 2017 gaandeweg heeft onttrokken aan de organisatie.