4.3.2Lis
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af . De rechtbank zal daarbij de verweren die zijn gevoerd over de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] buiten beschouwing laten omdat zij deze verklaringen niet zal gebruiken voor het bewijs.
4 .3. 2 .1
Liquidatie van [slachtoffer 8]
Op 26 juli 2017 omstreeks 21. 20 uur is [slachtoffer 8] in zijn auto tegenover café [café] aan de [straat] te [plaats] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
4.3.2.2
Forensisch onderzoek
Op de plaats delict zijn veertien hulzen aangetroffen. Om 22.35 uur is in [plaats] een uitgebrande auto aangetroffen met in de kofferbak een kalasjnikov (AK-47). Door het NFI is onderzoek gedaan naar de vraag of de aangetroffen hulzen met deze kalasjnikov zijn verschoten. De uitkomsten van dit vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer alle hulzen uit de aangetroffen kalasjnikov afkomstig zijn , dan wanneer de hulzen met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken zijn verschoten.
Ook zijn op de plaats delict en in het lichaam van [slachtoffer 8] diverse kogels en kogelmanteldelen aangetroffen en nader onderzocht. De bevindingen van dit onderzoek zijn minimaal veel waarschijnlijker tot minimaal zeer veel waarschijnlijker wanneer ze uit één en dezelfde loop zijn afgevuurd dan wanneer de kogels en kogelmanteldelen afkomstig zijn uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
Op de hoek van het tegenover de uitgebrande auto gelegen parkeervak, nabij een afvalbak, heeft de politie verbrande kledingresten aangetroffen. Deze verbrande kleding is veiliggesteld voor nader onderzoek. Op één van deze kledingresten, een vest, is een bemonstering uitgevoerd dat nader is onderzocht. Op dit deel van het vest werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen. De uitkomsten van het onderzoek zijn een miljard keer waarschijnlijker wanneer dit DNA-mengprofiel het DNA-materiaal bevat van [medeverdachte 8] en een willekeurig onbekend persoon dan wanneer het DNA-materiaal bevat van twee willekeurige onbekende personen. Op een ander kledingstuk, een onderdeel van een vest dan wel trui, is eveneens een bemonstering uitgevoerd. Op dit kledingstuk werd eveneens een DNA-mengprofiel aangetroffen, waarbij de uitkomsten van het onderzoek een miljard keer waarschijnlijker zijn als dit DNA-mengprofiel DNA-materiaal bevat van [verdachte] en een willekeurig onbekend persoon dan wanneer het DNA-materiaal bevat van twee willekeurige onbekende personen.
De twee bemonsteringen zijn nog onderworpen aan een vergelijkend DNA-onderzoek ten aanzien van [medeverdachte 3] , [D] , [E] , [F] , [G] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [H] , [medeverdachte 9] , [I] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] . Hieruit zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van celmateriaal van één van deze personen .
4. 3.2.3
Getuigen
Getuige [getuige 3] is na het horen van enkele harde knallen naar zijn raam gelopen. Op het moment dat hij ging kijken zag hij dat er twee personen volledig in het donker gekleed en met hoodies op wegrenden op de plek waar de schoten vandaan kwamen . De getuige zag dat de tweede persoon bij het wegrennen een groot/ lang voorwerp bij zich droeg. Getuige [getuige 4] hoorde vrijwel direct na de schoten het geluid van een automotor en zag kort daarna een BMW 5-serie type E61 met een enorme snelheid rijden. Later zag de getuige op Twitter dat er een uitgebrande auto was aangetroffen in [plaats] . Aan de velg zag de getuige dat dit een BMW 5-serie type E61 betrof.
De rechtbank overweegt dat de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige 1] en de getuige [getuige 2] gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank gebruikt deze verklaringen niet voor het bewijs, zodat deze verweren onbesproken kunnen blijven.
4.3.2.4
Beschouwing naar aanleiding van het forensisch onderzoek en de plaats delict-getuigen
De rechtbank gaat er op grond van de bovenstaande onderzoeksbevindingen van uit dat er bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 8] met één vuurwapen is geschoten, namelijk de aangetroffen kalasjnikov, dat er tenminste twee personen zijn betrokken bij de uitvoering van de moord en dat de uitgebrande auto door de daders van de moord op [slachtoffer 8] als vluchtauto is gebruikt. Gelet op de locatie waar de verbrande kledingresten zijn aangetroffen, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat deze kledingstukken zijn gedragen door de daders van de moord op [slachtoffer 8] .
De rechtbank overweegt vervolgens dat de op de kleding aangetroffen DNA-sporen die matchen met het DNA-materiaal van [verdachte] en [medeverdachte 8] dadersporen kunnen zijn: deze sporen kunnen daar immers op terecht zijn gekomen door het dragen van de kleding bij de uitvoering van de liquidatie. Dit hoeft echter niet het geval te zijn. De DNA-sporen kunnen daar ook op andere wijze terechtgekomen zijn. Verder zijn er ook biologische sporen aangetroffen van andere personen (DNA-mengprofiel en haren), welke personen op basis van deze bevindingen dus ook potentiële verdachten zijn.
[verdachte] en [medeverdachte 8] hebben verklaard dat zij niet weten hoe hun DNA-materiaal op de kleding terecht zou kunnen zijn gekomen. [verdachte] heeft wel verklaard dat hij een kraampje heeft waar hij tweedehands kleding verkoopt, en dat de verklaring voor het aangetroffen DNA-materiaal in die omstandigheid gevonden kan worden.
4.3.2.5
Het scenario waarbij [medeverdachte 20] , [medeverdachte 8] en [verdachte] betrokkenheid hebben bij de liquidatie van [slachtoffer 8]
De rechtbank overweegt allereerst dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 20] had gehoord dat ‘ [bijnaam] ’ moest worden geliquideerd. [medeverdachte 20] was bezig met het zoeken van ‘ [bijnaam] ’ en om hem te lokken.
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van dit onderdeel van de verklaring van [medeverdachte 1] . Weliswaar heeft hij in zijn verklaringen de feiten en omstandigheden uit de onderzoeken Lis en Barbera door elkaar gehaald, maar de kern van zijn verklaring, dat [medeverdachte 1] van [medeverdachte 20] had gehoord dat er een [.] moest worden geliquideerd, is daarbij steeds hetzelfde gebleven.
[medeverdachte 20] is de leider van een criminele organisatie die tot doel heeft het liquideren van mensen, zoals de rechtbank zal overwegen bij de beoordeling van de verdenkingen in het deelonderzoek over de criminele organisatie en zoals ook volgt uit de deelonderzoeken waarbij [medeverdachte 20] betrokken is. [medeverdachte 8] was gelet op zijn betrokkenheid in de deelonderzoeken Gezicht en Goudvink ook lid van die criminele organisatie. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar de bewijsmiddelen in bovengenoemde onderzoeken. Voor [verdachte] geldt dat hij, zoals uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt, net als [medeverdachte 8] onderdeel uitmaakte van het chapter [chapter] onder leiding van [medeverdachte 9] . Verder blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 9] in het onderzoek Gezicht wilde dat [verdachte] samen met [medeverdachte 8] mee zou gaan naar [plaats] om met een kalasjnikov een woning te beschieten, maar dat uiteindelijk [medeverdachte 11] en [medeverdachte 8] zijn meegegaan omdat [medeverdachte 20] dat zo had bepaald.
De liquidatie van [slachtoffer 8] vond plaats voor café [café] in [plaats] . Dit was niet alleen de plaats waar tot januari 2017 de clubavonden van [motorclub] plaatsvonden , maar ook de plaats waar [medeverdachte 20] eerder had geprobeerd [slachtoffer 20] naartoe te lokken om deze te laten te liquideren. Zie hiervoor hetgeen de rechtbank heeft overwogen bij de beoordeling van de verdenking in het deelonderzoek Barbera.
Uit de omstandigheden dat [medeverdachte 20] bezig was met de liquidatie van ‘ [bijnaam] ’, de [.] [slachtoffer 8] geliquideerd is voor café [café] en het feit dat op de verbrande kledingresten DNA-profielen zijn aangetroffen van twee personen die in de groep van personen rondom [medeverdachte 20] verkeerden, leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 20] opdracht heeft gegeven om [slachtoffer 8] te laten liquideren. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat DNA-materiaal van twee personen uit de omgeving van [medeverdachte 20] op deze kledingstukken terecht zou zijn gekomen, als zijn organisatie niets van doen zou hebben gehad met deze liquidatie. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [verdachte] en/of [medeverdachte 8] de liquidatie hebben gepleegd. In theorie is het immers nog denkbaar dat andere personen uit de omgeving van [medeverdachte 20] de moord hebben gepleegd en dat het DNA-materiaal van [verdachte] en [medeverdachte 8] op de kledingstukken terecht is gekomen doordat zij met deze personen contact hebben gehad. De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 9] in contact staat met [medeverdachte 20] , dat [medeverdachte 9] opdrachten van [medeverdachte 20] aanneemt en dat [medeverdachte 9] ook mensen heeft om die opdrachten uit te voeren. Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij weet dat [medeverdachte 8] bereid is liquidaties uit te voeren, hetgeen ook wordt bevestigd door de rol van [medeverdachte 8] in onderzoek Goudvink.
Op 14 december 2017 voeren ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 20 3] ’, veredeld als [medeverdachte 20] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 16 3] ’, veredeld als [medeverdachte 16] een PGP -chatgesprek met elkaar. Hierbij geeft [medeverdachte 20] aan dat morgen een paar ‘heads ’ terugkomen uit Engeland en dat hij deze gaat proberen direct op ‘die twee’ en ‘sport’ te zetten. Op 18 december 2017 stuurt [medeverdachte 9] een video en twee foto’s naar [medeverdachte 20] . [medeverdachte 20] vraagt daarbij aan [medeverdachte 9] welke stad dit is. [medeverdachte 9] reageert: “ [..] ” . Op deze foto’ s met daarop kennelijk leden van het chapter [chapter] zijn zowel [medeverdachte 9] als [verdachte] te zien . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat met ‘heads’ schutters worden bedoeld die liquidaties uitvoerden.
Uit het in de bewijsmiddelen aangehaalde tapgesprek blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 8] in de woorden van [medeverdachte 9] matties waren en goed samenwerkten. Zoals hiervoor overwogen , wilde [medeverdachte 9] aanvankelijk ook dat [verdachte] samen met [medeverdachte 8] een woning in [plaats] zou gaan beschieten ( deelonderzoek Gezicht). Van hen beiden is DNA-materiaal aangetroffen op de kleding die door de uitvoerders van de moord is gebruikt.
De DNA- sporen zijn ook vergeleken met het DNA-materiaal van andere personen uit de omgeving van [medeverdachte 20] die in verband worden gebracht met het uitvoeren van liquidaties. Van geen van hen zijn DNA-sporen aangetroffen. Er bestaan ook overigens geen aanwijzingen dat er andere personen zijn in de omgeving van [medeverdachte 20] die de moord hebben uitgevoerd en evenmin zijn er andere personen van wie met enige mate van waarschijnlijkheid zou kunnen worden aangenomen dat zij bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 8] zijn betrokken.
4.3.2.6
De rol van [medeverdachte 20] , [medeverdachte 8] en [verdachte]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 20] , [medeverdachte 8] en [verdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 8] .
Ten aanzien van [medeverdachte 20] overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt dat [medeverdachte 20] bij het daadwerkelijke doodschieten van [slachtoffer 8] aanwezig is geweest, maar wel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 20] in de voorbereiding van de uitvoering van de liquidatie bezig was met het zoeken en lokken van [slachtoffer 8] . Gelet op ieders rol binnen de criminele organisatie kan het niet anders zijn geweest dan dat [medeverdachte 20] de opdracht tot de liquidatie van [slachtoffer 8] heeft aangenomen en vervolgens de uitvoering heeft uitgezet bij [medeverdachte 8] en [verdachte] . [medeverdachte 20] heeft ervoor gezorgd dat aan hen de benodigde middelen (wapens en auto’s) ter beschikking werden gesteld en heeft de locatie bepaald van de liquidatie. De rechtbank baseert zich daarbij in het bijzonder op de bewijsmiddelen zoals die zijn opgenomen bij de deelonderzoeken Charon , Charlie17, Breuk, Langenhorst en de criminele organisatie. Ook in die deelonderzoeken was onder andere sprake van een lokafspraak, van (automatische) vuurwapens , een vluchtauto die in brand is gestoken en meerdere uitvoerders . Daarmee is de bijdrage van [medeverdachte 20] van voldoende gewicht geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Wat betreft [medeverdachte 8] en [verdachte] geldt dat zij de uitvoerders van de liquidatie zijn. Wie van de twee heeft geschoten is niet gebleken, maar dit staat aan bewezenverklaring van medeplegen niet in de weg. Ook voor hen geldt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij ieders bijdrage van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [medeverdachte 20] , [medeverdachte 8] en [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 8] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
4.3.2.7
Omslag in het denken van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er geen ernstige bezwaren aanwezig waren voor [verdachte] en [medeverdachte 8] wat betreft hun betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer 8] . Nu komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring. Deze omslag in het denken van de rechtbank is een gevolg van het feit dat de rechtbank nu, na afronding van het hele onderzoek ter terechtzitting, de bewijsmiddelen op een andere wijze heeft beoordeeld. Eerder heeft de rechtbank de bewijsmiddelen, en dan met name de DNA-sporen, op zichzelf beoordeeld en niet in onderlinge samenhang met bijvoorbeeld andere deelonderzoeken. Na afronding van het gehele onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank echter tot het oordeel gekomen dat als de bewijsmiddelen in het Eris-dossier in onderling verband en samenhang worden beoordeeld, buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 20] , [medeverdachte 8] en [verdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan medeplegen van de moord op [slachtoffer 8] , waarbij [medeverdachte 20] de regievoerder was en [medeverdachte 8] en [verdachte] de uitvoerders.
4.3.3Criminele organisatie
4.3.3.1
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (zie Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven (zie Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en hetgeen daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, alsmede op grond van de aanvullende bewijsmiddelen voor de criminele organisatie en bijlage 3 bij dit vonnis (veredelingen en identificaties) komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Aan deze criminele organisatie namen twee organisaties deel. Een organisatie van vermoedelijk [C] , waarvan [medeverdachte 16] en [medeverdachte 15] deel uitmaakten en de organisatie waarin [medeverdachte 20] de spilfunctie had. De eerste organisatie hanteerde een dodenlijst en besteedde de uitvoering van deze liquidaties uit aan de organisatie van [medeverdachte 20] . Bij de uitvoering van deze liquidaties was sprake van een nauwe samenwerking tussen beide organisaties. De organisatie van vermoedelijk [C] bepaalde de beoogde slachtoffers, zorgde voor de wapens (ijzers), de auto’s (fietsen) en de lokkers. [medeverdachte 20] zorgde voor de schutters (heads) uit zijn eigen omgeving, ofwel vanuit de [naam] ofwel vanuit de nieuw opgerichte motorclub [motorclub] . De moord op [slachtoffer 7] (deelonderzoek Langenhorst) betreft een liquidatie waarbij de organisatie van [medeverdachte 20] niet in opdracht van vermoedelijk [C] heeft gewerkt, maar in opdracht van een andere, niet nader bekend geworden criminele groepering. Ook in die zaak is in ieder geval de criminele organisatie van [medeverdachte 20] als zodanig betrokken bij de uitvoering van de moord. Ook de moord op [slachtoffer 8] (deelonderzoek Lis) betreft een liquidatie waarvan de opdrachtgever onbekend is gebleven , maar daarvoor geldt in ieder geval dat ook deze liquidatie is uitgevoerd door de organisatie van [medeverdachte 20] . In deze twee onderzoeken is de criminele organisatie dus anders samengesteld.
De rechtbank benadrukt daarbij dat de organisatie van [medeverdachte 20] weliswaar deels bestond uit mensen die ook lid waren van [motorclub] , maar daarmee niet gelijkgesteld kan worden. De vraag of [motorclub] al dan niet een criminele organisatie is, is in het Eris-proces niet aan de orde.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de eigen woorden van [medeverdachte 20] tegen [medeverdachte 15] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van medeverdachte [medeverdachte 13] : “Ik zei geef die BV over”. In december 2017 spraken [medeverdachte 20] en [medeverdachte 16] over het verder professionaliseren van hun organisatie , de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers , zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg, dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
4.3.3.2
De deelnemers aan de criminele organisatie
De rechtbank hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband en
een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (zie Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264). In het bestanddeeldeelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651). De verdediging van [verdachte] heeft geconcludeerd tot vrijspraak. Er was geen wetenschap van de criminele organisatie, van het oogmerk van die organisatie en geen bijdrage daaraan door [verdachte] .
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Dat de verdachte heeft behoord tot de criminele organisatie van [medeverdachte 20] en dat hij wist dat de organisatie het plegen van liquidaties en aanverwante misdrijven tot oogmerk had, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit hetgeen hiervoor is overwogen in het deelonderzoek Lis. Tevens heeft de rechtbank de aanvullende bewijsmiddelen ten aanzien van de criminele organisatie in haar oordeel betrokken. Uit de omstandigheid dat het om een professioneel opgezette moord ging, waarbij gebruik is gemaakt van een automatisch vuurwapen en twee vluchtauto’s en waarbij sprake was van een soort regisserende rol van [medeverdachte 20] , leidt de rechtbank af dat [verdachte] wist dat hij voor een criminele organisatie werkte.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] in de periode van september 2017 (deelonderzoek Lis) tot en met 21 november 2018 (landelijke klapdag in Eris) heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. [verdachte] heeft als medepleger van de liquidatie van [slachtoffer 8] een belangrijke bijdrage geleverd aan de doelstelling van de criminele organisatie. Hoewel de opdrachtgever voor de liquidatie van [slachtoffer 8] onbekend is gebleven, is deze liquidatie in ieder geval uitgevoerd door de organisatie van [medeverdachte 20] . Niet vereist is immers dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is .