ECLI:NL:RBMNE:2022:2525

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
16/659033-19; 16/659035-19; 16/659073-19; 16/659078-19; 16/659042-20 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak in de megazaak Eris met betrekking tot liquidaties en criminele organisatie

In de megazaak Eris heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een complexe strafzaak die draait om liquidaties en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, [verdachte], zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van moorden, het voorbereiden daarvan en het bezit van vuurwapens. De rechtbank heeft in haar vonnis uitvoerig stilgestaan bij de rol van de kroongetuige, de bewijsvoering en de betrokkenheid van de verdachte bij verschillende liquidaties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 1] en dat hij een belangrijke rol speelde in de organisatie die verantwoordelijk was voor meerdere liquidaties. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren en negen maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen voor de uitvaartkosten van [slachtoffer 1].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Locatie Utrecht
Parketnummers: 16/659033-19; 16/659035-19; 16/659073-19; 16/659078-19; 16/659042-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1948] te [geboorteplaats] (Nederlands-Indië),
thans gedetineerd in de PI [locatie] te [plaats] .

1.INLEIDING

1.1
De loop van het onderzoek
Op 7 juli 2017 is [slachtoffer 1] van het leven beroofd bij het station van [plaats] (deelonderzoek Breuk). De politie kwam al snel op het spoor van twee verdachten, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] werd in oktober 2017 aangehouden in Spanje, [medeverdachte 2] in Nederland. [medeverdachte 1] heeft als verdachte vrijwel direct een bekennende verklaring afgelegd. Vervolgens werd duidelijk dat hij in staat en bereid was om meer te verklaren over mededaders en opdrachtgevers in het onderzoek Breuk, maar ook over andere ernstige strafbare feiten. Hij heeft diverse kluisverklaringen afgelegd en uiteindelijk is met hem in november 2018 een zogenoemde kroongetuige-overeenkomst gesloten. Zijn verklaringen hebben nieuwe aanknopingspunten gegeven voor liquidatie-onderzoeken die waren vastgelopen en er is zicht gekregen op een groep personen die zich bezig leek te houden met het plegen van liquidaties en feiten die daarmee verband houden. Op 21 november 2018 is een landelijke klapdag gehouden, waarop vele aanhoudingen zijn verricht en een zeer groot aantal gegevensdragers in beslag is genomen. Het onderzoek naar deze criminele organisatie en de feiten die in dat kader zijn gepleegd heeft de naam Eris gekregen. In dat onderzoek doet de rechtbank vandaag uitspraak.
1.2
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis wordt op tegenspraak gewezen. Na diverse voorbereidende zittingen is op 30 augustus 2021 de inhoudelijke behandeling begonnen en zijn in totaal 51 zittingsdagen gevolgd, zoals in bijlage 1 opgenomen. Gedurende die dagen is de kroongetuige op zitting gehoord en zijn de deelonderzoeken en vorderingen van de benadeelde partijen behandeld. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officieren van justitie in het onderzoek Eris en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsman, mr. C.W. Flokstra, advocaat te Amsterdam naar voren hebben gebracht. Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht. Dit betrof de volgende personen:
  • [benadeelde 1] ;
  • [benadeelde 2] ;
  • [benadeelde 3] , bijgestaan door mr. W. van Egmond;
  • [benadeelde 4] , bijgestaan door mr. N. Kose-Albayrak;
  • [benadeelde 5] , bijgestaan door mr. N. Kose-Albayrak;
  • [benadeelde 6] , bijgestaan door mr. N. Kose-Albayrak;
  • [benadeelde 7] , bijgestaan door mr. N. Kose-Albayrak;
  • [benadeelde 8] , bijgestaan door mr. N. Kose-Albayrak;
  • [benadeelde 9] , bijgestaan door mr. N. Kose-Albayrak.
1.3
Het onderzoek Eris
Het onderzoek Eris heeft betrekking op 21 verdachten, die ervan worden beschuldigd al dan niet in wisselende samenstelling betrokken te zijn geweest bij één of meer liquidaties, pogingen daartoe of voorbereiding daarvan. De zaken van twee van deze verdachten, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , die alleen verdachte zijn in het deelonderzoek Charon, zijn afgesplitst en worden door een andere meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld (Charon 2).
Zeventien verdachten worden beschuldigd van het vormen van een criminele organisatie gericht op liquidaties, voorbereidingen daartoe en wapendelicten. Daarnaast worden enkele verdachten beschuldigd van andere strafbare feiten. In dit vonnis zijn de overwegingen en beslissingen van de rechtbank opgenomen die in de strafzaak tegen de hierboven genoemde verdachte zijn gegeven. De rechtbank wijst vandaag ook vonnis in de zaken van de andere achttien medeverdachten die gelijktijdig terecht hebben gestaan.
Het procesdossier Eris bestaat uit een groot aantal deelonderzoeken, die ook onderling met elkaar verweven zijn, al is het maar door de daarop gebaseerde verdenking van deelname aan de criminele organisatie. Deze verwevenheid maakt dat de rechtbank niet alleen op de verweren van de betreffende verdachte in zal gaan, maar ook, waar nodig, hetgeen is aangevoerd in andere zaken in haar oordeel zal betrekken.
Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank in plaats van de termen verdachte en getuige de namen gebruiken: [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 15] , [medeverdachte 16] , [medeverdachte 17] , [medeverdachte 18] , [medeverdachte 19] en [medeverdachte 20] . De rechtbank gebruikt een voorletter in die gevallen waarin meerdere personen in het dossier dezelfde achternaam hebben. Waar de rechtbank de naam ‘ [naam 1] ’ noemt gaat het in alle gevallen om [medeverdachte 1] , zijn vader wordt steeds aangeduid als [A] .
Er zijn sterke aanwijzingen voor de betrokkenheid van [B] (verder: [B] ) in een groot aantal deelonderzoeken in Eris. De officier van justitie heeft toegelicht dat [B] ook daadwerkelijk als verdachte wordt beschouwd: hij zou kort gezegd de persoon zijn die aan de organisatie van [medeverdachte 5] opdrachten tot liquidaties gaf. Meer in het bijzonder zou zijn gebleken dat [medeverdachte 5] communiceerde met een persoon dan wel personen met onder andere de volgende gebruikersnamen:
  • ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’;
  • ‘ [PGP gebruikersnaam B 2] ’;
  • ‘ [PGP gebruikersnaam B 3] ’;
  • ‘ [PGP gebruikersnaam B 4] ’.
In het dossier van het onderzoek Eris wordt daartoe verwezen naar conclusies waarop de politie baseert dat achter deze PGP-namen de persoon van [B] schuil gaat. De onderliggende onderzoeksbevindingen zijn blijkbaar deels afkomstig uit het onderzoek in de strafzaak Marengo, maar die zijn grotendeels niet gevoegd in het dossier Eris. Ook in Eris zijn sterke aanwijzingen dat [B] als opdrachtgever van [medeverdachte 5] betrokken is. [medeverdachte 1] heeft dit immers met zoveel woorden verklaard, terwijl ook ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’ aan ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’ laat weten dat de berichten die hij af en toe doorstuurt (van ‘ [PGP gebruikersnaam B 3] ’) van [B] zijn. Omdat [B] in het megaproces Marengo wordt vervolgd, heeft het Openbaar Ministerie ervoor gekozen om hem niet ook in het Eris-proces te dagvaarden. Dit heeft tot gevolg dat [B] zich in dit proces niet heeft kunnen verweren en de rechtbank hem ook niet kan confronteren met aanwijzingen die doen vermoeden dat [B] schuilgaat achter genoemde PGP-namen. De rechtbank zal daarom in haar overwegingen telkens spreken van
vermoedelijk [B], daar waar zij deze sterke aanwijzingen ziet.
1.4
Het dossier waar de rechtbank bij haar beoordeling van is uitgegaan
De verschillende deelonderzoeken in chronologische volgorde:
1. Charon, de moord op [slachtoffer 2] op 31 januari 2017;
2 Eend, het beramen van de moord op [slachtoffer 3] in de periode van 2 februari 2017 tot en met 10 januari 2018;
3 Kraai, het beramen van de moord op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op 18 februari 2017;
4 Spreeuw, het beramen van de moord op [slachtoffer 6] op 18 februari 2017;
5 Mus, het beramen van de moord op [slachtoffer 7] op 18 februari 2017;
6 Duif, het beramen van de moord op [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] op 18 februari 2017;
7 Barbera, de poging tot moord op [slachtoffer 10] op 9 maart 2017;
8 Arford, de poging tot moord op [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] op 17 maart 2017;
9 Charlie17, de moord op [slachtoffer 15] op 17 april 2017;
10 Gezicht, de poging afschieten raketwerper op een woning in [plaats] op 28 juni 2017 en het schieten met een automatisch vuurwapen op een woning in [plaats] op 29 juni 2017;
11 Breuk, de voorbereiding voor de moord op [slachtoffer 1] op 5 juli 2017 en de moord op [slachtoffer 1] op 7 juli 2017;
12 Langenhorst, de moord op [slachtoffer 16] op 26 juli 2017;
13 Lis, de moord op [slachtoffer 17] op 21 september 2017;
14 Goudvink, de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 18] in de periode van juli 2018 tot en met 24 september 2018;
15 de criminele organisatie in de periode van januari 2017 tot en met 21 november 2018.
En daarnaast nog de volgende deelonderzoeken:
16 Waterspin, de afpersing en poging tot afpersing van [slachtoffer 19] en [slachtoffer 20] in de periode van 2017-2018 (verdachten [verdachte] en [medeverdachte 20] );
17 Amarone, het bezit van en de handel in vuurwapens van 15 augustus 2017 tot en met 16 april 2019 (verdachte [medeverdachte 14] );
18 Brunello, de mishandeling van [slachtoffer 21] op 7 februari 2019 en het bezit van een vuurwapen op 25 oktober 2016 (verdachte [medeverdachte 13] ).
In de strafdossiers van iedere verdachte zijn, behalve het gehele zogeheten Eris-dossier (bovengenoemde achttien deelonderzoeken), tevens gevoegd:
  • alle processen-verbaal van de terechtzittingen van de rechtbank tegen ieder van de Eris-verdachten, met uitzondering van de processen-verbaal over de persoonlijke omstandigheden van de verdachten;
  • alle processen-verbaal van (getuigen)verhoor door de rechter-commissaris die in de zaken van één of meer van de verdachten zijn opgemaakt, met uitzondering van enkele getuigenverklaringen in de zaak Waterspin die alleen in de zaken van verdachten [verdachte] en [medeverdachte 20] zijn opgenomen;
  • documenten en bescheiden die, op initiatief van de verdediging of anderszins, gedurende de procedure zijn toegevoegd aan het dossier in de zaak tegen één of meer verdachten.
Hoewel de meeste verdachten al dan niet op verzoek van een medeverdachte op zitting als getuige zijn gehoord, zijn daarnaast alle processen-verbaal van de zittingen in alle dossiers gevoegd vóórdat het requisitoir en de pleidooien zijn gehouden. Ten gevolge hiervan maken alle verklaringen van alle verdachten zoals afgelegd op de zittingen in bijzijn van hun advocaat deel uit van het procesdossier, dus niet alleen de verklaringen die zij daar als getuige hebben afgelegd, maar ook de verklaringen die zij in hun eigen zaak hebben afgelegd. Dit maakt dat het dossier voor elke verdachte gelijkluidend is.
De vonnissen zijn in beginsel als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1: de inleiding
Hoofdstuk 2: de verkorte weergave van de tenlastelegging
Hoofdstuk 3: de voorvragen, overwegingen en algemene conclusies met betrekking tot de kroongetuige
Hoofdstuk 4: de waardering van het bewijs en de conclusies van de veredelingen
Hoofdstuk 5: de bewezenverklaring
Hoofdstuk 6: de strafbaarheid van de feiten
Hoofdstuk 7: de strafbaarheid van de verdachte
Hoofdstuk 8: de strafmaat
Hoofdstuk 9: het beslag
Hoofdstuk 10: de benadeelde partijen
Hoofdstuk 11: de toepasselijke wettelijke voorschriften
Hoofdstuk 12: de beslissing
Bijlage 1: de zittingsdagen
Bijlage 2: de tenlastelegging per verdachte
Bijlage 3: de door de rechtbank vastgestelde veredelingen en identificaties
Bijlage 4: de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen
In bijlage 3 bij dit vonnis heeft de rechtbank de gebruikers van diverse PGP-accounts, telefoons, en andere gegevensdragers veredeld en geïdentificeerd. Waar de rechtbank in het vonnis benoemt dat een gebruiker is veredeld/geïdentificeerd, verwijst de rechtbank daarvoor naar de bewijsmiddelen en conclusies in deze bijlage 3.
In bijlage 4 heeft de rechtbank per deelonderzoek de bewijsmiddelen opgenomen die zij gebruikt voor het bewijs in dat deelonderzoek. In een aantal deelonderzoeken verwijst de rechtbank op grond van de onderlinge verwevenheid naar bewijsmiddelen opgenomen onder andere deelonderzoeken, voor zover deze mede ten grondslag liggen aan de bewijsbeslissing.
Gelet op de onderlinge verwevenheid van de deelonderzoeken en de criminele organisatie waarbinnen het merendeel van deze deelonderzoeken is uitgevoerd, zijn de bijlagen 1, 3 en 4 voor alle verdachten grotendeels gelijkluidend, voor zover een veroordeling volgt. Dit geldt niet voor de deelonderzoeken Waterspin, Amarone en Brunello. Deze deelonderzoeken zijn niet in het verband van de criminele organisatie gepleegd en de bewijsmiddelen in die deelonderzoeken worden daarom alleen in de bijlage bij het vonnis van de betreffende verdachten opgenomen.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort, feitelijk en chronologisch weergegeven, op neer dat [verdachte] :
Ten aanzien van 16/659073-19 (Gezicht)
Feit 1, primairop 28 juni 2017 te [plaats] met een ander of anderen een raketwerper en/of projectiel voorhanden heeft gehad;
Feit 1, subsidiairop 28 juni 2017 te [plaats] met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan het voorhanden hebben van een raketwerper en/of projectiel;
Feit 1, meer subsidiairin de periode van 1 januari tot en met 1 juli 2017 te [plaats] met een ander of anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor poging tot doodslag door een raketwerper en/of munitie voorhanden te hebben;
Feit 2, primairop 29 juni te [plaats] met een ander of anderen een vuurwapen en scherpe patronen voorhanden heeft gehad;
Feit 2, subsidiairop 29 juni 2017 te [plaats] met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie;
Feit 2, meer subsidiairin de periode van 1 januari tot en met 1 juli 2017 te [plaats] met een ander of anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor poging tot doodslag door een vuurwapen en munitie voorhanden te hebben;
Ten aanzien van 16/659033-19 (Breuk)
Primairop 7 juli 2017 te [plaats] met een ander of anderen [slachtoffer 1] heeft vermoord;
Subsidiairin de periode van 5 juli 2017 tot en met 7 juli 2017 te [plaats] met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de moord op [slachtoffer 1] ;
Meer subsidiairin de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 augustus 2017 te [plaats] met een ander of anderen voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 1] heeft verricht;
Ten aanzien van 16/659035-19 (Langehorst)
Primairop 26 juli 2017 te [plaats] met een ander of anderen [slachtoffer 16] heeft vermoord;
Subsidiairin de periode van 1 april tot en met 26 juli 2017 te [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] en/of [plaats] met een ander of anderen de moord op [slachtoffer 16] heeft uitgelokt;
Meer subsidiairin de periode van 1 april tot en met 26 juli 2017 te [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] en/of [plaats] met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de moord op [slachtoffer 16] ;
Ten aanzien van 16/659042-20 (Deelname criminele organisatie)
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 november 2018 te [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] en/of [plaats] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk het plegen van levensdelicten, de voorbereiding daarvan en het voorhanden hebben van wapens en munitie had;
Ten aanzien van 16/659078-19 (Waterspin)
Feit 1in de periode van 11 september 2017 tot en met 27 juli 2018 te [plaats] en/of [plaats] met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 19] tot afgifte van een autosleutel, auto en/of € 75.000,- te dwingen;
Feit 2in de periode van 11 september 2017 tot en met 27 juli 2018 te [plaats] en/of [plaats] met een ander of anderen [slachtoffer 19] heeft gedwongen tot afgifte van een Harley Davidson;
Feit 3in de periode van 1 juni 2017 tot en met 1 december 2018 te [plaats] en/of [plaats] met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 20] tot afgifte van € 90.000,- te dwingen.
het voorhanden hebben van wapens en munitie had.
3.
VOORVRAGEN,
OVERWEGINGEN EN ALGEMENE CONCLUSIES MET BETREKKING TOT DE KROONGETUIGE
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Het debat dat is gevoerd over de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging heeft zich toegespitst op het inzetten van de kroongetuige in het Eris-proces.
3.1
De kroongetuige
3.1.1
Algemeen
De kerntaak van de zittingsrechter met betrekking tot een kroongetuige is tweeledig. Zij beoordeelt de betrouwbaarheid van diens verklaringen en de rechtmatigheid van de overeenkomst die met de kroongetuige is gesloten, voor zover de rechtmatigheid is betwist.
Als eerste zal de rechtbank de totstandkoming van de overeenkomst met [medeverdachte 1] schetsen. Daarna zal zij de verweren bespreken die de rechtmatigheid van de overeenkomst betreffen en de daaraan te verbinden gevolgen. Vervolgens komen de verweren die de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige betwisten aan bod. Hoewel niet alle raadslieden zich concreet bij alle verweren hebben aangesloten, zal de rechtbank deze verweren ambtshalve bespreken in alle vonnissen waarin de verklaringen van [medeverdachte 1] van belang zijn.
Bij de beoordeling heeft de rechtbank rekening gehouden met de bepalingen in de artikelen 226g van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) e.v., die zien op de kroongetuigeregeling, op artikel 359a Sv en op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
3.1.2
Totstandkoming van de overeenkomst
Op 13 oktober 2017 is [medeverdachte 1] aangehouden op verdenking van de moord op [slachtoffer 1] gepleegd op 7 juli 2017 te [plaats] . Hij heeft als verdachte in die zaak een bekennende verklaring afgelegd. In november 2017 heeft [medeverdachte 1] kenbaar gemaakt dat hij bereid en in staat was om over meer dan alleen zijn eigen rol in deze zaak verklaringen af te leggen in ruil voor bescherming, omdat hij vreesde voor zijn leven. Tussen januari 2018 tot en met mei 2018 heeft [medeverdachte 1] in totaal 25 zogenaamde kluisverklaringen afgelegd tegenover het team Bijzondere Getuigen. Op 12 november 2018 heeft de rechter-commissaris in strafzaken de voorgenomen overeenkomst tussen de Staat en [medeverdachte 1] getoetst en rechtmatig bevonden. Op 13 november 2018 heeft de Staat een overeenkomst gesloten met [medeverdachte 1] . Daarbij heeft [medeverdachte 1] zich verbonden om als getuige zonder voorbehoud, volledig en naar waarheid verklaringen af te leggen met betrekking tot een aantal in de overeenkomst genoemde misdrijven (de zogenoemde ‘dealfeiten’) en afstand gedaan van zijn verschoningsrecht als verdachte (de rechtbank begrijpt: in zijn hoedanigheid van getuige). De officier van justitie verbond zich om bij volledige nakoming door [medeverdachte 1] de strafeis voor zijn aandeel in de dealfeiten te zullen stellen op twaalf jaar gevangenisstraf. Daarbij werd opgemerkt dat de strafeis tegen een verdachte die geen kroongetuige was, bij gelijke omstandigheden een gevangenisstraf van 24 jaren zou bedragen (“de basisstrafeis”). De strafvervolging van [medeverdachte 1] zou zich, behoudens gewijzigde omstandigheden, uitstrekken tot het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] , medeplegen van het voorhanden hebben van twee vuurwapens, medeplegen van opzetheling van twee personenauto’s, medeplegen van opzettelijk gebruikmaken van een valse kentekenplaat, alsmede – bij voldoende bewijs – medeplegen van poging doodslag dan wel bedreiging en vernieling op 28 en 29 juni 2017 aan de [straat] te [plaats] en tot deelname aan een criminele organisatie.
3.1.3
Rechtmatigheid van de overeenkomst
Er zijn diverse verweren gevoerd die strekken tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [medeverdachte 1] , omdat de overeenkomst met [medeverdachte 1] niet rechtmatig gesloten zou zijn.
Hiertoe is door de verdediging onder meer aangevoerd dat het onmogelijk is te toetsen of de inhoud van de verklaringen van [medeverdachte 1] is beïnvloed door eventuele verboden toezeggingen in het kader van de met [medeverdachte 1] gesloten beschermingsovereenkomst, omdat deze laatste niet toetsbaar of controleerbaar is. Voorts is volgens de verdediging de uiteindelijke netto strafeis van acht jaar in de overeenkomst disproportioneel laag en is door het Openbaar Ministerie op ongerechtvaardigde en onbegrijpelijke gronden afgezien van vervolging van [medeverdachte 1] in het deelonderzoek Langenhorst. Ook is aangevoerd dat in de overeenkomst verboden beloningen zijn ingebouwd. Dit omdat het Openbaar Ministerie geen ontnemingsvordering indient voor onder meer het wederrechtelijk door [medeverdachte 1] verkregen voordeel van € 10.000,- voor de moord op [slachtoffer 1] , omdat [medeverdachte 1] een miljoenenschuld die hij aan derden heeft niet meer zal hoeven te betalen omdat hij straks in de anonimiteit verdwijnt en omdat de vader van [medeverdachte 1] niet zal worden vervolgd. Deze beloningen zouden niet openlijk zijn gedeeld met de rechtbank en de verdediging.
De rechtbank moet aan de hand van de feiten en omstandigheden die ten tijde van het tot stand komen van de overeenkomst met [medeverdachte 1] aan de orde waren, de vraag beantwoorden of deze overeenkomst binnen de grenzen van het recht is gebleven. De rechtbank zal dit bespreken bij de hieronder genoemde onderwerpen.
Overeenkomst ex artikel 226g Sv in dit geval mogelijk?
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de overeenkomst met [medeverdachte 1] dringend noodzakelijk was om de opsporing, voorkoming of beëindiging van feiten mogelijk te maken die anders niet of niet tijdig zou plaatsvinden, of er een redelijke verhouding was tussen het belang van de te verkrijgen informatie en de te leveren tegenprestatie en of de overeenkomst ook overigens binnen de grenzen van het recht is gebleven.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [medeverdachte 1] betrekking hebben op misdrijven als bedoeld in artikel 226g, eerste lid Sv. De rechtbank is verder van oordeel dat het Openbaar Ministerie het op goede gronden dringend noodzakelijk heeft geacht om tot een overeenkomst met [medeverdachte 1] te komen. [medeverdachte 1] kon immers verklaren over een aantal voltooide levensdelicten waarvan de opsporing op een dood spoor was beland en zonder zijn verklaringen niet binnen afzienbare tijd tot resultaat had geleid. Zijn verklaringen betroffen niet alleen vermeende uitvoerders, maar ook vermeende opdrachtgevers. Door de verklaringen van [medeverdachte 1] is zicht gekregen op een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van liquidaties in opdracht van anderen voor geld en die tot dan toe onder de radar was gebleven. Ook boden zijn verklaringen veel aanknopingspunten voor nader onderzoek in lopende onderzoeken en zaken die op dat moment nog niet bekend waren bij de politie.
Beïnvloeding door beschermingsovereenkomst?
Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat vóór het sluiten van de overeenkomst niet over de details van een getuigenbeschermingsovereenkomst met de kroongetuige wordt gesproken. Er wordt alleen toegezegd dat kroongetuigen hulp en steun zullen krijgen om na afloop van de detentie elders een veilig bestaan op te bouwen. De details en de financiële aspecten komen pas aan de orde als de fictieve datum van invrijheidstelling van de kroongetuige in zicht komt. Nu de verklaringen reeds lang daarvoor zijn afgelegd kunnen die niet beïnvloed zijn door de beschermingsovereenkomst.
De rechtbank bespreekt het verweer omtrent de beschermingsovereenkomst in het licht van de zorgplicht die wordt ontleend aan de positieve verplichtingen van het EVRM, het burgerlijk recht en aan de in artikel 226l Sv neergelegde bepaling. Aan deze zorgplicht wordt in voorkomende gevallen uitvoering gegeven door het maken van afspraken over getuigenbescherming met kroongetuigen. Door de medewerking te vragen van deze getuigen aan de opsporing, neemt de Staat ook een gedeelte van de ‘veiligheidsverantwoordelijkheid’ van deze persoon op zich.
Uit het samenstel van de wettelijke regeling en de toepasselijke beleidsregels volgt dat met betrekking tot de rechtmatigheid en de doelmatigheid van maatregelen van getuigenbescherming in de strafvorderlijke context aan de strafrechter in het geheel geen toetsende rol is toebedeeld. De kroongetuigenregeling en de getuigenbescherming betreffen juist juridisch twee verschillende trajecten. Hoewel in de afgelopen jaren soms duidelijk werd dat er in de praktijk wel degelijk verstrengeling kan bestaan tussen de strafvorderlijke overeenkomst en de beschermingsovereenkomst, in die zin dat de mate van ervaren geboden veiligheid en de bereidheid om te verklaren elkaar kunnen beïnvloeden, en er in de literatuur regelmatig wordt gepleit voor een vorm van externe, rechterlijke toetsing van de beschermingsovereenkomst, biedt de wet hiervoor ook thans nog geen grond. De Hoge Raad heeft in dit kader overwogen: “Zo een verplichting zou – temeer omdat de huidige wet geen specifieke regeling kent met betrekking tot de afscherming van processtukken in het belang van de veiligheid van de kroongetuige – onverenigbaar zijn met het doel van bescherming van de getuige en de aard van de daartoe strekkende maatregelen.”
. [1] De rechtbank wijst er overigens in dit verband op dat de kluisverklaringen door [medeverdachte 1] reeds zijn afgelegd vóórdat de strafvorderlijke overeenkomst met hem is gesloten, dus zonder dat hij wist óf de overeenkomst gesloten zou worden en zo ja, onder welke voorwaarden, terwijl de details van de beschermingsovereenkomst nóg later, namelijk pas kort voor het aflopen van de gevangenisstraf zullen worden bepaald. Dit levert dus geen aanwijzing op dat er sprake is van verboden toezeggingen in het kader van de beschermingsovereenkomst.
Overeenkomst proportioneel?
De rechtbank zal achtereenvolgens ingaan op de omvang van de vervolging van [medeverdachte 1] en het afzien van vervolging van de vader van [medeverdachte 1] , de basisstrafeis, de eis en het achterwege laten van een ontnemingsvordering en het feit dat [medeverdachte 1] een schuld aan derden niet meer zou hoeven te betalen.
Bij requisitoir heeft het Openbaar Ministerie uitgebreid toegelicht dat de beslissing om [medeverdachte 1] niet te vervolgen in Langenhorst ruim ná het sluiten van de overeenkomst is genomen door de zaaksofficieren naar aanleiding van de resultaten van het opsporingsonderzoek en dat daarbij geen gebruik is gemaakt van het opportuniteitsbeginsel, maar dat is beslist dat een vervolging in de ogen van het Openbaar Ministerie geen kans van slagen had. Deze beslissing was volgens het Openbaar Ministerie gelegen in het gegeven dat [medeverdachte 1] – in tegenstelling tot de andere verdachten – uitgebreide verklaringen heeft afgelegd en duidelijk heeft gemaakt dat hij de moord helemaal niet wilde plegen en ook tijdig is gestopt. Deze verklaringen acht het Openbaar Ministerie betrouwbaar en in lijn met andere onderzoeksbevindingen.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. In de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken (hierna te noemen: de Aanwijzing) zijn beleidsregels geformuleerd over de toepassing van de artikelen 226g tot en met 226l Sv. In de Aanwijzing is geregeld welke toezeggingen aan getuigen toelaatbaar zijn en welke toezeggingen niet. Punt 5.1 van deze Aanwijzing bevat een verbod om toezeggingen te doen met betrekking tot de inhoud van de tenlastelegging (bijvoorbeeld het aantal feiten op de tenlastelegging en de zwaarte daarvan). Punt 5.2 bevat een verbod om in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid af te zien van actieve opsporing of vervolging van strafbare feiten.
Bij de beoordeling door het Openbaar Ministerie of vervolging van een verdachte voor een bepaald strafbaar feit opportuun is spelen in ieder geval de aard van het feit, de bewijsbaarheid van het feit en het algemeen belang een rol. Ook in geval van een potentiële kroongetuige is de afweging daarvan bij uitstek een taak van het Openbaar Ministerie. De rechter die de overeenkomst met een kroongetuige toetst, dient deze afweging in beginsel te eerbiedigen. Het is niet de taak van die rechter om zelf te bepalen voor welke feiten de kroongetuige zou moeten worden vervolgd en welke strafeis bij die vervolging zou passen. Wel dient de rechter, gelet op de geldende wet- en regelgeving, te toetsen of er geen sprake is geweest van onderhandelingen met de getuige over het aantal ten laste te leggen feiten en de kwalificatie daarvan en of niet in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd af te zien van vervolging voor bepaalde feiten. In dat geval zou er immers sprake kunnen zijn van een niet toegestane toezegging in de zin van de Aanwijzing.
De rechtbank stelt vast dat is gesteld noch gebleken dat [medeverdachte 1] en het Openbaar Ministerie hebben onderhandeld over de ten laste te leggen feiten. Het Openbaar Ministerie heeft zoals hiervoor besproken verklaard dat de vervolgingsbeslissing in het deelonderzoek Langenhorst het resultaat was van intern overleg tussen de zaaksofficieren ruim ná het sluiten van de overeenkomst en dat het resultaat daarvan aan [medeverdachte 1] is medegedeeld. Evenmin is gebleken dat het achterwege laten van vervolging van [medeverdachte 1] voor zijn handelingen in dit deelonderzoek is te duiden als een verboden toezegging. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 226g, tweede lid Sv schrijft voor dat in de overeenkomst met een kroongetuige wordt vastgelegd voor welke feiten de getuige zelf zal worden vervolgd. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie de strafbaarheid van het feit, de kans op een veroordeling en aspecten van algemeen belang naar de stand van zaken van dat moment moet inschatten. Vanuit een oogpunt van algemeen belang is niet onbegrijpelijk dat het Openbaar Ministerie de vervolging van de potentiële kroongetuige beperkt tot feiten waarvoor reeds op dat moment voldoende bewijs voorhanden lijkt te zijn of die mogelijkheid in ieder geval reëel te achten is na verder opsporingsonderzoek. Wanneer het Openbaar Ministerie een kroongetuige ook zou moeten vervolgen voor feiten waarin de bewijspositie dubieus is of zeer weinig kans van slagen heeft, zouden de te verwachten veroordeling en de straf(eis) uiterst onzeker worden. Het nuttig effect van de kroongetuigenregeling zou in die interpretatie ernstig worden aangetast.
Het Openbaar Ministerie heeft na de totstandkoming van de overeenkomst geoordeeld dat de slagingskans van een vervolging van [medeverdachte 1] in de zaak Langenhorst te klein was, omdat – kort gezegd – bewijs voor het vereiste opzet op de moord bij [medeverdachte 1] ontbrak. De rechtbank acht deze beoordeling in de zaak van [medeverdachte 1] weliswaar voor (enige) discussie vatbaar, maar niet zo onbegrijpelijk dat geoordeeld zou kunnen worden dat het niet anders kan dan dat in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd af te zien van vervolging voor bepaalde feiten en dat het achterwege laten van vervolging voor dit feit achteraf moet worden opgevat als een verkapte verboden toezegging voor het afleggen van verklaringen. De rechtbank acht de beslissing van het Openbaar Ministerie om alleen te vervolgen in bewijstechnisch stevig ogende zaken dan ook rechtmatig.
Voor een toezegging aan [medeverdachte 1] dat zijn vader [A] niet zal worden vervolgd voor strafbare feiten in Eris is geen enkele aanwijzing gevonden in het dossier.
Netto strafeis disproportioneel?
Het Openbaar Ministerie heeft gesteld dat geen sprake is van een disproportionele eis. Zoals hiervoor besproken heeft het Openbaar Ministerie in de overeenkomst de basisstrafeis bepaald op 24 jaren en, bij nakoming van de verplichtingen door [medeverdachte 1] , toegezegd om 50% hiervan als straf te zullen eisen, namelijk twaalf jaren gevangenisstraf.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Ook voor de tegen een kroongetuige te formuleren basisstrafeis geldt dat het Openbaar Ministerie een ruime beoordelingsvrijheid heeft die de rechter heeft te eerbiedigen. Op voorhand kan echter niet worden uitgesloten dat een toegezegde basisstrafeis zo onbegrijpelijk laag is dat het verschil met een reguliere strafeis niet anders kan worden opgevat dan als tegenprestatie voor af te leggen verklaringen. De rechter dient in verband daarmee te toetsen of het Openbaar Ministerie, gelet op alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van zijn ruime beoordelingsvrijheid, in redelijkheid tot de toegezegde basisstrafeis heeft kunnen komen.
De rechtbank kan de rechtmatigheid van die basisstrafeis slechts afmeten aan de feiten die daadwerkelijk aan [medeverdachte 1] ten laste zijn gelegd. Zoals gezegd gaat het om het medeplegen van een moord, het voorhanden hebben van wapens, de heling van auto’s en het voorhanden hebben van een valse kentekenplaat en zijn daarbij tevens de feiten betrokken in het deelonderzoek Gezicht en deelname aan een criminele organisatie. Al deze feiten overziende acht de rechtbank de basisstrafeis van 24 jaren niet zo onverklaarbaar laag dat deze niet anders kan worden verklaard dan als een verkapte tegenprestatie voor het afleggen van verklaringen, terwijl de maximale strafkorting van 50% niet wordt overschreden. Daarom acht de rechtbank de overeenkomst met [medeverdachte 1] ook op dit punt niet onrechtmatig.
Bij aanvang van de inhoudelijke behandeling heeft het Openbaar Ministerie evenwel aangekondigd bij requisitoir een lagere straf te zullen eisen dan in de overeenkomst is toegezegd. Dit naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021. In deze nieuwe wet is de termijn van de voorwaardelijke invrijheidstelling gemaximeerd tot twee jaar bij gevangenisstraffen vanaf zes jaar. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst zou een gevangenisstraf van twaalf jaar een netto straf van acht jaar betekenen. Daar mocht [medeverdachte 1] bij het sluiten van de overeenkomst van uitgaan. In het geval van de nieuwe wet betekent een gevangenisstraf van twaalf jaar een netto straf van tien jaar. De inhoud van de overeenkomst biedt volgens het Openbaar Ministerie ruimte om een zodanige gevangenisstraf te eisen die erop neerkomt dat de kroongetuige netto acht jaar moet zitten. Bij requisitoir is daarom niet 24 jaar gevangenisstraf als uitgangspunt genomen, maar twintig jaar gevangenisstraf, die met 50% is verminderd tot de uiteindelijke eis van tien jaar in plaats van twaalf jaar.
De rechtbank overweegt dat bij het aangaan van de overeenkomst in 2018 de oude regelgeving gold dat een veroordeelde in beginsel na afloop van twee derde van zijn gevangenisstraf in aanmerking kwam voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Het Openbaar Ministerie en [medeverdachte 1] hebben bij het aangaan van de overeenkomst geen rekening gehouden met de gevolgen die de Wet straffen en beschermen zou hebben voor de uitvoering van de aan [medeverdachte 1] op te leggen straf. Na de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen zou [medeverdachte 1] bij een gelijkblijvende basiseis immers in een nadeliger positie komen te verkeren dan waar hij op grond van de overeenkomst van uit mocht gaan. Zijn netto straf zou namelijk twee jaar langer zijn.
Hoewel in de overeenkomst alleen gesproken wordt over de basiseis en niet over de netto uit te zitten gevangenisstraf, acht de rechtbank aannemelijk dat juist de te verwachten netto straf voor [medeverdachte 1] van belang is geweest bij de vraag of hij de overeenkomst wilde aangaan, zoals ter terechtzitting bij requisitoir respectievelijk pleidooi ook expliciet door beide partijen is betoogd. In die zin is er dan ook sprake van een wijziging van omstandigheden die tot gevolg heeft dat de overeenkomst voor [medeverdachte 1] nu anders uitpakt dan hij bij het aangaan van de overeenkomst mocht verwachten. De rechtbank betrekt verder bij haar oordeel dat ook een basisstrafeis van twintig jaar op zichzelf nog past binnen de ruime beoordelingsvrijheid die het Openbaar Ministerie toekomt en dus ook op zichzelf beschouwd niet zo onbegrijpelijk laag is dat deze moet worden gezien als een ontoelaatbare, verkapte tegenprestatie voor het afleggen van zijn verklaringen. Gelet op het belang dat opgewekt vertrouwen in beginsel gehonoreerd dient te worden is de rechtbank dan ook van oordeel dat het Openbaar Ministerie in afwijking van de overeenkomst zijn eis ter zitting mocht baseren op een basisstrafeis van twintig jaar. De rechtmatigheid van de overeenkomst wordt daardoor ook achteraf niet aangetast.
Dat betekent dat er gelet op het voorgaande geen sprake is van disproportionele eis. Ook op dit punt is de overeenkomst daarom rechtmatig.
Ontoelaatbare toezegging inzake ontneming?
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Voor zover het Openbaar Ministerie los van een eventuele overeenkomst ook al niet tot vordering van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou zijn overgegaan, hoeft het dat bij een getuige met wie een overeenkomst is gesloten ook niet te doen. Het Openbaar Ministerie kan dan eenzijdig beslissen van ontneming af te zien, zonder dat van een toezegging in de zin van de Aanwijzing sprake is. Ook op dit punt komt aan het Openbaar Ministerie een zekere beoordelingsvrijheid toe. Wel zal uit de motivering van het besluit om volledig van een ontnemingsvordering af te zien, moeten blijken dat geen sprake is van een verkapte financiële beloning voor het afleggen van verklaringen.
Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een toezegging aan [medeverdachte 1] dat er geen ontnemingsvordering zal worden ingediend. Uit de stukken die zijn opgenomen in het dossier blijkt niet dat hierover is gesproken tussen de officier van justitie van het team Bijzondere Getuigen en [medeverdachte 1] en zijn advocaat. Hoewel dit had gekund, is daarover geen afspraak gemaakt. Het Openbaar Ministerie heeft verder aangevoerd dat [medeverdachte 1] na afloop van zijn detentie elders, vermoedelijk in een ver land, een veilig nieuw bestaan zal moeten opbouwen. Financieel gezien begint hij bij nul en zal hij in het begin een redelijke tegemoetkoming van het team Getuigenbescherming ontvangen. Bij de bepaling van de hoogte van die tegemoetkoming is het uitgangspunt dat iemand gezien de nieuwe leefomstandigheden een redelijk bestaan kan opbouwen. Een eventuele ontneming zou dus ook door het team Getuigenbescherming betaald moeten worden. Dat is volgens het Openbaar Ministerie geen werkelijke ontneming en uit oogpunt van de Staat een vestzak-broekzak-aangelegenheid. Om die reden zal het Openbaar Ministerie geen vordering ontneming indienen voor [medeverdachte 1] .
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie in het licht van het geschetste kader in het ontbreken van
eigenverhaalsmogelijkheden bij [medeverdachte 1] op enigszins afzienbare termijn voldoende reden heeft kunnen zien om een ontnemingsvordering niet opportuun te achten. Van een zo onbegrijpelijke beslissing dat er in feite slechts sprake kan zijn van een verkapte financiële beloning is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat [medeverdachte 1] in het criminele circuit een miljoenenschuld heeft aan derden, en dat deze schuld hem feitelijk is kwijtgescholden omdat [medeverdachte 1] door het aangaan van de overeenkomst onvindbaar is geworden voor zijn schuldeisers.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat op dit punt sprake is van een (verkapte) beloning, verwerpt de rechtbank dit verweer. Allereerst is niet gebleken dat de kroongetuige een juridisch afdwingbare (miljoenen)schuld heeft bij derden. Reeds daarom slaagt dit verweer niet. Los daarvan is geen sprake van enige toezegging door het Openbaar Ministerie dat deze schulden niet meer betaald zouden hoeven worden en slaagt het verweer ook daarom niet.
Samenvatting en conclusie
De overeenkomst met [medeverdachte 1] heeft betrekking op feiten als bedoeld in artikel 226g Sv. Het Openbaar Ministerie heeft het sluiten van de overeenkomst op goede gronden dringend noodzakelijk geacht en heeft de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet overschreden. Noch uit de omvang van de vervolging, noch uit de strafeis, noch uit het achterwege laten van een ontnemingsvordering kan worden afgeleid dat aan [medeverdachte 1] verboden toezeggingen zijn gedaan in ruil voor het afleggen van verklaringen. Ook in onderling verband en samenhang bezien is geen sprake van een overschrijding van de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat de verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid of het uitsluiten van bewijs van de verklaringen van [medeverdachte 1] op die grond niet slagen.
3.1.4
Betrouwbaarheid verklaringen kroongetuige
Door diverse raadslieden is aandacht gevraagd voor de onbetrouwbaarheid van de getuige. Aangevoerd is dat [medeverdachte 1] al sinds jonge leeftijd op meerdere terreinen strafbare feiten pleegt, zoals handel in drugs en oplichtingen. Omdat hij al zijn hele leven liegt en bedriegt, is het zeer riskant om zijn verklaringen te gebruiken voor het bewijs, zeker nu [medeverdachte 1] een duidelijk eigen belang heeft bij het afleggen van zijn verklaringen, aldus de raadslieden.
Alle raadslieden hebben daarnaast op inhoudelijke gronden de bruikbaarheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] betwist. Zoals in de zaak van [verdachte] is verwoord: “De kroongetuige heeft veel vermoedens, invullingen, veronderstellingen en gevoelens en verkeerde ten tijde van de feiten waarover hij verklaart niet zelden onder invloed van verdovende middelen. Hij is na talloze verhoren door de politie, bij de rechter-commissaris en op de zitting nauwelijks meer in staat om onderscheid te maken tussen wat hij daadwerkelijk heeft meegemaakt, wat hij van derden heeft gehoord en wat hij later heeft opgepikt uit de media. De primaire bron is uiteindelijk vaak [medeverdachte 5] , die ooit iets tegen hem gezegd zou hebben, al weet hij niet meer waar, wanneer, in welke bewoordingen en in welke context.”. Andere raadslieden hebben daaraan nog toegevoegd dat de verklaringen bewust of onbewust onbetrouwbaar zijn te achten: door de wijze van verhoren, namelijk het toepassen van Neuro Linguïstisch Programmeren (NLP), het bestaan van valse herinneringen en het voeden met informatie door politie en justitie. De verklaringen kunnen daarom niet worden gebezigd voor het bewijs. In ieder geval is het volgens de raadslieden noodzakelijk om deze verklaringen met grote voorzichtigheid te benaderen. Voorwaardelijk is verzocht om nader deskundigenonderzoek te gelasten over geheugentraining, dan wel hierover een deskundige ter zitting te bevragen.
Het Openbaar Ministerie heeft hiertegen het volgende aangevoerd. [medeverdachte 1] heeft in zijn kluisverklaringen slechts uit zijn eigen geheugen geput. In de vele tactische verklaringen die [medeverdachte 1] bij de verhoorders uit het onderzoek Eris heeft afgelegd, heeft [medeverdachte 1] globaal telkens hetzelfde verhaal verteld, maar vooral méér dan in zijn kluisverklaringen. Nergens is hij teruggekomen op zijn eerder afgelegde kluisverklaringen in de zin dat deze bewust onjuist zouden zijn geweest. De tactische verklaringen bevatten vooral meer details dan de kluisverklaringen, dit naar aanleiding van verhelderende vragen. Uiteindelijk is [medeverdachte 1] geconfronteerd met de onderzoeksresultaten. Soms om uit te leggen hoe zijn verklaringen passen in het beeld dat met harde onderzoeksbevindingen tot stand is gekomen, maar ook om zaken, die hij zich kennelijk niet goed herinnerde, helder te krijgen. Dat ging vaak om tijd en plaats. Zo heeft hij zich vergist of één bepaalde ontmoeting van zijn vele ontmoetingen met [medeverdachte 5] in [plaats] of [plaats] heeft plaatsgevonden en heeft hij grote moeite gehad om bepaalde gebeurtenissen in tijd goed te plaatsen. Het Openbaar Ministerie heeft tot slot opgemerkt dat als gevolg van de zeer getrapte wijze van verhoren van [medeverdachte 1] en de letterlijke uitwerking van zijn verhoren, het in elk geval helder is hoe zijn verklaringen tot stand zijn gekomen en controle ten behoeve van de bruikbaarheid van zijn verklaringen goed uitvoerbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank niet de betrouwbaarheid van de persoon van [medeverdachte 1] maar die van zijn verklaringen dient te toetsen.
Een kritische benadering van de verklaringen van [medeverdachte 1] ligt voor de hand, nu hij deze heeft afgelegd als kroongetuige. Immers, het feit dat een kroongetuige van het Openbaar Ministerie een tegenprestatie krijgt in ruil voor zijn verklaringen, verschaft hem een bijzondere positie, die maakt dat zijn verklaringen met extra behoedzaamheid dienen te worden benaderd, zoals voorgeschreven in artikel 360, tweede lid Sv in verband met artikel 342, tweede lid Sv. De eis van behoedzaamheid geldt in het bijzonder waar het gaat om die verklaringen die zien op informatie die [medeverdachte 1] stelt van [medeverdachte 5] te hebben verkregen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 12] hebben over [medeverdachte 5] immers verklaard dat hij informatie wel eens aandikte of dat hij met desinformatie strooide. Uitgangspunt is dat ‘de auditu-verklaringen’ in beginsel bruikbaar zijn voor bewijs, maar dat de verdediging wel de gelegenheid moet hebben gehad om de getuige, het liefst ter terechtzitting, te horen. Vastgesteld kan worden dat de verdediging [medeverdachte 1] ook ter zitting aan vele indringende verhoren heeft onderworpen, waarbij het aspect ‘van horen zeggen van [medeverdachte 5] ’ uitvoerig aan de orde is geweest. Het zou dan ook te ver gaan om aan de verklaringen van [medeverdachte 1] om die reden op voorhand slechts de waarde van steunbewijs toe te kennen, zeker omdat de beweerde bron van de ‘de auditu-verklaringen’, [medeverdachte 5] , zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot het enkel ontkennen van de beweringen van [medeverdachte 1] .
Op de rechtbank komt [medeverdachte 1] in zijn wijze van verklaren bij de politie en de rechter-commissaris, maar ook ter terechtzitting, zelfverzekerd, helder en in grote lijnen consistent over. Bij deze algemene positieve indruk staat voorop dat [medeverdachte 1] zichzelf heeft belast in zaken waarin hij tot op dat moment bij het Openbaar Ministerie in het geheel niet in beeld was gekomen en het gegeven dat zijn, op punten gedetailleerde, verklaringen voor een belangrijk deel ook bevestiging vinden in objectieve onderzoeksbevindingen. De rechtbank wijst hier onder meer op de bevindingen in het uitgebreide verificatie/falsificatiedossier. Wel is duidelijk gebleken dat [medeverdachte 1] grote moeite heeft met het plaatsen van gebeurtenissen in de tijd en dat hij bepaalde zaken heeft ingevuld en met elkaar verward, zoals bijvoorbeeld in de deelonderzoeken Lis en Barbera. Ook heeft [medeverdachte 1] zijn verklaringen gedurende het proces op punten moeten nuanceren, daar waar hij eerder, al dan niet ingegeven door zijn eigen overtuigingen, in al te concluderende zin had verklaard. Sommige ongerijmdheden in de verklaringen van [medeverdachte 1] zijn niet geheel opgehelderd of op andere wijze verklaarbaar gebleken. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in de deelonderzoeken Charlie17 en Langenhorst, daar waar het de gang van zaken in aanloop naar de moord, dan wel de rol van [medeverdachte 1] zelf betreft. Ook in deze beide zaken, die in de vonnissen van de verdachten die het betreft en voor zover relevant bij de beantwoording van de vragen van 348 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) nader aan de orde komen, komt de rechtbank evenwel niet op voorhand tot de conclusie dat [medeverdachte 1] bewust niet volledig naar waarheid heeft verklaard.
Ondanks de kanttekeningen die op punten bij de verklaringen van [medeverdachte 1] kunnen worden geplaatst, blijft, tegen de achtergrond van het totaal van zijn vele verklaringen in het licht van de overige onderzoeksbevindingen, het beeld van [medeverdachte 1] als een overwegend betrouwbaar verklarende getuige in stand. Uit de verbatim uitgewerkte verhoren van [medeverdachte 1] is van het toepassen van NLP, van het opwekken van valse herinneringen en het voeden van informatie in de verhoren door de politie niet gebleken, noch zijn hiervoor aanwijzingen te vinden. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak om hieromtrent nader deskundigenonderzoek te laten doen of een deskundige te bevragen, zodat het (voorwaardelijke) verzoek daartoe wordt afgewezen.
De genoemde kanttekeningen maken wel dat de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 1] met de vereiste extra behoedzaamheid zal benaderen. De rechtbank geeft hieraan op de volgende wijze concreet uiting. Een verklaring van [medeverdachte 1] over het daderschap van een medeverdachte bij een tenlastegelegd feit kan in beginsel in aanzienlijke mate bijdragen aan het bewijs maar slechts dan leiden tot een veroordeling van deze medeverdachte indien er naast deze verklaring sprake is van ander zelfstandig bewijs, dus uit andere bron, dat deze verklaring in voldoende mate ondersteunt. Voor de feitelijke invulling hiervan verwijst de rechtbank naar de bespreking van de diverse deelonderzoeken.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS EN DE CONCLUSIES VAN DE VEREDELINGEN

4.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 16/659073-19 feit 1: meer subsidiair, feit 2: meer subsidiair, 16/659033-19 meer subsidiair, 16/659035-19 subsidiair, 16/659042-20; 16/659078-19, feit 1 en feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen en verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 16/659073-19, feit 1: primair – subsidiair, feit 2: primair – subsidiair, 16/659033-19 primair – subsidiair, 16/659035-19 primair en 16/659078-19 feit 3 tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging van [verdachte] heeft verzocht hem vrij te spreken van alle feiten. De daartoe gevoerde verweren komen, voor zover van belang voor de bewijswaardering, aan de orde in de overwegingen van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Conclusies veredelingen en identificaties
De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen en conclusies die zijn opgenomen in bijlage 3 onder meer de volgende veredelingen van PGP-namen en bijnamen vastgesteld.
  • [medeverdachte 5] is de gebruiker van de PGP-accounts ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’ (tussen 18 en 20 februari 2017), ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 3 medeverdachte 5] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 4 medeverdachte 5] ’ en [PGP gebruikersnaam 5 medeverdachte 5] (deelonderzoek Goudvink);
  • [medeverdachte 6] is de gebruiker van het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’;
  • [medeverdachte 7] is de gebruiker van de PGP-accounts ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 7] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 7] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam 3 medeverdachte 7] ’;
  • [medeverdachte 12] is van 22 tot en met 24 februari 2017 de gebruiker van het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’ en [medeverdachte 12] heeft de bijnamen ‘ [bijnaam medeverdachte 12] ’/‘ [bijnaam medeverdachte 12] ’.
4.3.2
Gezicht
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.2.1 28
28 juni 2017
4.3.2.1 28
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over het voornemen om een pand te beschieten met een raketwerper onder meer het volgende verklaard. Een dag voor de beschieting heeft hij [medeverdachte 5] opgehaald in [plaats] . [medeverdachte 1] heeft toen van [medeverdachte 5] begrepen dat hij samen met [medeverdachte 5] ter voorverkenning naar [plaats] moest rijden, omdat daar een persoon woonde die moest worden gewaarschuwd. [medeverdachte 5] had van [B] de opdracht gekregen om met een raketwerper op de woning van die persoon te schieten. Bij de voorverkenning heeft [medeverdachte 5] de woning gelegen aan de [adres] aangewezen als het pand dat moest worden beschoten. [medeverdachte 1] moest de volgende dag een Peugeot 308 en de raketwerper overhandigen aan de uitvoerders. Op de dag van deze voorgenomen beschieting bleek dat één van de uitvoerders de geboden geldelijke beloning te weinig vond, waarna [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] de opdracht heeft gegeven om als chauffeur te fungeren. [medeverdachte 1] en de andere uitvoerder zijn vervolgens in de Peugeot 308 naar [plaats] gereden en [medeverdachte 1] heeft de uitvoerder de woning getoond. De schutter is met de raketwerper uitgestapt, naar de woning toegelopen en heeft de raketwerper uitgeklapt. De schutter was bezig om de raketwerper af te vuren, maar voordat hij daadwerkelijk vuurde zag hij in de tuin kinderen spelen. Daarop heeft de schutter zijn handelingen om te schieten afgebroken en zijn [medeverdachte 1] en de schutter weggereden.
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij voorafgaand aan de beschieting in [plaats] in opdracht van [medeverdachte 5] een raketwerper in ontvangst heeft genomen van een persoon afkomstig uit de groep van [B] .
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.2.1.2
Onderbouwing van de verklaringen van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.2.1.2.1
De voorverkenning
Uit een PGP-gesprek van 27 juni 2017 tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] , en ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 7] ’, veredeld als [medeverdachte 7] , blijkt dat [medeverdachte 7] een bericht doorstuurt afkomstig van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat dit account kan worden veredeld als [B] . In dit doorgestuurde bericht wordt aan [medeverdachte 5] doorgegeven dat het een aardige donkere straat met bomen betreft en dat je daar kan komen via [plaats] en via de afslag [plaats] op de A12.
Op een onder [medeverdachte 5] inbeslaggenomen harde schijf is een routebeschrijving aangetroffen van 27 juni 2017 met als waarschijnlijke startlocatie de [adres] te [plaats] (één van de woningen waar [medeverdachte 5] vaak verbleef) en als eindbestemming de [straat] te [plaats] .
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon zich op 27 juni 2017 in de middag tussen 13.28 uur en 13.49 uur in [plaats] heeft bevonden om vervolgens om 14.17 uur een zendmast aan te stralen op de [straat] te [plaats] . Uit de zendmastgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 5] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon tot 12.42 uur in [plaats] verbleef. Vervolgens straalde zijn telefoon voor het eerst weer een zendmast aan op de [straat] te [plaats] om 14.13 uur. De zendmasten op de [straat] te [plaats] en de [straat] te [plaats] bevinden zich in elkaars verlengde langs de A2.
4.3.2.1.2.2
Verplaatsen naar de loods aan de [straat] in [plaats]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 5] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon op 28 juni 2017 te 14.22 uur een zendmast aanstraalde bij [plaats] . Deze zendmast ligt in de nabije omgeving van [plaats] . Uit de gegevens van de onder [medeverdachte 5] inbeslaggenomen Volvo blijkt dat dit voertuig op 28 juni 2017 omstreeks 14.26 uur van [plaats] naar [plaats] is verplaatst. Uit de historische verkeersgegevens van de PGP-telefoon van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon om 14.27 uur gebruik heeft gemaakt van een zendmast aan de [adres] te [plaats] .
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 5] op 28 juni 2017 in de loods in [plaats] is geweest.
4.3.2.1.2.3
Verplaatsen naar [plaats]
Uit de historische verkeersgegevens van de PGP-telefoon van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] volgt dat de telefoon om 18.07 uur nog gebruik maakte van de zendmast aan de [adres] te [plaats] . Vervolgens verplaatste de telefoon zich via [plaats] , [plaats] en [plaats] naar [plaats] om daar om 19.05 uur een zendmast aan te stralen aan de [adres] .
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 1] op 28 juni 2017 vanuit [plaats] naar [plaats] is gereden.
4.3.2.1.2.4 ‘
‘Beschieting’ met raketwerper
Uit veiliggestelde camerabeelden van de [adres] te [plaats] blijkt dat er tussen 18.53 uur en 19.00 uur vijfmaal een zilvergrijze Peugeot 308 voorbij is komen rijden.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 28 juni 2017 omstreeks 19.05 uur een man zag lopen over de ventweg langs de [straat] te [plaats] . Hij zag dat de man een legergroene buis langs zijn linkerzijde hield met een diameter van ongeveer 10 centimeter. Kort hierna hoorde de getuige een auto hard achteruit rijden. De getuige zag dat de man met de legergroene buis in een Peugeot stationwagen stapte, waarop de auto snel wegreed. De getuige heeft later op internet gezocht naar het voorwerp wat de man vasthield en is ervan overtuigd dat het een bazooka betrof.
Uit nader onderzoek naar diezelfde camerabeelden is gebleken dat dezelfde zilvergrijze Peugeot 308 om 19.16 uur en 19.18 uur wederom voorbij de [adres] reed.
4.3.2.2 29
29 juni 2017
4.3.2.2 29
Beschieting [adres]
Op 29 juni 2017 is omstreeks 23.00 uur de [adres] beschoten met een kalasjnikov (AK-47), waarbij de gevel van de woning is geraakt. Bij deze beschieting is ook een houten tuinschuur, gelegen aan de [adres] , geraakt.
4.3.2.2.2
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over de beschieting op de [adres] te [plaats] verklaard dat achteraf is gebleken dat hij en de schutter op 28 juni 2017 voor de verkeerde woning in [plaats] hebben gestaan. De woning van 28 juni 2017 bleek eveneens huisnummer [nummer] te hebben, maar bevond zich op de [straat] in [plaats] . [medeverdachte 1] heeft vervolgens van [medeverdachte 5] de opdracht gekregen om de juiste woning te zoeken. [medeverdachte 1] is vervolgens weer naar [plaats] gereisd en heeft daarbij met een Samsung-telefoon foto’s genomen van de [adres] te [plaats] . Hij heeft daarbij als alibi voor zijn aanwezigheid in [plaats] met zijn iPhone ook een foto gemaakt van een huurwoning aan het einde van de betreffende straat. Nadat [medeverdachte 5] , na het zien van de door [medeverdachte 1] gemaakte foto’s, contact had gelegd met de groep van [B] , werd aan [medeverdachte 5] bevestigd dat de woning aan de [adres] de juiste woning betrof.
De volgende dag heeft [medeverdachte 1] de opdracht van [medeverdachte 5] gekregen om twee handgranaten naar binnen te gooien bij de [adres] te [plaats] . Nadat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 5] had aangegeven dat hij dat zelf niet wilde doen, is [medeverdachte 5] contact gaan opnemen met [medeverdachte 18] , de president van het chapter [chapter] van [motorclub] . [medeverdachte 18] heeft vervolgens twee jongens van zijn chapter naar voren geschoven, namelijk [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] . Ondertussen had [medeverdachte 1] van [medeverdachte 5] begrepen dat de waarschuwing niet met handgranaten moest, maar met een kalasjnikov, waarbij het de bedoeling was dat [medeverdachte 2] als schutter zou fungeren en [medeverdachte 16] als back-up wanneer [medeverdachte 2] zou weigeren om te schieten op de woning. [medeverdachte 1] is vervolgens naar [medeverdachte 18] toegereden in [plaats] , heeft daar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] opgehaald en is met zijn Peugeot 206 naar de loods in [plaats] gereden. Aldaar hebben ze de Seat Leon gepakt, de telefoons achtergelaten en zijn ze naar [plaats] gereden. Nadat [medeverdachte 1] de juiste woning had aangewezen, zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] de auto uitgestapt en heeft [medeverdachte 2] de woning beschoten. [medeverdachte 1] heeft van [medeverdachte 2] begrepen dat de kalasjnikov na drie of vier schoten bleef hangen. Hierop zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] terug gerend naar de Seat Leon en zijn ze weggereden.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] zijn vervolgens naar [plaats] gereden. Nadat ze de auto met het wapen erin in een woonwijk hadden geparkeerd, zijn ze naar het centrum van [plaats] gelopen en zijn toen bij een homobar gaan zitten. Met de telefoon van de bar heeft [medeverdachte 1] contact gezocht met [medeverdachte 5] om te laten weten dat de beschieting was gelukt. Verder hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] contact gezocht met hun partners en heeft [medeverdachte 2] geregeld dat ze zijn opgehaald door [C] .
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 2] later de Seat Leon in [plaats] heeft opgehaald en dat [medeverdachte 2] daarbij het wapen mee naar huis heeft genomen om te bekijken waarom het wapen bleef hangen. Hieruit bleek dat er een kogel vast zat in de loop.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.2.2.3
Onderbouwing van de verklaringen van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.2.2.3.1
Vasstellen van de juiste woning
Uit nader onderzoek aan de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen iPhone volgt dat met dit toestel op 29 juni 2017 om 14.40 uur een foto is gemaakt van een woning in [plaats] . Blijkens de coördinaten betreft dit de [adres] te [plaats] . Op de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen Samsung-telefoon is een foto aangetroffen van de [adres] te [plaats] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij in [plaats] is geweest om vast te stellen wat de juiste woning was.
4.3.2.2.3.2
Handgranaten
Uit een PGP-gesprek van 29 juni 2017 tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] blijkt dat [medeverdachte 7] een bericht doorstuurt van een account genaamd ‘ [PGP account] ’. ‘ [PGP account] ’ stuurt om 14.45 uur: “Rond 19.30. Kunnen ze appels aanpakken op de [adres] [plaats] ”.
Uit de opmerking “appels aanpakken” en de overige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien leidt de rechtbank af dat wordt gesproken over handgranaten.
4.3.2.2.3.3
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] geregeld als uitvoerders
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [medeverdachte 2] [telefoonnummer] en [telefoonnummer] , [medeverdachte 16] [telefoonnummer] en [medeverdachte 18] [telefoonnummer] volgt dat zij op 29 juni 2017 aan het begin van de avond onderling contact hebben gehad. [medeverdachte 2] belde om 18.07 uur uit naar [medeverdachte 16] . Om 15.15 uur belde [medeverdachte 2] uit naar [medeverdachte 18] . Vervolgens belde [medeverdachte 2] om 18.39 uur nogmaals naar [medeverdachte 16] en om 19.00 uur en 19.03 uur tweemaal naar [medeverdachte 18] uit.
4.3.2.2.3.4
Vertrekken vanaf [plaats] naar de loods in [plaats]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon om 18.29 uur en om 18.43 uur een zendmast aanstraalde op de [adres] te [plaats] . Uit het aanstralen van de zendmasten is af te leiden dat de telefoon van [medeverdachte 1] verplaatste vanaf [plaats] (18.43 uur), via [plaats] (19.59 uur) naar [plaats] (22.00 uur). De telefoon van [medeverdachte 2] [telefoonnummer] bewoog van [plaats] (19.18 uur), via [plaats] (19.37 uur) en [plaats] (20.07 uur) eveneens naar [plaats] (20.08 uur) en maakte daar tot 21.24 uur gebruik van zendmasten in [plaats] .
Uit screenshots aangetroffen op de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen Samsung-telefoon blijkt dat zijn Peugeot 206 op 29 juni 2017 te 19.10 uur een snelheidsovertreding heeft begaan ter hoogte van de trajectcontrole A20 [plaats] rechts.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij met in ieder geval [medeverdachte 2] vanuit [plaats] naar de loods in [plaats] is vertrokken.
4.3.2.2.3.5
Het achterhalen van de telefoons in [plaats]
Het telefoonnummer van [medeverdachte 2] [telefoonnummer] maakte op 29 juni 2017 om 21.24 uur voor het laatst die dag gebruik van een zendmast, te weten aan de [adres] te [plaats] . Op 1 juli 2017 werd voor de eerste keer weer een zendmast aangestraald. Uit onderzoek aan de iPhone van [medeverdachte 1] is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer] op 29 juni 2017 vanaf 22.00 uur tot en met 30 juni 2017 om 21.05 uur zendmasten aanstraalde in [plaats] . Dit was ook zo ten tijde van het schietincident op de [adres] te [plaats] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij en in ieder geval [medeverdachte 2] hun telefoon in [plaats] hebben achtergelaten.
4.3.2.2.3.6
Het schieten op de [adres] te [plaats]
Uit de camerabeelden van de [adres] te [plaats] volgt dat er om 22.51 uur over de [straat] een persoon met iets in zijn handen liep. Een tweede persoon liep daarbij achter de eerste persoon aan. Enkele seconden later waren er lichtflitsen waar te nemen bij de [adres] , waarna beide personen weer terug renden naar waar zij vandaan kwamen.
Nabij de woning aan de [adres] zijn vier hulzen en twee projectielen (manteldelen) aangetroffen. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de vier hulzen van het kaliber 7,62x39mm zijn en dat deze hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een semiautomatisch werkend aanvalsgeweer van het type kalasjnikov (AK-47). De twee manteldelen passen bij het kaliber 7,62x39mm.
4.3.2.2.3.7
Vluchten naar [plaats] – Café [café]
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [medeverdachte 5] [telefoonnummer] , [C] [telefoonnummer] en [telefoonnummer] (partner van [medeverdachte 2] ) en [D] [telefoonnummer] (partner van [medeverdachte 16] ) is gebleken dat zij op 29 juni 2017 tussen 23.53 uur en 30 juni 2017 om 00.45 uur telefonisch contact hebben gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit nummer behoort toe aan [café] te [plaats] .
4.3.2.2.3.8
Het ophalen door [C]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [C] [telefoonnummer] blijkt dat het telefoonnummer op 30 juni 2017 om 00.45 uur een zendmast aanstraalde in [plaats] . Vervolgens straalde het telefoonnummer tussen 01.35 uur en 01.40 uur de mast aan het [adres] te [plaats] aan om vervolgens om 03.12 uur weer de zendmast aan de [straat] te [plaats] aan te hebben gestraald. Daarnaast is het navigatiesysteem uit de Fiat Panda die in gebruik was bij [C] nader onderzocht. Hieruit volgt dat er twee opvallende locaties zijn aangetroffen, namelijk de [straat] te [plaats] en City Centre [plaats] . Tevens zijn er coördinaten aangetroffen in de TomTom-navigatie en deze coördinaten kwamen uit op de locatie [locatie] in [plaats] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat [C] [medeverdachte 2] , [medeverdachte 16] en [medeverdachte 1] heeft opgehaald in [plaats] . Het adres [straat] komt overeen met de door [medeverdachte 1] gegeven beschrijving van de plaats waar ze de auto in [plaats] hebben geparkeerd en waar de auto en het wapen later door [medeverdachte 2] zijn opgehaald.
4.3.2.2.3.9
Onderzoek Kalasjnikov door [medeverdachte 2]
Op een mobiele telefoon die inbeslaggenomen is op de [adres] te [plaats] zijn verschillende foto’s aangetroffen van [medeverdachte 2] en [C] . Tevens zijn er vier opvallende afbeeldingen aangetroffen. Het betreft twee afbeeldingen van het uitwerpmechanisme aan de bovenzijde van een vuurwapen en twee afbeeldingen van een los patroon en lege huls. In het uitwerpmechanisme is een patroon of huls te zien dat/die schuin in het aanvoergedeelte zit.
Uit nader onderzoek blijkt dat het vuurwapen op de afbeeldingen een kalasjnikov betreft, waarmee doorgaans munitie met het kaliber 7,62x39mm wordt verschoten. Op de afbeelding is ook een storing te zien. Er is namelijk een patroon aangevoerd, terwijl de huls van een vorig schot is blijven hangen.
Op de voornoemde afbeeldingen van het vuurwapen en de munitie is een houten bruine tafel met een zwarte placemat en de ondergrond daarvan, witte rechthoekige tegels, te zien. Zowel [medeverdachte 1] als [C] herkennen de ondergrond als de woning van de moeder van [C] . [C] herkent ook de tafel en placemat als van haar moeder.
4.3.2.3
De rol van [verdachte]
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van al hetgeen aan hem ten laste is gelegd in het deelonderzoek Gezicht en overweegt daartoe als volgt.
Voor bewezenverklaring van (alle varianten van) de tenlastelegging van de feiten 1 en 2 is tenminste nodig dat de rechtbank bewezen acht dat de in de tenlastelegging genoemde wapens en munitie zich op enig moment in de loods bevonden waar hij toegang tot had en waarover hij samen met anderen beschikkingsmacht had. Ten aanzien van de kalasjnikov met munitie geldt dat uit de bewijsmiddelen juist volgt dat die zich niet in de loods heeft bevonden. Met betrekking tot de raketwerper geldt het volgende. [medeverdachte 1] heeft als getuige uiteindelijk slechts ten aanzien van een Scorpion vuurwapen (dat is gebruikt bij de liquidatie van [slachtoffer 1] in het deelonderzoek Breuk) stellig kunnen verklaren dat [verdachte] wist dat dit vuurwapen in de loods heeft gelegen. Ten aanzien van andere wapens, waaronder die in de tenlastelegging genoemde, verklaart [medeverdachte 1] dat hij niet weet of [verdachte] van deze wapens weet had. Indien als uitgangspunt zou kunnen gelden dat [verdachte] in zijn algemeenheid moest weten dat sprake was van opslag van wapens in de loods waar hij toegang tot had en waarover hij samen met anderen beschikkingsmacht had, dan geldt dat dit nog niet meebrengt dat hij redelijkerwijs rekening moest houden met de aanwezigheid van een specifiek soort wapen als een raketwerper met munitie. Daarmee kan de rechtbank niet vaststellen dat [verdachte] opzet (ook niet in voorwaardelijke zin) had op het mogelijk voorhanden hebben van een raketwerper met munitie.
4.3.3
Breuk
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.3.1
Liquidatie van [slachtoffer 1]
Op 7 juli 2017 omstreeks 15.00 uur is [slachtoffer 1] op een parkeerplaats bij station [plaats] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
4.3.3.2
Verklaring van [medeverdachte 1]
heeft over de liquidatie van [slachtoffer 1] onder meer verklaard dat hij hiervoor door [medeverdachte 5] is benaderd om te fungeren als chauffeur. Van [medeverdachte 5] moest [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] vragen om als schutter op te treden. [medeverdachte 1] heeft hiervoor een wapen (Scorpion) bij de groep van [B] opgehaald. Eerder had [medeverdachte 1] al een Peugeot 308 stationwagen in [plaats] en een Seat Leon in [plaats] opgehaald bij de groep van [B] . Op 4 juli 2017 heeft hij een tweede vuurwapen (Zastava) opgehaald bij [E] , president van het chapter van [motorclub] in [plaats] . Deze goederen heeft [medeverdachte 1] gestald in de loods aan de [adres] te [plaats] . Dit pand is door [verdachte] geregeld die toen naast deze loods woonde. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] toestemming aan [medeverdachte 5] heeft gegeven om wapens en auto’s in deze loods te stallen.
Op 4 juli 2017 heeft [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] de parkeerplaats van station [plaats] laten zien en gezegd dat daar iemand zou komen. [medeverdachte 1] heeft van [medeverdachte 5] foto’s van [slachtoffer 1] en het kenteken van de auto waarin [slachtoffer 1] reed via de PGP toegestuurd gekregen. Op 5 juli 2017 heeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] opgehaald en bevonden zij zich in de middag met de Peugeot 308 en de wapens op de parkeerplaats van station [plaats] . [medeverdachte 1] stond hierbij via de PGP continu in contact met [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] stond op zijn beurt in contact met de lokker die [medeverdachte 5] op de hoogte hield van waar ze op dat moment waren. [medeverdachte 5] stuurde deze informatie vervolgens door naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] moest tijdens de uitvoering letten op de Volkswagen Golf van [slachtoffer 1] , maar ook op een witte of grijze bestelbus van de lokker. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] moesten uitkijken dat ze de lokker niet zouden raken. [slachtoffer 1] en de lokker waren op 5 juli 2017 vertraagd door een file of een ongeluk. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben twee à drie uur op hem gewacht. Iets voordat de lokker met [slachtoffer 1] op de parkeerplaats zou arriveren, heeft [medeverdachte 1] een valse 112-melding gedaan. Dit om onder de liquidatie uit te komen. [medeverdachte 1] heeft foto’s van de politie die ter plaatse kwam gemaakt om aan [medeverdachte 5] te laten zien dat de liquidatie echt geen doorgang kon vinden. [medeverdachte 1] heeft de auto en wapens toen teruggebracht naar de loods in [plaats] en is met [medeverdachte 2] naar huis gegaan.
Op 6 juli 2017 voerde [medeverdachte 5] via de PGP de druk op [medeverdachte 1] op om te bewerkstelligen dat de liquidatie alsnog zou gebeuren. [medeverdachte 1] heeft toen gezegd dat zijn kinderen ziek waren en dat hij niet kon komen. Ook heeft hij aangegeven dat [medeverdachte 2] niet thuis was en dat de liquidatie daarom geen doorgang kon vinden. [medeverdachte 5] heeft toen nogmaals de druk opgevoerd en heeft gezegd dat het morgen, vrijdag 7 juli 2017, om 15.00 uur echt moest gebeuren. [medeverdachte 5] heeft de Scorpion in de loods in [plaats] gecontroleerd. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij voelde dat hij er niet onderuit kon, omdat anders zijn familie of kinderen misschien iets zou worden aan gedaan. Hij is die middag nog naar [medeverdachte 2] gereden om hem op de hoogte te brengen.
Op 7 juli 2017 heeft [medeverdachte 1] wederom [medeverdachte 2] opgehaald en zijn ze opnieuw naar de loods gegaan. Daar hebben ze dit keer ook een tweede auto, de Seat, meegenomen. De Peugeot hebben ze in [plaats] geplaatst om als tweede vluchtauto te dienen. Daarna zijn ze met de Seat en de wapens naar de parkeerplaats bij station [plaats] gereden. Dit keer zou de lokker er niet bij zijn. Dezelfde persoon had wel de afspraak gemaakt. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren nog maar net op de parkeerplaats toen [slachtoffer 1] met zijn Volkswagen Golf aan kwam rijden. [medeverdachte 2] is toen uitgestapt met de Scorpion en heeft een aantal schoten op [slachtoffer 1] gelost. Op een gegeven moment deed dit wapen het niet meer. [medeverdachte 2] heeft toen uit de auto het handvuurwapen (Zastava) gepakt, is teruggelopen naar [slachtoffer 1] en heeft opnieuw schoten op hem afgevuurd. [medeverdachte 2] is daarna op de achterbank van de Seat gaan liggen. Dit zodat het leek alsof er maar één persoon in de auto zat. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn toen vanaf station [plaats] weggereden naar [plaats] , alwaar de Peugeot stond geparkeerd. Ze hebben de wapens in de Seat laten liggen en [medeverdachte 1] heeft de Seat met benzine uit een jerrycan besprenkeld. Hij had echter geen vuur bij zich. Ook bleek er een getuige in de buurt te staan die hun richting op keek. Dit heeft gemaakt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de Seat niet in brand hebben gestoken. Van [plaats] zijn ze vervolgens met de Peugeot terug naar de loods in [plaats] gereden. Daar hebben ze gewacht totdat [verdachte] thuiskwam. Toen [medeverdachte 1] tegen hem zei dat ze net een liquidatie hadden gepleegd, vroeg [verdachte] of [slachtoffer 16] was gedaan. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 16] via [verdachte] bij [medeverdachte 5] is uitgezet. [medeverdachte 1] heeft aan [verdachte] verteld dat de persoon die hij en [medeverdachte 2] dood hadden moeten schieten niet [slachtoffer 16] maar iemand anders was. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben vervolgens bij [verdachte] thuis gezeten die hen heeft gekalmeerd na het plegen van de liquidatie. Daar hebben zij gebruik gemaakt van de telefoon van [verdachte] . [medeverdachte 2] heeft zijn vriendin, [C] , gebeld om hem op te halen. Zij is later op de avond [medeverdachte 2] vlakbij de loods op komen halen. [medeverdachte 1] is met zijn eigen auto naar huis gegaan.
Op 8 juli 2017 heeft [medeverdachte 1] bij [medeverdachte 5] in [plaats] het geld voor de liquidatie van [slachtoffer 1] opgehaald. Dit geld werd door [F] , een lid van [motorclub] , op de motor naar [plaats] gebracht, die het had opgehaald in [plaats] . Dit was € 80.000,-. [medeverdachte 1] heeft hiervan € 10.000,- ontvangen. Hij heeft ook € 10.000,- voor [medeverdachte 2] meegekregen en aan hem gegeven.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.3.3
Onderbouwing van de verklaring van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.3.3.1
Wapen ophalen op 4 juli 2017
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] blijkt dat hij op 4 juli 2017 vanuit [plaats] naar [plaats] is gereden. Daar woont de president van het […] chapter van [motorclub] , [E] . [medeverdachte 1] heeft hier de Zastava opgehaald. Vervolgens blijkt uit de historische verkeersgegevens van [medeverdachte 1] dat hij na [plaats] is doorgereden naar de loods in [plaats] .
4.3.3.3.2
Vluchtauto’s en wapens
Op 7 juli 2017 is er om 15.02 uur bij de 112-alarmcentrale melding gemaakt van een schietincident bij station [plaats] . Daarbij is genoemd dat er een Seat Leon Cupra met het kenteken [kenteken] hard is weggereden.
Deze Seat werd om 15.55 uur aangetroffen in [plaats] . Naast de Seat lag een jerrycan op de grond.
De Seat is op 21 juni 2017 in [plaats] gestolen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij deze Seat ook bij het schieten op een woning in [plaats] heeft gebruikt. Dit heeft plaatsgevonden op 29 juni 2017. Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij anderhalf uur op [bijnaam 1] heeft moeten wachten toen hij deze auto in [plaats] op is gaan halen en dat hij de auto direct daarna naar de loods in [plaats] heeft gebracht. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] blijkt dat dit nummer in de periode van 21 juni tot en met 29 juni 2017 enkel op 24 en 25 juni 2017 in [plaats] heeft aangestraald. Op 24 juni 2017 straalde [medeverdachte 1] slechts kort in [plaats] aan en 48 minuten daarna in [plaats] . De reistijd tussen deze twee masten is 44 minuten. De rechtbank concludeert dat dit beeld van aanstralen past bij een doorgaande weg van [plaats] naar [plaats] . Op 25 juni 2017 heeft de telefoon van [medeverdachte 1] een uur en veertien minuten in [plaats] heeft aangestraald. Daarna verplaatst het toestel van [medeverdachte 1] zich naar [plaats] . Rondom deze periode belt [bijnaam 1] naar [medeverdachte 1] en vice versa.
De rechtbank constateert dat de gegevens van 25 juni 2017 passen bij de verklaring van [medeverdachte 1] over het ophalen van deze auto in [plaats] en het direct daarna wegbrengen van deze auto naar [plaats] .
In de Seat werden een Scorpion met patroonmagazijn, een Zastava met patroonmagazijn en een demper die op de Zastava past aangetroffen. Op de parkeerplaats bij station [plaats] zijn kogels en hulzen aangetroffen. Er werd een wapen- en munitievergelijkendonderzoek met de in [plaats] aangetroffen munitie en de in de Seat aangetroffen wapens gedaan. Daaruit volgt dat de aangetroffen munitie verschoten is met beide aangetroffen wapens. Op ruwe delen van de Scorpion is DNA-materiaal aangetroffen van [medeverdachte 5] . Dit past bij de verklaring van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 5] op 6 juli de Scorpion in de loods in [plaats] heeft gecontroleerd.
Op 17 juli 2017 werd er in [plaats] een Peugeot 308 stationwagen met kentekenplaten [kenteken] aangetroffen. Op deze kentekenplaten ontbraken de lamineercode en het fabrikantstempel. Deze platen waren dus vals. Uit het chassisnummer werd afgeleid dat het originele kenteken van dit voertuig [kenteken] is. Dit voertuig is tussen 18 en 19 mei 2017 in [plaats] gestolen. Op de achterkant van één van deze kentekenplaten zijn vingerafdrukken aangetroffen van [medeverdachte 2] .
4.3.3.3.3
[medeverdachte 2] is de schutter
Feiten en omstandigheden
Op 7 juli 2017 omstreeks 15.07 uur werd er naar de 112-alarmcentrale gebeld over een persoon die een man neerschoot. De getuige heeft van deze persoon een foto gemaakt. De getuige meldt dat hij eerst een paar schoten hoorde en dat hij toen zag dat de schutter er met een handvuurwapen op af liep. De schutter was een bolle man, met een sjaal voor zijn gezicht en een petje op. De sjaal was wit en zwart. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] op 7 juli 2017 in het zwart gekleed was, een doek voor zijn gezicht had en een pet op had. Ook noemt [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 2] er precies zo uitzag zoals op de foto die is gemaakt. [medeverdachte 1] zelf droeg een roze polo. De rechtbank ziet in de verklaring van de getuige die naar de 112-alarmcentrale belt, waarbij ook melding wordt gemaakt van de volgorde van schieten, ondersteuning voor de verklaring van [medeverdachte 1] over hoe [medeverdachte 2] eruit zag tijdens het schietincident op 7 juli 2017 en dat er van twee wapens gebruik is gemaakt.
In de Seat Leon werd DNA-materiaal van [medeverdachte 2] aangetroffen op de sleutel uit het contact, de hoofdsteun van de bestuurdersstoel, de hoofdsteun van de achterbank rechts, de hoofdsteun van de achterbank midden, de hoofdsteun van de bijrijdersstoel, de paneelgreep van het portier rechts voor, de paneelgreep van het portier links voor, de grendel aan de binnenzijde van het portier links achter en de grendel aan de binnenzijde van het portier rechts voor. Ook werd zijn DNA-materiaal aangetroffen op de jerrycan naast de Seat. Op de in de Seat aangetroffen wapens werd DNA-materiaal van [medeverdachte 2] aangetroffen op de Scorpion, Zastava en demper. In de Peugeot 308 werd DNA-materiaal van [medeverdachte 2] aangetroffen op het portier rechts achter, het portier links voor, het stuur rondom, de versnellingspook, de handrem en op de twee schroeven van kentekenplaat [kenteken] achter. In de Peugeot werd een handschoen aangetroffen met daarop eveneens DNA-materiaal van [medeverdachte 2] .
4.3.3.3.4
De lokker
Het slachtoffer [slachtoffer 1] maakte gebruik van een gehuurde Volkswagen Golf met een track-and-trace-systeem. Hierdoor kon worden uitgelezen dat hij op 5 juli 2017 omstreeks 14.16 uur zijn auto op de parkeerplaats van station [plaats] had geparkeerd en dat hij daar omstreeks 19.42 uur weer vertrok. [slachtoffer 1] maakte verder onder andere gebruik van een iPhone 6 en een BlackBerry Q10 (PGP-toestel). Uit de historische verkeersgegevens van deze telefoons bleek dat er tussen 14.16 uur en 19.42 uur een reisbeweging is gemaakt van [plaats] , [plaats] , [plaats] en [plaats] . Op de iPhone 6 werden drie foto’s van een waterscooter aangetroffen. Uit de tijd en GPS-coördinaten van deze foto’s blijkt dat deze om 14.35 uur op de [adres] te [plaats] zijn gemaakt. Uit de iPhone 6 bleek verder dat [slachtoffer 1] op 5 juli 2017 om 15.00 uur een afspraak had in [plaats] . Om 16.34 uur bericht hij via een ander PGP-toestel naar zijn vriendin “Heb net waterscooter gehaald en weggelegd in garagebox”. Op basis van deze bevindingen zijn op 5 juli 2017 voor bepaalde tijdsperiodes de ARS-camera’s in [plaats] en [plaats] bevraagd. Daaruit kwam slechts één kenteken naar voren dat vanaf [plaats] (daarna volgt nog [plaats] en [plaats] ) dezelfde reisbeweging heeft gemaakt als de telefoons van [slachtoffer 1] . Dit betrof een Renault Kangoo, kleur grijs, met het kenteken [kenteken] .Uit de rapportage van het NFI van 20 november 2018 blijkt dat de bevindingen van het onderzoek 500.000 keer waarschijnlijker zijn wanneer de telefoon en de PGP van [slachtoffer 1] met de Renault Kangoo reisden dan wanneer deze telefoons met een ander vervoermiddel reisden.
In november 2017 heeft een verbalisant dit voertuig op het woonwagenkamp gelegen aan de [adres] te [plaats] zien staan. Dit voertuig stond ten tijde van 5 juli 2017 op naam van [G] die eigenaar is van het bedrijf [bedrijf 1] Dit bedrijf had met [H] , woonachtig op het kamp, een verhuurovereenkomst voor dit voertuig gesloten. [H] heeft verklaard dat de [bijnaam medeverdachte 15] een keer de Kangoo heeft meegenomen en dat dat ging om een waterscooter. De [bijnaam medeverdachte 15] is door hem beschreven als een lange, slanke, blanke man met kort bruin of zwart haar.
Naar aanleiding van de reisbewegingen van de telefoons van [slachtoffer 1] , de locatiegegevens van de genomen foto’s en de afspraak in [plaats] werden de mastgegevens van 5 juli 2017 van de locaties [plaats] , [plaats] en [plaats] opgevraagd. Daaruit bleek dat er over masten in [plaats] in de periode dat [slachtoffer 1] daar is geweest 21 verschillende PGP-toestellen naar voren kwamen. Uit de gegevens van deze toestellen bleek dat er één toestel was dat op 5 juli 2017 tussen 13.52 uur en 20.21 uur hetzelfde traject aflegt als de toestellen van [slachtoffer 1] en als de Renault Kangoo. Dit betrof een PGP-toestel met IMEI-nummer [IMEI-nummer] .
Het toestel [IMEI-nummer] is op 8 juli 2017 om 00.02 uur, enkele uren na de moord op [slachtoffer 1] , uit het netwerk gegaan en daarna niet meer gebruikt. Uit analyse bleek dat dit toestel tijdens de nacht veelal op de mast [adres] te [plaats] aanstraalde. Het toestel begint of eindigt ook vaak op deze mast. Hieruit kan worden opgemaakt dat de gebruiker van dit toestel destijds in de directe omgeving van deze mast woonachtig was. In de nacht van 6 op 7 juli 2017 heeft dit toestel zich van [plaats] naar [plaats] en weer terug verplaatst. Binnen dat tijdsbestek zijn er vier voertuigen over dit traject op de A2 gereden. Eén daarvan is een BMW 330E met het kenteken [kenteken] , op naam van [bedrijf 2] B.V. en verhuurd aan [U] . Op 6 juli 2017 heeft deze BMW eveneens een traject afgelegd dat past bij een verplaatsing van PGP-toestel [IMEI-nummer] .
Omdat het telefoonnummer van [U] in de relevante periode voornamelijk aanstraalde in zijn woonplaats [plaats] , gaat de rechtbank ervan uit dat een ander persoon dan [U] gebruik heeft gemaakt van de BMW 330E. De lokker heeft dus zowel contact met de personen woonachtig op het woonwagenkamp als met [U] . Uit een vergelijking van de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van deze personen kwam één contact naar voren, namelijk het nummer [telefoonnummer] . [medeverdachte 15] heeft verklaard dat dit zijn telefoonnummer is. [medeverdachte 15] is woonachtig in [plaats] en hij heeft verklaard dat zijn bijnaam [bijnaam medeverdachte 15] is. Zijn vriendin heeft via haar nicht in de periode van 2 tot en met 9 juli 2017 vier verkeersboetes die zijn gereden met de BMW 330E betaald. In een telefoon van [slachtoffer 1] stond een telefoonnummer van [medeverdachte 15] opgeslagen onder de naam ‘ [contactnaam 1] ’.
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat er geen afwijkende locatiegegevens voor het telefoonnummer [telefoonnummer] en het PGP-toestel [IMEI-nummer] in de periode van 4 juli 2017 tot en met 8 juli 2017 kunnen worden vastgesteld. De rechtbank gaat er op basis van het voorgaande van uit dat [medeverdachte 15] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer] , het PGP-toestel [IMEI-nummer] en de BMW 330E. Ook gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 15] op 5 juli 2017 de Renault Kangoo heeft geleend teneinde de waterscooter van het kamp naar [plaats] te vervoeren. Hoewel de kans op het sporenbeeld volgens het rapport van het NFI van 21 november 2018 even groot is bij de hypothese dat [medeverdachte 15] en [slachtoffer 1] zich bij elkaar bevonden in één voertuig als bij de hypothese dat ze zich in aparte voertuigen in elkaars directe omgeving bevonden, is er uit het genoemde ARS-camerabeelden onderzoek geen tweede voertuig naar voren gekomen dat een vergelijkbare route als de Renault Kangoo heeft afgelegd. Anders dan door de verdediging is bepleit concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 15] voorafgaande aan het moment dat [slachtoffer 1] geliquideerd zou moeten worden op 5 juli 2017 met [slachtoffer 1] samen is geweest en dat hij, conform de verklaring van [medeverdachte 1] over de lokker, reed in een grijze bestelbus.
Op 5 juli 2017 tussen 12.16 uur en 12.45 uur heeft [medeverdachte 15] de BMW 330E van [plaats] naar het kamp in [plaats] gebracht. Om 12.36 uur vindt het laatste contact plaats met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Vanaf 12.43 uur (twee minuten voor aankomst op het kamp) is dit nummer uitgeschakeld of staat het in vliegtuigmodus. Om 13.30 uur vertrekt de BMW naar [plaats] , tezamen met de telefoons van twee kampbewoners en [H] , de huurder van de Renault Kangoo. PGP-toestel [IMEI-nummer] straalt om 13.21 uur aan op een mast nabij het kamp. Om 13.52 uur straalt het PGP-toestel aan op een mast nabij de woning van [medeverdachte 15] in [plaats] of station [plaats] . De rechtbank leidt hieruit af dat anderen dan [medeverdachte 15] met de BMW naar [plaats] zijn gegaan en dat [medeverdachte 15] met de Renault Kangoo terug naar [plaats] is gereden.
Om 14.16 uur heeft [slachtoffer 1] zijn Volkswagen Golf bij station [plaats] geparkeerd. Om 14.35 uur heeft hij drie foto’s gemaakt van een waterscooter op het woonwagenkamp. De rechtbank leidt hieruit af dat [slachtoffer 1] bij station [plaats] door [medeverdachte 15] is opgehaald en dat [slachtoffer 1] en [medeverdachte 15] , gelet op het tijdsverloop en de afstand tussen [plaats] en [plaats] , direct naar het kamp zijn gereden. Daarna zijn ze naar [plaats] en [plaats] gegaan, om vervolgens langs [plaats] terug naar [plaats] te rijden. Om 19.42 uur reed [slachtoffer 1] vanaf station [plaats] terug in zijn Volkswagen Golf. Omstreeks 20.08 uur werd het telefoonnummer [telefoonnummer] weer ingeschakeld. Dit toestel straalde toen aan op een mast in de buurt van het woonwagenkamp in [plaats] . Om 22.51 uur reed de BMW, tezamen met de [telefoonnummer] en [IMEI-nummer] , vanaf het kamp naar de woning van [medeverdachte 15] in [plaats] .
Op 7 juli 2017 beschikte [medeverdachte 15] weer over de BMW. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat op 7 juli 2017 de lokker er niet bij zou zijn, maar dat de lokker wel om 15.00 uur met [slachtoffer 1] had afgesproken op dezelfde plek. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op 7 juli 2017 om 16.00 uur een afspraak had in [plaats] en eerst nog langs [plaats] moest. In de ochtend van 7 juli 2017 stond de BMW in de directe omgeving van de woning van [medeverdachte 15] geparkeerd. De toestellen [telefoonnummer] en [IMEI-nummer] straalden aan op een mast nabij de woning van [medeverdachte 15] . Om 12.42 uur reed de BMW naar het kamp in [plaats] . De toestellen [telefoonnummer] en [IMEI-nummer] straalden aan op een mast nabij het kamp in [plaats] . Om 14.52 uur reed de BMW naar [plaats] Overvecht. Daar vonden er uitgaande sessies plaats met zowel de [telefoonnummer] en [IMEI-nummer] om respectievelijk 15.08 uur en 15.14 uur. Om 15.21 uur bleek het toestel [telefoonnummer] te zijn uitgeschakeld of in vliegtuigmodus te zijn gezet. De rechtbank constateert dus dat dit tussen 15.08 uur en 15.21 uur heeft moeten plaatsvinden. Om 15.20 uur reed de BMW via de A2 in de richting van station [plaats] . Om 15.00 uur is [slachtoffer 1] daar neergeschoten. Hij is pas om 15.45 uur naar het [locatie] vervoerd. Om 15.32-15.33 uur reed de BMW langs de parkeerplaats van station [plaats] . De BMW reed vervolgens zonder enige tussenstop via de N402 terug naar het kamp in [plaats] waar de BMW om 15.57 uur aan komt. Daar bleef de BMW twee minuten, voordat het voertuig naar dezelfde plek als eerder in [plaats] Overvecht reed waar het om 16.09 uur aankwam. Om 16.11 uur vond er weer uitgaand contact plaats met het telefoonnummer [telefoonnummer] . De rechtbank constateert dat het toestel dan kennelijk weer is aangezet.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat de groep van [B] de voertuigen, wapens en lokkers voor de liquidaties regelde. Ondersteuning voor deze verklaring vindt de rechtbank in een PGP-chatgesprek tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] , en ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 7] ’, veredeld als [medeverdachte 7] , van 9 juli 2017. In dit chatgesprek stuurt [medeverdachte 7] naar [medeverdachte 5] dat hij de lokkers, spotters, fietsen en ijzers betaalt.
In de woning van [I] werd een administratie van simkaarten en PGP-toestellen aangetroffen. In deze administratie stond een simnummer weergegeven dat in combinatie met een bepaald IMEI-nummer is gebruikt. Het PGP-toestel met dit IMEI-nummer is op 4 juni 2017 inbeslaggenomen onder [medeverdachte 15] . Uit deze administratie valt volgens bijlage 3 (veredelingen en identificaties) ook af te leiden dat er PGP-toestellen zijn verstrekt aan ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 7] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’. [I] is verdachte in het onderzoek 09Kreta (liquidatie van [J] in 2016). [B] is in dit onderzoek ook verdachte. De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 15] in ieder geval in de periode voor de moord op [slachtoffer 1] over een PGP-toestel beschikte dat afkomstig was van de groep van vermoedelijk [B] .
Op een device van [medeverdachte 5] is er een PGP-chatgesprek aangetroffen van 6 juli 2017 gevoerd tussen een persoon van wie de naam deels te lezen valt, namelijk ‘…der’, en [medeverdachte 7] . Gelet op de bevindingen in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) gaat de rechtbank ervan uit dat ‘…der’ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] en dus [medeverdachte 5] is. In dit chatgesprek stuurt [medeverdachte 7] een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’, vermoedelijk [B] , door “Luister het kan wanneer staan ze daar we gaan zeggen kom daar zeg jij een tijd dan is hij daar wij zijn er niet [bijnaam medeverdachte 15] laat hem even wachte maar zorg echt bro dat het niet”. [medeverdachte 5] stuurt hierop dat hij er ‘morgen 1000% is’.
Uit een sfeerproces-verbaal blijkt dat [medeverdachte 15] in de jaren 2016 tot en met 2019 diverse malen, al dan niet in de nachtelijke uren, in huurauto’s op naam van anderen met bakens, PGP-toestellen, SD-kaartjes (al dan niet met foto’s van personen, voertuigen en kentekens daarop), een camera, verrekijkers, bivakmutsen, zaklampen, een app ‘Track it’ en een Blu Eye die tijdig waarschuwt als er hulpdiensten naderen, werd aangetroffen. Ook zijn bij hem diverse (zeer) grote geldbedragen en dure horloges aangetroffen en bleek zijn huurwoning zichtbaar vernieuwd. Dit terwijl [medeverdachte 15] heeft aangegeven geen baan te hebben en dat zijn partner in de thuiszorg werkt. [medeverdachte 15] heeft voor het bezit van deze goederen geen aannemelijke verklaring gegeven. Ook werd hij eind 2017 tweemaal in een voertuig met [K] aangetroffen. [K] wordt in het onderzoek Marengo, waarin de vermeende criminele organisatie rondom [B] centraal staat, vervolgd.
4.3.3.3.5
De loods in [plaats] en het verblijf bij [verdachte] na de liquidatie
De loods aan de [adres] te [plaats] is eigendom van [getuige 2] , die heeft verklaard dat hij voor de verhuur van dit pand onder andere contact heeft gehad met [verdachte] . [verdachte] beschikte in ieder geval vanaf eind juni over twee sleutels van de loods waarvan hij er in ieder geval één aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. Twee getuigen van een bedrijfspand tegenover de loods hebben verklaard dat [verdachte] naar hen toe is gekomen om te zeggen dat als er problemen waren, ze niet de politie moesten bellen maar naar [verdachte] moesten komen. Dit was nadat door een medewerker de Seat Leon met kenteken [kenteken] in de loods was gezien.
Op 7 juli 2017 werd er tussen 18.29 uur en 21.16 uur met het telefoonnummer van [verdachte] negentien keer naar telefoonnummer van [medeverdachte 2] en de familie van [medeverdachte 2] gebeld en werd op deze telefoon van [verdachte] op internet gezocht naar informatie over een schietincident op station [plaats] . Voor 7 juli 2017 werd er nooit naar nummers van (familie van) [medeverdachte 2] gebeld. Tussendoor werd er met het toestel van [verdachte] naar twee contacten van [verdachte] zelf gebeld. De rechtbank leidt hieruit af dat zowel [verdachte] zelf als [medeverdachte 2] (en [medeverdachte 1] ) gebruik hebben gemaakt van het toestel van [verdachte] en dat zij dus met elkaar in (fysiek) contact zijn geweest in de woning van [verdachte] en dat daarbij de liquidatie van [slachtoffer 1] ter sprake is gekomen.
4.3.3.3.6
Contact [medeverdachte 5] en opdrachtgevers
In de PGP van [medeverdachte 1] die in het vakantiehuisje in [plaats] is aangetroffen werden de contactpersonen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 7] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’ aangetroffen. Uit de gegevens van het toestel bleek dat er op 5, 6 en 7 juli 2017 een groot aantal berichten tussen de PGP’s van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] is verstuurd en ontvangen. Bij [medeverdachte 5] is op een laptop een foto van [slachtoffer 1] aangetroffen.
Op 27 april 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] . [medeverdachte 7] zegt tegen [medeverdachte 5] dat hij [slachtoffer 1] moet lokken. [medeverdachte 5] antwoordt hierop “Al die namen die jullie me zeggen checc ik”.
Op 5 juli 2017 stuurt [medeverdachte 5] “Begrijp dit ook niet meer”, “W(…) perfect dit was”. [medeverdachte 7] stuurt een grotendeels onleesbaar bericht van een ander door. Dit doorgestuurde bericht is om 19.2x verstuurd. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat de bestelbus erg vertraagd was in verband met een file of een ongeluk. Om 19.37 uur heeft [medeverdachte 1] met 112 gebeld om onder de liquidatie uit te komen.
Op 6 juli 2017 stuurt [medeverdachte 7] het eerdergenoemde bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’, vermoedelijk [B] , door over [bijnaam medeverdachte 15] die hem laat wachten. Ook stuurt [medeverdachte 7] een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’ door dat [medeverdachte 5] een tijd moet geven als hij heel zeker is en dat ze daar dan moeten staan. Als die hond aan komt, moet hij meteen weg.
Op 7 juli 2017 stuurt [medeverdachte 5] om 15.22 uur aan [medeverdachte 7] berichten van een ander door dat de “Aktie al is gebeurd”, “Branden alleen niet gelukt”.
Op 8 juli 2017 heeft [medeverdachte 5] het tegen [medeverdachte 7] over “die man van gisteren”. [medeverdachte 7] stuurt dan een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’, vermoedelijk [B] , door dat luidt “ [PGP gebruikersnaam B 1] onze vyanden zyn onze vyanden we ruimen voor niemand iets op puur onze dingen laat dat duidelyk zyn sir u weet dit zyn geen spelletjes en met dood spelen of andere helpen doen we nooit! Die [slachtoffer 1] is onze vyand al sinds lang met ze grote bek”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 5] de naam van [slachtoffer 1] van de opdrachtgever door heeft gekregen en dat hij zijn opdrachtgever op de hoogte houdt van de voortgang van de liquidatie.
4.3.3.3.7
Geld ophalen bij [medeverdachte 5] op 8 juli 2017
Op 8 juli 2017 heeft [medeverdachte 5] wederom met [medeverdachte 7] contact via de PGP. [medeverdachte 7] meldt dat [medeverdachte 5] een ‘niffo’ kan sturen. [medeverdachte 5] vraagt of het op dezelfde plek kan en hij meldt dat hij hem stuurt en dat hij op de motor komt. Om 13.58 uur duurt het volgens [medeverdachte 5] nog 20 minuten. [medeverdachte 7] vraagt vervolgens aan [medeverdachte 5] hoeveel hij aan ‘ [medeverdachte 6] ’ moest geven. [medeverdachte 5] antwoordt dat dit drie is en dat er dus 67 overblijft.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het geld voor de liquidatie van [slachtoffer 1] bij [medeverdachte 5] in [plaats] heeft opgehaald op 8 juli 2017. Tussen 16.18 uur en 16.43 uur straalde het toestel van [medeverdachte 1] aan in [plaats] . Het toestel van [medeverdachte 5] straalde tussen 12.29 uur en 16.40 uur masten in de omgeving van zijn woning in [plaats] aan.
4.3.3.4
De rol van [verdachte]
Door de verdediging is vrijspraak bepleit van alle tenlastegelegde feiten, omdat er behalve de wisselende verklaringen van [medeverdachte 1] geen ondersteunende bewijsmiddelen zouden zijn.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet valt af te leiden dat [verdachte] een voldoende substantiële bijdrage heeft gehad bij de moord op [slachtoffer 1] om te spreken van medeplegen van moord of medeplichtigheid daarbij. De rechtbank zal hem vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank wel af dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor moord door samen met anderen auto’s en een wapen voorhanden te hebben. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
In een geval als dit waarin het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen en/of een auto is tenlastegelegd, moet voor een veroordeling komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van het wapen en/of de auto. Ook is vereist dat verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen en de auto, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Daarnaast moet vaststaan dat verdachte tezamen met de mededaders feitelijke macht over het wapen en de auto heeft kunnen uitoefenen.
De rechtbank gaat er op grond van de bewijsmiddelen van uit dat [verdachte] heeft bemiddeld bij de huur van de loods aan de [adres] te [plaats] ten behoeve van de motorclub. [verdachte] woonde op dat moment boven loods [nummer] . [verdachte] had daartoe contact met de eigenaar van de loods en beschikte aanvankelijk over twee sleutels van de loods. Hij heeft [medeverdachte 1] in ieder geval een sleutel gegeven. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de wapens en de auto’s voor de liquidatie van [slachtoffer 1] in de loods stonden. Deze verklaring vindt bevestiging in objectieve onderzoeksbevindingen. Zo is de Seat daar ook gezien door een werknemer van het bedrijf tegenover de loods en op camerabeelden van 5 juli 2017 wordt ook een soortgelijke auto als de Peugeot 308 door de politie herkend terwijl deze langsrijdt in beeld. [medeverdachte 5] heeft tegen [medeverdachte 1] gezegd dat hij [verdachte] had gevraagd of het goed was dat de loods tijdelijk werd gebruikt voor de opslag van wapens en auto’s. [medeverdachte 1] heeft dit niet van [verdachte] gehoord en weet niet wat [medeverdachte 5] precies met [verdachte] heeft besproken. Zo weet hij niet of [medeverdachte 5] heeft gezegd dat de auto’s en wapens voor liquidaties bestemd waren. Wel heeft hij verklaard dat als hij iets bracht naar de loods, [verdachte] vaak kwam kijken en vroeg wat hij nu weer gebracht had. Zo had [verdachte] volgens [medeverdachte 1] in ieder geval wetenschap van de aanwezigheid van de Peugeot en een wapen in de loods. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij toen hij de Scorpion bracht tegen [verdachte] heeft gezegd dat hij wapens heeft gebracht. Door [medeverdachte 1] is voorts verklaard dat [verdachte] tevoren niet op de hoogte was dat [slachtoffer 1] zou worden geliquideerd, maar dat hij 7 juli 2017 vroeg of [slachtoffer 16] gedaan was toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij hem kwamen schuilen na de liquidatie van [slachtoffer 1] en dat hij dus wel tevoren op de hoogte was van de liquidatiewerkzaamheden van [medeverdachte 5] . Dit wordt ook ondersteund door de bewijsmiddelen in het deelonderzoek Langenhorst waaruit de rechtbank afleidt dat [verdachte] betrokken was bij het contact tussen de opdrachtgever van de liquidatie van [slachtoffer 16] en [medeverdachte 5] . Uit de verklaring van de werknemers van het bedrijf tegenover loods [nummer] leidt de rechtbank af dat [verdachte] zich ook naar derden presenteerde als aanspreekpunt voor de loods. Naar aanleiding van de Seat die gezien was benadrukte [verdachte] tegenover hen dat de politie niet gebeld moest worden als er iets was maar dat ze bij hem moesten komen. Na de moord heeft [verdachte] aan [medeverdachte 1] aangegeven dat de kentekenplaten van de Peugeot die op dat moment in de loods stond direct moesten worden verwijderd en dat is ook gebeurd.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [verdachte] op de hoogte was van het feit dat de Peugeot, de Seat en in ieder geval een wapen in de loods gestald waren, dat hij samen met anderen een zekere beschikkingsmacht had over de loods en de spullen die zich daarin bevonden en dat hij wist dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] zich met (de voorbereiding van) liquidaties bezighielden. Daarmee stelt de rechtbank vast dat [verdachte] samen met anderen de Peugeot, de Seat en de Scorpion voorhanden heeft gehad en dat hij wist dat deze bestemd waren voor het plegen van liquidaties. Dat hij niet wist dat [slachtoffer 1] één van de beoogde slachtoffers was, is daarbij niet van belang.
4.3.4
Langenhorst
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.4.1
Liquidatie van [slachtoffer 16]
Op 26 juli 2017 omstreeks 00.00 uur is [slachtoffer 16] in zijn personenauto in [plaats] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde nacht overleden.
4.3.4.2
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over deze liquidatie verklaard dat [medeverdachte 5] hem een A4’tje heeft getoond met daarop een foto van [slachtoffer 16] met de vraag of [medeverdachte 1] deze persoon kende. Op dit A4’tje stond een foto van [slachtoffer 16] waarop hij samen met een ander persoon poseerde op een soort bruiloftsfeest met mensen in pak aan tafeltjes. Om het hoofd van [slachtoffer 16] was een cirkel getekend. Verder stonden op dit A4’tje handgeschreven adressen waaraan [slachtoffer 16] te linken was. Nadat [medeverdachte 1] [medeverdachte 5] te kennen heeft gegeven dat hij [slachtoffer 16] kende, vroeg [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] om [slachtoffer 16] te benaderen voor handel. Op verzoek van [medeverdachte 1] heeft zijn vader contact met [slachtoffer 16] via Facebook gezocht, wat uiteindelijk heeft geleid tot een afspraak tussen [medeverdachte 1] , [A] en [slachtoffer 16] bij de Ikea in [plaats] . [slachtoffer 16] heeft tijdens deze afspraak aangegeven dat hij aanvankelijk geen zaken wilde doen met [medeverdachte 1] , nu hij op de hoogte was van de problemen van [medeverdachte 1] . Hierop heeft [A] aangegeven dat de zaken via hem konden gaan en heeft [A] toegezegd een auto te huren bij [slachtoffer 16] om het ijs te breken. [medeverdachte 1] heeft vervolgens bij deze afspraak een foto gemaakt van zijn vader al lopend met [slachtoffer 16] en dit aan [medeverdachte 5] teruggekoppeld als bewijs dat hij in contact kon komen met [slachtoffer 16] . [medeverdachte 5] heeft op enig moment aan [medeverdachte 1] te kennen gegeven dat [slachtoffer 16] niet moest worden benaderd voor handel, maar dat hij moest worden geliquideerd. [medeverdachte 5] had, via [verdachte] als tussenpersoon, de opdracht hiervoor aangenomen vanuit een Turkse criminele organisatie. Deze liquidatie moest [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] gaan uitvoeren. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vanaf het begin wist dat hij deze opdracht niet zou gaan uitvoeren en dat hij [medeverdachte 5] aan het lijntje heeft proberen te houden, omdat hij meende dat hij de enige directe link was naar [slachtoffer 16] . Een paar dagen na de ontmoeting bij de Ikea in [plaats] heeft [A] , die volgens [medeverdachte 1] nog niet wist dat [slachtoffer 16] moest worden geliquideerd, een zwarte Sean Leon gehuurd bij [slachtoffer 16] . [medeverdachte 5] is vervolgens naar het kamp in [plaats] gekomen om te bekijken of het echt was gelukt om een auto te huren.
Daarna is de opdracht volgens [medeverdachte 1] op een laag pitje gezet, omdat [medeverdachte 5] de beloning voor de liquidatie te laag vond. [medeverdachte 5] moest, in tegenstelling tot liquidatieopdrachten vanuit de organisatie van [B] , alles zelf regelen wat betreft vuurwapens en auto’s. Zodoende hadden de opdrachten vanuit de organisatie van [B] voorrang.
Na de liquidatie van [slachtoffer 1] (deelonderzoek Breuk) is echter druk gezet vanuit [medeverdachte 5] , de liquidatie van [slachtoffer 16] moest snel worden uitgevoerd. [medeverdachte 1] stond immers volgens [medeverdachte 5] al met één been in de gevangenis, omdat ze de vluchtauto bij de liquidatie van [slachtoffer 1] niet in brand hadden gestoken. In opdracht van [naam 2] moest [medeverdachte 1] in het weekend na de liquidatie van [slachtoffer 1] naar [plaats] om daar van [medeverdachte 12] een Glock overhandigd te krijgen, het vuurwapen dat voor de liquidatie van [slachtoffer 16] was bestemd. Na het in ontvangst nemen van het vuurwapen is ook [medeverdachte 12] zich gaan bemoeien door een aansturende rol te spelen bij de liquidatie van [slachtoffer 16] . [medeverdachte 1] had van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 12] te horen gekregen dat [slachtoffer 16] na het ontvangen van het wapen direct moest worden geliquideerd. Uiteindelijk heeft [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] beslist dat ze de liquidatie niet gingen uitvoeren en hebben ze het verhaal verzonnen dat ze waren aangehouden en vast werden gehouden op het politiebureau [locatie] te [plaats] . Daarop heeft [medeverdachte 1] al het contact met iedereen van [motorclub] verbroken en is hij met zijn gezin vertrokken naar een vakantiepark.
Vervolgens heeft [medeverdachte 1] via de media begrepen dat [slachtoffer 16] enkele dagen na zijn vertrek alsnog is geliquideerd. Bij terugkomst van het vakantiepark heeft [medeverdachte 1] van zijn vader te horen gekregen dat [medeverdachte 12] op de dag van de liquidatie samen met een persoon bij [A] is langs geweest om de Facebook-pagina van [slachtoffer 16] te bekijken en te fotograferen.
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 12] gebruik maakt van een blauwe Suzuki Wagon R.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.4.3
Onderbouwing na de verklaringen van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.4.3.1
[medeverdachte 5] beschikt over persoonsgegevens van [slachtoffer 16]
Onder [medeverdachte 5] is een LaCie harde schijf inbeslaggenomen met daarop foto’s van [slachtoffer 16] : onder meer foto’s gemaakt op 5 maart 2017 van een A4’tje met daarop geprint een foto van [slachtoffer 16] met daarbij getypte en handgeschreven tekst. Op deze foto zit [slachtoffer 16] met een onbekende man aan een tafel op wat lijkt een feestlocatie. Het hoofd van [slachtoffer 16] is daarbij omcirkeld en rondom de foto zijn handgeschreven adressen te lezen van [slachtoffer 16] zelf, van zijn vrouw met het adres [adres] te [plaats] en van een restaurant genaamd [restaurant 1] aan de [adres] te [plaats] alwaar [slachtoffer 16] vaak zou eten. Verder zijn er foto’s aangetroffen die zijn gemaakt op 7 maart 2017. Op deze foto’s is te zien dat er is gezocht naar het adres [adres] te [plaats] op Google Maps. De [adres] is schuingelegen tegenover het adres [adres] te [plaats] . Er is een foto gemaakt van Google Maps van een plattegrond rondom het adres [adres] . Uit onderzoek is gebleken dat op dit adres een persoon woonachtig is met dezelfde achternaam als de ex-vrouw van [slachtoffer 16] . Voorts is een foto aangetroffen van Google Streetview van het restaurant [restaurant 1] op de [adres] te [plaats] .
Uit nader onderzoek is gebleken dat de voornoemde foto’s zijn gemaakt op 5 en 7 maart 2017 met een aan [medeverdachte 5] toegeschreven Samsung-telefoon en dat is vastgesteld dat [medeverdachte 5] ook de gebruiker was van zowel de LaCie harde schijf als van Samsung-telefoon op de voornoemde data.
Voorts is er onder [medeverdachte 5] een Toshiba harde schijf inbeslaggenomen. Op deze harde schijf is een foto aangetroffen waarop een papiertje handgeschreven het telefoonnummer [telefoonnummer] zichtbaar is. Dit telefoonnummer bleek toe te behoren aan [slachtoffer 16] .
De rechtbank overweegt dat ten tijde van het afleggen van de kluisverklaring door [medeverdachte 1] hij niet bekend kon zijn met deze onderzoeksbevindingen, omdat die immers van latere datum zijn. De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] over het hem getoonde A4’tje met de gegevens van [slachtoffer 16] .
4.3.4.3.2
Contactleggen met [slachtoffer 16]
Uit een onder [slachtoffer 16] inbeslaggenomen iPhone 6S is gebleken dat hij op 9 juni 2017 om 23.56 uur een bericht heeft ontvangen van [A] via Facebook.
Op 13 juni 2017 heeft [slachtoffer 16] [A] als contact toegevoegd als ‘ [A] ’ met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [A] [telefoonnummer] en [slachtoffer 16] [telefoonnummer] is gebleken dat dat er op 13 en 19 juni 2017 veelvuldig onderling contact is geweest. Uit nader onderzoek naar de zendmastgegevens van beide telefoonnummers blijkt dat het telefoonnummer van [A] [telefoonnummer] om 14.09 uur uitbelde naar het telefoonnummer van [slachtoffer 16] [telefoonnummer] . Het telefoonnummer [telefoonnummer] maakte daarbij verbinding met de [adres] te [plaats] en het telefoonnummer [telefoonnummer] straalde een zendmast aan op de [adres] te [plaats] . Beide zendmasten bevinden zich in de directe omgeving van de Ikea in [plaats] . Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] maakte om 13.59 uur verbinding met een zendmast aan de [adres] te [plaats] . Deze zendmast staat links van de A4 in de richting van de A15. Vanaf dit punt is het ongeveer tien minuten rijden naar de Ikea in [plaats] .
Op 21 juni 2017 is blijkens de historische verkeersgegevens eenzelfde patroon waarneembaar als op 19 juni 2017 van de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] . Beide telefoonnummers straalden bij een onderling belmoment om 11.24 uur een zendmast aan in de directe nabijheid van de Ikea in [plaats] . Uit de inbeslaggenomen administratie van huurcontracten van [slachtoffer 16] is gebleken dat [A] op 21 juni 2017 vanaf 11.40 uur een Seat Leon met kenteken [kenteken] heeft gehuurd van [slachtoffer 16] . Ook heeft [slachtoffer 16] blijkens de historische gegevens van zijn iPhone 6S [medeverdachte 1] op 21 juni 2017 om 10.38 uur toegevoegd als contact met de naam ‘ [contactnaam 2] ’.
Diezelfde dag straalt het telefoonnummer van [medeverdachte 5] [telefoonnummer] om 16.06 uur een zendmast aan op de [adres] 2 te [plaats] . Deze zendmast staat op 260 meter afstand van de [adres] , dat het woonadres van [A] betreft. Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] straalde op 15.19 uur eveneens een mast aan in [plaats] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] over het leggen van contact met [slachtoffer 16] en het afreizen van [medeverdachte 5] naar [plaats] om dit te controleren.
4.3.4.3.3
Vuurwapen in [plaats] ophalen
Uit een tapgesprek op het telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik bij [medeverdachte 1] is gebleken dat hij op 22 juli 2017, een zaterdag, aan zijn moeder doorgeeft dat hij wat later bij de kapper is. Hij zegt daarbij onder meer het volgende: “Nee, maar we zijn in [plaats] , sta te wachten op iemand. Die is er met tien minuten, kwartiertje”.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij het wapen voor de liquidatie in [plaats] heeft opgehaald en dat hij daarbij niet alleen was.
4.3.4.3.4
[locatie]
Uit een tapgesprek op het telefoonnummer [telefoonnummer] van [medeverdachte 1] blijkt dat hij op 24 juli 2017 belt naar de huislijn van de woning van [medeverdachte 2] . Blijkens de tap zegt [medeverdachte 1] : “Hee, jij zit vast sinds zondag he. Zondagmiddag is je vrouw gebeld door politiebureau [locatie] ok?”.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij met [medeverdachte 2] had afgesproken dat zij onder zouden duiken en daarvoor de smoes dat zij waren aangehouden hadden bedacht.
4.3.4.3.5
Verzamelen informatie over [slachtoffer 16]
Op 25 juli 2017 is de moeder van [medeverdachte 1] , [L] , getapt op het telefoonnummer [telefoonnummer] . [L] wordt om 17.07 uur gebeld door [M] , zijnde de oma van [medeverdachte 1] en woonachtig op de [adres] te [plaats] . In dit tapgesprek geeft [M] aan dat er een man genaamd ‘ [bijnaam medeverdachte 12] ’ langs is geweest en dat dit tegen ‘ [naam 6] ’ moet worden gezegd. [L] geeft daarop te kennen dat dit al geregeld is.
Tevens is op de telefoon van [N] een foto aangetroffen van een scherm met daarop de adresgegevens van het bedrijf [bedrijf 3] B.V. Dit bedrijf was van [slachtoffer 16] en op het vermelde adres [adres] te [plaats] was hij woonachtig.
4.3.4.3.6
Suzuki Wagon R in gebruik bij [medeverdachte 12] op de plaats delict
Op 26 juli 2017 tussen 00.19 uur en 00.23 uur, slechts twintig minuten na de liquidatie, reed blijkens de ARS-gegevens een Suzuki Wagon R met kenteken [kenteken] over de [straat] en [straat] te [plaats] richting de plaats delict. Tussen 00.27 uur en 00.31 uur reed de Suzuki via de [straat] en de [straat] dezelfde route terug.
Volgens de camerabeelden is te zien dat een Suzuki Wagon R de rotonde opreed, komende vanaf de [straat] , vervolgens de rotonde helemaal rondreed en dan terug de [straat] op reed uit de richting waar de Suzuki vandaan is gekomen.
Uit nader onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 12] gebruik maakte van de Suzuki Wagon R met kenteken [kenteken] .
4.3.4.3.7
Uitbetaling
Uit een onder [O] inbeslaggenomen telefoon is gebleken dat hij op 27 juli en 28 juli 2017 WhatsApp-gesprekken heeft gevoerd met [medeverdachte 5] en zijn zoon [N] . Op 26 juli 2017 laat [medeverdachte 5] aan [O] weten dat ze op ‘ [bijnaam verdachte] ’ moeten wachten. De volgende ochtend op 27 juli 2017 zegt [medeverdachte 5] tegen [O] dat ze nog moeten wachten. [O] reageert: “Als maar komt Og moet wel snel verdelen.”. Diezelfde dag zegt [O] tegen [N] onder meer: “Wacht nog steeds op mijn ten”, “Hij zei ik hit je was vanmiddag ben dag kwijt met storten” en “Wordt direct afgehaald volgende dag”. Hierop stuurt [N] : “2 broden moet je krijgen toch in plaats van 1” en “Zal cap wel even vragen of die al loon gehad heeft”. [O] vraagt vervolgens om 19.50 uur: “Eindigt zijn nummer met 75”, wat door [N] wordt bevestigd.
Om 19.52 uur stuurt [O] een WhatsApp-bericht naar het telefoonnummer van [medeverdachte 12] [telefoonnummer] met de tekst: “Cuzz, bel je mij even?”, waarop het telefoonnummer van [medeverdachte 12] [telefoonnummer] om 19.54 uur uitbelt naar het telefoonnummer van [O] .
De volgende dag praten [O] en [N] over ‘afstorten’ bij verschillende machines. [N] vraagt: “Klopt het met 5?’. [N] : “Onder de 15 blijven was het altijd”. Hierop antwoordt [N] : “Doe ik 2 keer hier. 2 keer [plaats] ”. Enkele minuten later stuurt [N] een screenshot door van een gesprek tussen hem en een persoon met de contactnaam ‘ [contactnaam 3] ’. [N] vraagt aan ‘ [contactnaam 3] ’: “Vroeger was 15 melding hoorde net vanaf 5. Klopt dat? Hierop antwoordt ‘ [contactnaam 3] ’: “Klopt. Dan ziet je goed. Nog even gecheckt. Dacht ook 5, maar is nog altijd 15. Dus nog worne. Anders melding FIOD ivm witwassen”.
Uit de bankgegevens van [O] en zijn echtgenote [P] blijkt dat er op 27 juli 2017 in contanten € 1.000,- werd gestort op de rekening van [P] en vervolgens door geboekt naar [O] . Op 28 juli 2017 werd er op de bankrekening van [N] € 10.000,- in contanten gestort en door geboekt naar de rekening van [O] . Op 28 juli 2017 werd er eveneens € 10.000,- in contanten gestort op de rekening van [O] . De € 20.000,- werd vervolgens overgeboekt naar een Turkse bankrekening van [O] .
4.3.4.4
De rol van [verdachte]
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd in het deelonderzoek Langenhorst en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] één van de tussenpersonen is geweest tussen enerzijds de (onbekend gebleven) opdrachtgever van de liquidatie van [slachtoffer 16] en anderzijds [medeverdachte 5] , degene die de liquidatieopdracht heeft aangenomen. Het dossier bevat op zijn minst sterke aanwijzingen dat het contact tussen de opdrachtgever en [medeverdachte 5] mede dankzij [verdachte] tot stand is gekomen. Om
strafbarebetrokkenheid van [verdachte] vast te stellen, zoals die door het Openbaar Ministerie ten laste is gelegd, moet voldoende duidelijk zijn welke rol [verdachte] feitelijk heeft gespeeld. De rechtbank komt niet verder dan de vaststelling dat [verdachte] een tussenschakel is geweest bij het contact tussen de opdrachtgever van de liquidatie van [slachtoffer 16] en [medeverdachte 5] , maar een feitelijk invulling van dit contact ontbreekt. Daarnaast neemt de rechtbank aan dat [verdachte] enkele malen bij [medeverdachte 1] heeft geïnformeerd hoe het stond met de voorgenomen liquidatie, maar op een wijze die eerder doet vermoeden dat [verdachte] van de feitelijk gang van zaken en de voortgang van de voorbereidingen juist geen weet had. Tenslotte lijkt [verdachte] (als ‘ [bijnaam verdachte] ’) ook betrokken te zijn geweest bij het ontvangen van gelden voor de liquidatie. Dit betekent het volgende voor het tenlastegelegde.
Er zijn in het dossier onvoldoende aanwijzingen dat [verdachte] de liquidatie van [slachtoffer 16] mede heeft gepleegd, immers een bijdrage van voldoende gewicht van de zijde van [verdachte] is niet komen vast te staan, laat staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de andere verdachten van uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 16] .
Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde (medeplegen van) uitlokken van de moord op [slachtoffer 16] overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat [verdachte] enige van de in de tenlastelegging genoemde uitlokkingsmiddelen (giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen) aan de plegers van de liquidatie van [slachtoffer 16] in het vooruitzicht heeft gesteld, in ieder geval dat hij daaraan een voldoende gewichtige bijdrage heeft geleverd tezamen met anderen. Daarom kan ook het subsidiair tenlastegelegde niet worden bewezen.
Met betrekking tot de meer subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 16] geldt dat niet is komen vast te staan dat [verdachte] (al dan niet met een ander of anderen) opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft of behulpzaam is geweest bij de moord door auto’s, wapens of munitie aan de plegers van de liquidatie te verstrekken. Daarmee is ook deze variant van de tenlastelegging niet bewezen.
De rechtbank ziet in de feitelijke handelingen van [verdachte] wel ernstige bezwaren voor medeplichtigheid aan het uitlokken van de moord op [slachtoffer 16] , maar dit is niet aan [verdachte] tenlastegelegd.
4.3.5
Criminele organisatie
4.3.5.1
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (zie Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven (zie Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502).
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en hetgeen daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, alsmede op grond van de aanvullende bewijsmiddelen voor de criminele organisatie en bijlage 3 bij dit vonnis (veredelingen en identificaties) komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Aan deze criminele organisatie namen twee organisaties deel . Een organisatie van vermoedelijk [B] , waarvan [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] deel uitmaakten en de organisatie waarin [medeverdachte 5] de spilfunctie had. De eerste organisatie hanteerde een dodenlijst en besteedde de uitvoering van deze liquidaties uit aan de organisatie van [medeverdachte 5] . Bij de uitvoering van deze liquidaties was sprake van een nauwe samenwerking tussen beide organisaties. De organisatie van vermoedelijk [B] bepaalde de beoogde slachtoffers, zorgde voor de wapens (ijzers), de auto’s (fietsen) en de lokkers. [medeverdachte 5] zorgde voor de schutters (heads) uit zijn eigen omgeving, ofwel vanuit de [naam 3] ofwel vanuit de nieuw opgerichte motorclub [motorclub] . De moord op [slachtoffer 16] (deelonderzoek Langenhorst) betreft een liquidatie waarbij de organisatie van [medeverdachte 5] niet in opdracht van vermoedelijk [B] heeft gewerkt, maar in opdracht van een andere, niet nader bekend geworden criminele groepering. Ook in die zaak is in ieder geval de criminele organisatie van [medeverdachte 5] als zodanig betrokken bij de uitvoering van de moord. Ook de moord op [slachtoffer 17] (deelonderzoek Lis) betreft een liquidatie waarvan de opdrachtgever onbekend is gebleven, maar daarvoor geldt in ieder geval dat ook deze liquidatie is uitgevoerd door de organisatie van [medeverdachte 5] . In deze twee onderzoeken is de criminele organisatie dus anders samengesteld.
De rechtbank benadrukt daarbij dat de organisatie van [medeverdachte 5] weliswaar deels bestond uit mensen die ook lid waren van [motorclub] , maar daarmee niet gelijkgesteld kan worden. De vraag of [motorclub] al dan niet een criminele organisatie is, is in het Eris-proces niet aan de orde.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de eigen woorden van [medeverdachte 5] tegen [medeverdachte 6] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van medeverdachte [medeverdachte 3] : “Ik zei geef die BV over”. In december 2017 spraken [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] over het verder professionaliseren van hun organisatie, de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers, zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg, dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
4.3.5.2
De deelnemers aan de criminele organisatie
De rechtbank hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband en
een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (zie Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264).
In het bestanddeel
deelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651).
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak van dit feit, omdat er behalve de verklaring van [medeverdachte 1] geen objectieve ondersteuning te vinden is in het dossier.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Dat [verdachte] heeft behoord tot de criminele organisatie en dat hij wist dat de organisatie het plegen van liquidaties en aanverwante misdrijven tot oogmerk had, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit hetgeen hiervoor is overwogen in de deelonderzoeken Gezicht en Breuk en [verdachte] ’ betrokkenheid in het deelonderzoek Langenhorst. Weliswaar komt de rechtbank niet tot een veroordeling in deelonderzoek Gezicht, maar uit dat onderzoek blijkt wel dat [verdachte] in zijn algemeenheid wist van opslag van wapens in de loods waar hij toegang tot had en waarover hij samen met anderen beschikkingsmacht had. Tevens heeft de rechtbank de aanvullende bewijsmiddelen ten aanzien van de criminele organisatie in haar oordeel betrokken.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] van 1 maart 2017 tot en met 21 november 2018 (de landelijke klapdag in Eris) heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. Hoewel vermoedelijk [B] niet de opdrachtgever voor de liquidatie van [slachtoffer 16] was, is deze liquidatie in ieder geval uitgevoerd door de organisatie van [medeverdachte 5] . Niet vereist is immers dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. In maart 2017 heeft [verdachte] een bemiddelende rol gespeeld in het leggen van contact tussen de opdrachtgever voor de liquidatie van [slachtoffer 16] en [medeverdachte 5] , waarvoor hij kort na de moord betaald heeft gekregen. Dat hij om technische redenen wordt vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten in dit dossier doet niet af aan de feitelijke betrokkenheid van [verdachte] die de rechtbank in dat dossier heeft vastgesteld en waaruit de rechtbank heeft afgeleid dat [verdachte] wetenschap had van de doelstelling van de organisatie. Voorts heeft hij samen met anderen een loods voorhanden gehad waarin een korte periode wapens en auto’s voor het uitvoeren van liquidaties hebben gelegen en heeft hij zich naar derden gepresenteerd als aanspreekpunt voor die loods.
De betrokkenheid van [verdachte] in het deelonderzoek Waterspin ziet de rechtbank los van de criminele organisatie en weegt de rechtbank hierin niet mee.
4.3.6
Waterspin
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.6.1
Verklaringen verdachten
[verdachte] heeft samen met [medeverdachte 20] en [Q] een incasso aangenomen. Deze incasso had betrekking op [slachtoffer 19] en [slachtoffer 20] . [verdachte] , [medeverdachte 20] en [Q] hebben hier ieder € 5.000,- voor gehad. [medeverdachte 20] heeft verklaard dat hij door [verdachte] is ingeschakeld voor deze incasso.
4.3.6.2
[slachtoffer 19]
Op 27 juli 2018 heeft [slachtoffer 19] bij de politie een verklaring afgelegd over wat er de afgelopen maanden is voorgevallen. Medio 2017 is [slachtoffer 19] in contact gekomen met [slachtoffer 20] die hem vroeg om naar Ecuador te gaan om daar voor € 15.000,- een boot technisch in orde te maken. Ter plaatse gekomen bleek dat [slachtoffer 19] een boot met cocaïne over moest varen. Dit heeft hij naar eigen zeggen niet gedaan.
Kort voor de ontmoeting bij [restaurant 2] (de rechtbank zal hier later op terugkomen) is [Q] bij de woning van [slachtoffer 19] langs geweest om te zeggen dat als [slachtoffer 19] een keer met [Q] mee zou gaan het dan netjes opgelost kon worden. [slachtoffer 19] zou dan met [verdachte] kunnen praten die ook is opgelicht door [slachtoffer 20] . [slachtoffer 19] denkt dat [slachtoffer 20] tegen [verdachte] heeft gezegd dat hij meer dan € 15.000,- heeft gehad.
Op 14 juni 2018 is er in restaurant [restaurant 3] in [plaats] een ontmoeting geweest tussen een aantal personen onder wie [verdachte] , [medeverdachte 20] , [Q] en [slachtoffer 19] . Tijdens deze ontmoeting is er vertrouwelijke communicatie opgenomen. Deze ontmoeting ging over een bedrag dat [slachtoffer 19] zou zijn verschuldigd en dat moest worden betaald. Uit een opname van dit gesprek blijkt dat [verdachte] hierin een sturende rol heeft gehad. [Q] heeft bedreigingen jegens [slachtoffer 19] geuit en heeft druk gezet door verbale agressie. [slachtoffer 19] heeft naar aanleiding van dit gesprek zijn Harley Davidson met een door hem geschatte waarde van € 15.000,- afgestaan aan [verdachte] . [slachtoffer 19] verklaarde dit te hebben gedaan omdat [verdachte] en [Q] hem met zijn leven (de rechtbank begrijpt: de dood) hebben bedreigd en omdat ze hebben gedreigd zijn moeder en zus wat aan te doen. [slachtoffer 19] ging ervan uit het geld weer terug te krijgen als de zaken nader zouden worden onderzocht en als bleek dat [slachtoffer 19] de waarheid sprak. Na dit gesprek is [slachtoffer 19] samen met [verdachte] en [Q] naar de stalling waar zijn motor stond gegaan. Op 28 juni 2017 werd de Harley Davidson van [slachtoffer 19] overgeschreven op naam van een zoon van [verdachte] . Het vrijwaringsbewijs zou op een later moment aan [slachtoffer 19] worden verstrekt.
Op 26 en 27 juli 2018 is [slachtoffer 19] meermalen door [Q] gebeld en is [Q] langs de woning van de moeder en zus van [slachtoffer 19] gegaan. [Q] heeft toen vanaf het toestel van de zus van [slachtoffer 19] naar [slachtoffer 19] gebeld. [slachtoffer 19] heeft direct opgehangen. Naar aanleiding hiervan heeft [slachtoffer 19] [verdachte] gebeld met de vraag wat er aan de hand was. [slachtoffer 19] zou ook de vrijwaring van de motor nog krijgen. Dit heeft geleid tot een ontmoeting tussen [slachtoffer 19] en [verdachte] bij [restaurant 2] in [plaats] op 27 juli 2018. Vijf à tien minuten na aanvang van deze ontmoeting kwam ook [Q] bij [restaurant 2] binnen. Hoewel [Q] daar mogelijk toevallig was, heeft hij na aankomst wel actief aan het gesprek tussen [verdachte] en [slachtoffer 19] deelgenomen.
Naast het tafeltje van [verdachte] , [Q] en [slachtoffer 19] zat een getuige die een deel van het gesprek heeft opgenomen, een foto van [verdachte] en [slachtoffer 19] heeft gemaakt en aantekeningen van het gesprek op haar laptop heeft gemaakt. De getuige heeft hiertoe besloten omdat zij het idee had dat [slachtoffer 19] vermoord of in ieder geval mishandeld zou worden. Zij heeft anoniem verklaard dat [slachtoffer 19] zijn auto, autosleutel en € 80.000,- moest afstaan. Dit zou door [Q] zijn gezegd. [verdachte] heeft [Q] gecorrigeerd door een bedrag van € 75.000,- in plaats van € 80.000,- te noemen. [Q] heeft tijdens dit gesprek bedreigingen geuit, zoals dat [slachtoffer 19] mee moest in een busje en dat de [naam 4] erbij zouden worden gehaald of dat [slachtoffer 19] wel even van zijn ziekte zou worden afgeholpen. Op het moment van het gesprek had [slachtoffer 19] een infectie in zijn been waardoor hij mank liep. Hij kon daarom niet weglopen. [verdachte] heeft tegen [slachtoffer 19] gezegd dat [slachtoffer 19] geen kant op kon en dat er nog zes of zeven mensen waren. [slachtoffer 19] heeft vervolgens gezegd dat hij naar het toilet moest en heeft toen een kok van [restaurant 2] aangeschoten om te vragen of 112 kon worden gebeld. Dit is gebeurd. [verdachte] en [Q] zijn toen weggegaan. Die avond heeft [slachtoffer 19] de verklaring bij de politie afgelegd die hiervoor is weergegeven.
4.3.6.3
[slachtoffer 20]
In november 2018 heeft [slachtoffer 20] aangifte gedaan. [slachtoffer 20] zou een pakketje aan [slachtoffer 19] hebben gegeven en in 2017 is hij hierover voor het eerst door [verdachte] benaderd dat het geldbedrag dat aan [slachtoffer 19] zou zijn gegeven niet goed was en dat dit moest worden opgelost. In juni/juli 2017 werd [slachtoffer 20] een paar keer door een Turkse man benaderd die hem vertelde dat ze geen contact met [slachtoffer 19] konden krijgen en dat [slachtoffer 20] ervoor moest zorgen dat de € 75.000,- terug zou komen. De Turkse man heeft [slachtoffer 20] bedreigd door te zeggen dat het met [slachtoffer 20] ‘is gebeurd’ als hij niet betaalde en dat de Turkse man hem en zijn zoon wist te vinden. Hierna heeft [slachtoffer 20] tot juni 2018 niets meer gehoord. Daarna belde de Turkse man opnieuw en werd [slachtoffer 20] verantwoordelijk gesteld voor het betalen van de € 75.000,-. Daarna is het rustig geweest tot ongeveer eind oktober 2018. [slachtoffer 20] hoorde toen van de Turkse man dat het bedrag was verhoogd naar € 90.000,- en dat [slachtoffer 20] dit voor 9 november 2018 moest betalen. Als [slachtoffer 20] dit niet zou doen, moest hij de gevolgen maar aanvaarden. Op 6 november 2018 heeft de broer van [slachtoffer 20] , [R] , contact opgenomen met [Q] . [R] heeft ook naar de Turkse man gebeld. Er werd toen gezegd dat ze naar de kinderen van [slachtoffer 20] zouden gaan en deze vast zouden houden om betaling af te dwingen als het verkeerd zou gaan. De Turkse man zei dat ze wisten waar de zoon van [slachtoffer 20] werkt en woont en welke auto hij rijdt. Op 8 november 2018 kwam een andere broer van [slachtoffer 20] , [S] , [Q] tegen. [Q] heeft toen tegen [S] gezegd dat hij geen broertje meer zou hebben als [slachtoffer 20] niet betaalde. [slachtoffer 20] voelde zich bedreigd door de situatie.
[R] heeft verklaard dat de Turkse man tegen hem heeft gezegd “ [slachtoffer 20] moet dood, dood, dood”.
[slachtoffer 20] heeft verklaard dat de Turkse man en [Q] in een Opel Corsa met het kenteken [kenteken] reden. Dit voertuig heeft in de beschreven periode onder andere op naam van [medeverdachte 20] gestaan. Toen het voertuig niet op naam van [medeverdachte 20] stond, maakte hij ook gebruik van dit voertuig en stond dit voertuig ook in de buurt van zijn woning. In deze auto arriveerde [medeverdachte 20] voor de ontmoeting in restaurant [restaurant 3] op 14 juni 2018.
Tijdens een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 20] werd een briefje aangetroffen met daarop onder andere de tekst: “Man van ons heeft aan [slachtoffer 20] voor 2x kapitein totaal 137.000 ontvangen maar heeft 2x oplichters gestuurd en geld in eigen zakken gestoken (kapitein en [slachtoffer 20] )”. Met daarbij een 06-nummer, in welke auto de zoon van [slachtoffer 20] rijdt en dat hij in [plaats] woont. Ook staat er een adres van [slachtoffer 20] op dit briefje.
De rechtbank gaat er daarom van uit dat [medeverdachte 20] de Turkse man is.
4.3.6.4
De rol van [verdachte]
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] zich met [Q] en [medeverdachte 20] schuldig heeft gemaakt aan het afpersen van [slachtoffer 19] op 14 juni 2018 en met [Q] heeft geprobeerd [slachtoffer 19] af te persen op 27 juni 2018, alsmede dat hij met [medeverdachte 20] en [Q] heeft geprobeerd een geldbedrag af te persen van [slachtoffer 20] . Dit in het kader van het uitvoeren van een incasso van een vermeende schuld. Hierbij was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 20] (met uitzondering van 27 juni 2018) en [Q] , waarbij de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
[verdachte] heeft bij de uitvoering van deze incasso [Q] en [medeverdachte 20] ingeschakeld. Of dit al dan niet in opdracht van een andere persoon was of dat het ging om een eigen incasso van [verdachte] is daarbij niet van belang. De opbrengst van de incasso, € 15.000,- is verdeeld over de drie mannen. Hoewel veel van de concrete bedreigingen zijn geuit door [Q] , komt dit ook voor rekening van [verdachte] . [verdachte] kent [Q] al heel lang en weet dat hij vaker bedreigende taal gebruikt en heeft hem naar de rechtbank aanneemt in die wetenschap ingeschakeld voor de incasso. [medeverdachte 20] maakte met [verdachte] deel uit van de zeven mannen bij de ontmoeting in restaurant [restaurant 3] op 14 juni 2018. Hierbij had [verdachte] een sturende rol. Tijdens het gesprek in dit restaurant is ook door [verdachte] gezegd dat ze de zoon van [slachtoffer 20] gingen halen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
Ten aanzien van 16/659033-19 (Breuk)
Meer subsidiair
in de periode van 15 juni 2017 tot en met 1 augustus 2017 in een loods in [plaats] tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van een of meer misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord (op [slachtoffer 1] ), hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert, opzettelijk
  • gestolen auto’s en
  • een wapen en munitie,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van 16/659042-20 (Deelname criminele organisatie)
in de periode van 1 maart 2017 tot en met 21 november 2018 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie bestaande uit hem, verdachte, en medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • het opzettelijk met voorbedachten rade een ander van het leven beroven zoals bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht en
  • voorbereiding daarvan zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht en
  • het voorhanden hebben van wapens van de categorieën II en III en van munitie van categorieën II en III zoals bedoeld in de Wet Wapens en Munitie;
Ten aanzien van 16/659078-19 (Waterspin)
1.
op tijdstippen in de periode van 15 juli 2018 tot en met 27 juli 2018 te [plaats] en [plaats] telkens tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door met bedreiging met geweld [slachtoffer 19] te dwingen tot de afgifte van een autosleutel en een auto en 75.000 euro toebehorende aan [slachtoffer 19]
  • contact heeft opgenomen met [slachtoffer 19] en diens moeder en zus en
  • [slachtoffer 19] en diens moeder en zus thuis heeft opgezocht en
  • op 27 juli 2018 in restaurant [restaurant 2] in [plaats] tegen [slachtoffer 19] heeft gezegd op dreigende toon dat hij nu geld moest geven en nu moest betalen en
  • daarbij tegen [slachtoffer 19] heeft gezegd – zakelijk weergegeven – dat
- zijn leven zou worden beëindigd en hem en zijn moeder en zijn zus iets zou worden aangedaan en
- hij zijn autosleutel en auto moest inleveren en
- hij het verdachte en zijn mededader nu moest geven en hen nu moest gaan helpen anders werd hij meteen van zijn ziekte af geholpen en
- hij er niemand bij mocht betrekken en hij maar voor één iemand bang hoefde te zijn en
- hij geen kant meer op kon en er nog 6 of 7 mensen waren en
- hij in een busje zou worden meegenomen en [naam 5] of [naam 5] van (MC) de [naam 4] hem wel even zou helpen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op tijdstippen in de periode van 1 juni 2018 tot en met 14 juni 2018 te [plaats] en in Nederland telkens tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 19] heeft gedwongen tot de afgifte van een motorfiets (een Harley Davidson ter waarde van ongeveer 15.000 euro) toebehorende aan [slachtoffer 19] door
  • contact op te nemen met [slachtoffer 19] en
  • op 14 juni 2018 in restaurant [restaurant 3] in [plaats] in een groep met getalsmatige overmacht dreigend tegen [slachtoffer 19] te zeggen dat hij aan [verdachte] moest betalen en een onderpand/borg moest geven en dat hij zijn motor moest inleveren en
  • daarbij tegen [slachtoffer 19] te zeggen – zakelijk weergegeven – dat zijn leven zou worden beëindigd en hem iets zou worden aangedaan;
3.
op tijdstippen in de periode van 1 juni 2017 tot en met 23 november 2018 te [plaats] en [plaats] telkens tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door met bedreiging met geweld [slachtoffer 20] te dwingen tot de afgifte van 90.000 euro toebehorende aan [slachtoffer 20]
  • contact heeft opgenomen met [slachtoffer 20] en diens broer en daarbij
  • tegen [slachtoffer 20] heeft gezegd – zakelijk weergegeven – dat
- wanneer hij niet zou betalen ze hem en zijn zoon zouden weten te vinden en
- het bedrag van 90.000 euro voor 9 november betaald moest zijn anders moest hij de gevolgen maar aanvaarden en
- tegen de broers van [slachtoffer 20] heeft gezegd —zakelijk weergegeven – dat
- [slachtoffer 20] dood moest of
- [slachtoffer 20] zijn afspraken na moest komen en moest betalen of
- ze wisten waar de zoon van [slachtoffer 20] werkte en
- ze naar het kind van [slachtoffer 20] zouden gaan om de betaling af te dwingen en
- hij geen broer meer zou hebben als [slachtoffer 20] niet zou betalen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van 16/659033-19 (Breuk)
Meer subsidiairmedeplegen voorbereiding moord;
Ten aanzien van 16/659042-20 (Deelname criminele organisatie)
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Ten aanzien van 16/659078-19 (Waterspin)
Feit 1poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 3poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een levenslange gevangenisstraf.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank een straf op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt in het deelonderzoek Waterspin. Als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten, verzoekt de verdediging de rechtbank om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de gevolgen van de Wet straffen en beschermen en de overschrijding van de redelijke termijn en daarbij niet alleen te kijken naar de maatschappelijke impact van de bewezenverklaarde feiten maar ook de relevante aspecten rondom [verdachte] in het oog te houden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de [verdachte] . De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1
Ernst van de feiten
Het draait in de zaak Eris om een criminele organisatie, gericht op het plegen van moorden, het voorbereiden van moorden en het bezit van vuurwapens en munitie. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt bepaald door het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde én de (daarmee samenhangende) aard van de misdrijven die worden beoogd. Binnen de hier aan de orde zijnde criminele organisatie zijn meerdere buitengewoon ernstige en schokkende feiten begaan. Door (leden van) de organisatie zijn vijf afzonderlijke liquidaties gepleegd. Daarnaast zijn er voorbereidingen getroffen om elf andere personen te liquideren.
De wijze waarop de organisatie opereerde is zonder meer professioneel te noemen. Binnen de organisatie ging een dodenlijst rond met namen van de verschillende doelwitten. Door [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] werden namens vermoedelijk [B] opdrachten verstrekt aan [medeverdachte 5] om deze liquidaties te plegen. [medeverdachte 5] liet deze opdrachten vervolgens uitvoeren door leden van zijn organisatie. Hoewel [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] in beginsel eerder aan een organisatie van vermoedelijk [B] te linken zijn, werd er ten behoeve van het afwerken van de dodenlijst nauw samengewerkt met [medeverdachte 5] en zijn mannen, zodanig dat zij ook deel uitmaakten van de criminele organisatie waarvan [medeverdachte 5] de spil was. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] regelden namens vermoedelijk [B] de zogenaamde ‘spotters’ (observeerders), de lokkers, de wapens en de gestolen auto’s en [medeverdachte 5] regelde de ‘heads’ (schutters) en de daadwerkelijke voorbereiding en uitvoering van de liquidaties. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] betaalden [medeverdachte 5] voor zijn werkzaamheden, [medeverdachte 5] betaalde daarvan weer zijn mannen. [medeverdachte 5] had verschillende teams/mannen tot zijn beschikking die, al dan niet in wisselende samenstellingen, de “klussen” voor hem oppakten.
Door de leden van de organisatie werd gebruik gemaakt van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Uit de aangetroffen communicatie doemt een schokkend beeld op van een organisatie die zich fulltime, zo nodig 24 uur per dag, met het plegen van liquidaties bezig hield. In huiveringwekkende berichten werd gesproken over hoe de beoogde doelwitten het beste geliquideerd konden worden (zoals “fiets in de fik met die hond erin”, waarmee bedoeld werd dat iemand in zijn auto verbrand zou worden) en over de hoogte van het te betalen bedrag (“Geef je 70 de hoofd sir ”/”Als je hem dit weekend nog of maandag geef ik je 80 snel zonder gezeik!!!”/”Maar als u uw eigen fietsen yzers alles dan kan ik na 90 sir soms een ton!”). De leden van de organisatie, die zich onbespied waanden, spreken in de berichten gewetenloos over andere (mensen)levens, die in hun ogen kennelijk niets waard zijn.
De wijze waarop de liquidaties werden uitgevoerd is als zeer gewelddadig te kenschetsen. Zo werd, op de openbare weg, soms in het bijzijn van getuigen, gebruik gemaakt van (semi-) automatische wapens waarbij meerdere kogels van dichtbij – onder meer in het hoofd – werden afgevuurd.
Hierbij zijn vijf mensenlevens beëindigd. Vijf mannen, vaders, broers, zoons, partners, vrienden, die een blijvende leegte achterlaten in de levens van de nabestaanden. Hiervan hebben de benadeelden op indrukwekkende wijze getuigd in hun verklaringen: het gemis is er nog elke dag. Jonge kinderen die hun vader nooit zullen leren kennen en ouders die het grootst denkbare verdriet hebben moeten ervaren, namelijk het verlies van hun kind. De wijze waarop ze zijn vermoord maakt dat het verlies nog veel moeilijker te dragen is, bijvoorbeeld door de onbeantwoorde vragen over waarom hun geliefde zoon of broer dood moest en wie daarvoor verantwoordelijk is.
Daarnaast zijn binnen de organisatie de liquidaties van elf andere personen voorbereid, waarbij het soms heel dicht bij een uitvoering kwam, maar die toch door toeval of fouten niet zijn uitgevoerd. Elf personen die destijds aan de dood ontsnapten. Die nu, voor zover zij niet later alsnog zijn omgekomen, moeten leven met de gedachte dat ze op een dodenlijst stonden en misschien nog wel staan, en nog lang over hun schouder zullen blijven kijken.
Moord behoort tot de ernstigste feiten die in onze strafwetgeving strafbaar zijn gesteld. Een moord in de vorm van een liquidatie geeft aan die ernst een extra lading. De verdachten in Eris hebben allen een al dan niet voorbereidende rol gespeeld bij een of meer liquidaties in Nederland en daarmee bijgedragen aan de publieke onrust en verontwaardiging die bij dit soort ernstige geweldsdelicten ontstaat.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straffen gekeken naar straffen die in andere moordzaken en zaken over voorbereidingshandelingen zijn opgelegd. Hoewel strafzaken zich moeilijk laten vergelijken, kan hieruit wel een zekere lijn worden afgeleid. In dat kader tekent zich een ontwikkeling af naar steeds zwaardere straffen, waarbij twintig jaren gevangenisstraf voor één liquidatie geen uitzondering is, net zoals zes tot acht jaren voor voorbereidingshandelingen. Dit kan worden gezien in het kader van steeds gewelddadiger optreden in het criminele milieu, waarmee de maatschappij in toenemende mate wordt geconfronteerd en de roep om vergelding steeds luider wordt. Het opleggen van straffen dient bij te dragen aan de algemene preventie van strafbare feiten en daarom moet er een zekere afschrikkende werking vanuit gaan. Ook in deze zaak wordt duidelijk gemaakt dat op deze ernstige vormen van ontwrichtend geweld een zeer stevige reactie van de strafrechter volgt. De rechtbank realiseert zich daarbij dat alleen zwaarder straffen de golf van geweld niet tot stoppen kan brengen en dat ook de hoogste straf het leed van de nabestaanden niet kan vergelden.
[verdachte] heeft ruim anderhalf jaar deelgenomen aan de criminele organisatie. Hij heeft in die periode voorbereidingshandelingen gepleegd voor de moord op [slachtoffer 1] (deelonderzoek Breuk). Door zijn betrokkenheid bij de loods in [plaats] heeft [verdachte] het mogelijk gemaakt dat de organisatie een plek had waar gestolen auto’s en wapens voor liquidaties konden worden gestald. Hoewel de rechtbank [verdachte] zal vrijspreken van hetgeen hem tenlastegelegd is in het onderzoek Langenhorst, heeft de rechtbank in dat onderzoek wel vastgesteld dat [verdachte] als tussenpersoon is opgetreden tussen de organisatie die de liquidatie van [slachtoffer 16] heeft uitgelokt en [medeverdachte 5] , en dat hij daarvoor ook is betaald. Daarmee heeft [verdachte] een belangrijke bijdrage geleverd aan de organisatie die meende te kunnen beschikken over leven en dood. De rechtbank houdt dan ook in strafverzwarende zin rekening met de rol die [verdachte] in het onderzoek Langenhorst heeft gespeeld.
Daarnaast heeft [verdachte] [medeverdachte 20] en [Q] ingeschakeld om een criminele incasso te doen. In dat kader heeft hij samen met hen – los van de eerdergenoemde criminele organisatie – [slachtoffer 19] afgeperst en geprobeerd om [slachtoffer 20] en [slachtoffer 19] af te persen (deelonderzoek Waterspin). Beide personen hebben zich ernstig onder druk gezet gevoeld en zich, ondanks het milieu waarin zij beiden verkeerden, tot de politie gewend voor hulp. [verdachte] heeft zich met behulp van zijn mededaders op dreigende, agressieve en intimiderende manier gemanifesteerd om een vermeende schuld te innen bij de slachtoffers en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een ongewenste vorm van eigenrichting. Dit deed hij bovendien (naar eigen zeggen) niet omdat hij zelf een conflict had met deze mannen, maar voor een aandeel in de opbrengst van deze criminele incasso. Gelet op de ernst van de feiten is alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
8.3.2
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van [verdachte] en geconstateerd dat daaruit niet blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Dit heeft echter geen matigende invloed op de straf.
[verdachte] heeft op de zitting verklaringen afgelegd over de belastende informatie in het dossier, maar heeft daarbij geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn rol in de feiten die zien op de criminele organisatie en de deelonderzoeken Breuk en Langenhorst. De rechtbank heeft daardoor geen inzicht gekregen in zijn drijfveren waar het over die feiten gaat. Dat [verdachte] mogelijk niet kan verklaren omdat hij zich heeft ingelaten met een criminele organisatie waar praten tot de dood kan leiden , is iets wat voor zijn eigen rekening en risico komt.
[verdachte] heeft verder verklaard dat hij via (criminele) incasso’s in zijn levensonderhoud voorziet, waarbij hij zijn slachtoffers naar eigen zeggen niet bedreigt. Dat dit door zijn slachtoffers anders wordt ervaren – al dan niet door zijn illustere reputatie in de Nederlandse onderwereld – herkent hij niet. Door mededaders [medeverdachte 20] en [Q] in te schakelen bij deze incasso’s kon hij het grovere werk aan de anderen overlaten. [verdachte] heeft geen inzicht getoond in het strafwaardige van zijn handelen, hetgeen doet vrezen voor herhaling.
[verdachte] droeg voor zijn aanhouding in Eris grotendeels de zorg voor zijn minderjarige zoon. Daarnaast is hij inmiddels 74 jaar en is zijn lichamelijke conditie verslechterd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – met name over de ernst van de feiten waarvoor [verdachte] wordt veroordeeld – zijn deze omstandigheden echter van onvoldoende gewicht om de straf te matigen.
8.3.3
Strafmaat
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank – ook rekening houdend met artikel 63 Sr – als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren voor zijn deelname aan de criminele organisatie en zijn rol in het onderzoek Breuk en vijftien maanden voor de feiten in het onderzoek Waterspin op zich passend en geboden. Deze straf dient in de eerste plaats ter vergelding van het leed dat de leden van de organisatie waarvan [verdachte] deel heeft uitgemaakt de nabestaanden van de slachtoffers hebben aangedaan en de slachtoffers van de (poging) afpersingen. Daarnaast hoopt de rechtbank er met deze straf aan bij te dragen dat anderen ervan worden weerhouden om soortgelijke misdrijven te begaan. Dat dit een veel lagere straf is dan door de officier van justitie is geëist komt vooral doordat de rechtbank [verdachte] zal vrijspreken van het hem tenlastegelegde in onderzoek Langenhorst.
8.3.4
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden, die met name zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak.
Naar aanleiding van de verklaringen van de kroongetuige is in november 2018 een landelijke klapdag gevolgd met als resultaat de aanhouding van een groot aantal verdachten en onder meer de ontdekking van een zeer groot aantal gegevensdragers en bestanden die moesten worden uitgelezen, geverbaliseerd en onderzocht. Dit alles heeft uiteindelijk een zeer omvangrijk dossier opgeleverd, waarvan het einddossier uiteindelijk in juni 2020 is verspreid, maar waarop nog vele aanvullingen zijn gevolgd. Elke pro formazitting en de regiezitting in december 2020 hebben geresulteerd in een groot aantal getuigenverhoren, niet in de laatste plaats de vele verhoren van de kroongetuige. Er heeft een inhoudelijke zitting van vele dagen plaatsgevonden tussen augustus 2021 en maart 2022. Daarbij heeft de rechtbank rekening moeten houden met de omstandigheid dat vanwege veiligheidsaspecten rondom deze zaak, de behandeling grotendeels heeft moeten plaatsvinden in een extra beveiligde zittingszaal, waarvan de beschikbaarheid beperkt is. De rechtbank acht vanwege deze bijzondere omstandigheden een redelijke termijn van drie jaren gerechtvaardigd.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 12 december 2017, de datum waarop [verdachte] is aangehouden en in verzekering is gesteld. Dit betekent dat de redelijke termijn in de zaak van [verdachte] met ruim negentien maanden is overschreden. De rechtbank zal hiermee rekening houden door de gevangenisstraf met zes maanden te matigen
8.3.5
Wet straffen en beschermen
Met ingang van 1 juli 2021 is de Wet straffen en beschermen in werking getreden. Deze wet strekt tot wijziging van de regeling inzake detentiefasering, waaronder in het bijzonder de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de Penitentiaire beginselenwet en in het Wetboek van Strafrecht. Veroordeelden zullen niet meer automatisch in beginsel in aanmerking komen om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Daarnaast zal de periode waarin een veroordeelde via een voorwaardelijke invrijheidstelling kan werken aan zijn resocialisatie worden gehandhaafd op een derde van de opgelegde straf, maar met een maximum van twee jaar. De wet bevat geen overgangsbepaling zodat de regeling onmiddellijke werking heeft, in die zin dat op vonnissen van na 1 juli 2021 het nieuwe regime van toepassing is.
De rechtbank ziet in de situatie van [verdachte] geen aanleiding om, zoals door de verdediging verzocht, de op te leggen straf, om die reden te matigen. Ook onder het oude regime bestond geen zekerheid dat voorwaardelijke invrijheidstelling zou worden verleend. De veroordeelde kwam van rechtswege in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling, maar of dit plaatsvond was afhankelijk van het gedrag van de veroordeelde. Daarbij bleef onder het oude regime een langere voorwaardelijke gevangenisstraf boven het hoofd van de betrokkene hangen dan onder het nieuwe regime. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank zich rekenschap gegeven van de gevolgen voor [verdachte] van de invoering van de nieuwe regeling voor de tenuitvoerlegging.
Alles afwegend zal de rechtbank [verdachte] – met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten – veroordelen tot zes jaren en negen maanden gevangenisstraf.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

9.BESLAG

De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van de volgende onder [verdachte] inbeslaggenomen voorwerpen:
K.01.01.001 iPhone
K.01.02.001 PGP-telefoon
K.03.03.001 Apple iPad
K.03.05.001 Samsung telefoon
K.03.06.001 PGHP-telefoon
K.03.08.001 Lenovo computer
K.06.02.001 Macbook laptop
K.06.03.001 simkaart
L.07.01.001 BlackBerry Q10
L.08.03.001 BQ telefoon
De verdediging heeft verzocht om teruggave van de onder 3, 4, 6 en 7 genoemde voorwerpen en heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de onder 1, 3, 4, 6, 7, 8 inbeslaggenomen voorwerpen en zal de onder 2, 5, 9 en 10 inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaren. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 33a Sr kunnen voorwerpen alleen verbeurd verklaard worden als het gaat om:
voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;
voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;
voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
voorwerpen met behulp van welke de opsporing van het misdrijf is belemmerd;
voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;
zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van de onder
atot en met
ebedoelde voorwerpen.
Ten aanzien van de onder 1, 3, 7 en 8 genoemde voorwerpen stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het onderzoek aan deze voorwerpen nog loopt. Het enkele feit dat deze voorwerpen nog in onderzoek zijn, is echter geen grond waarop deze verbeurd verklaard kunnen worden. Uit het dossier blijkt verder niet dat het bij deze voorwerpen gaat om een voorwerp als bedoeld in artikel 33a sub a tot en met f Sr.
Het onder 6 genoemde voorwerp betreft een laptop waarvan de officier van justitie stelt dat deze voor het onderzoek relevante informatie bevat. Ook nadat de verdediging heeft aangevoerd dat er geen relatie is tussen deze laptop en het strafbare feit, heeft de officier dit niet verder onderbouwd, terwijl evenmin uit het dossier kan worden afgeleid dat geldt dat het bij deze laptop gaat om een voorwerp als bedoeld in artikel 33a sub a tot en met f Sr.
[verdachte] stelt (onweersproken) dat de voorwerpen 3, 6 en 7 eigendom zijn van zijn jongste zoon [T] , de rechtbank zal daarom ten aanzien van deze voorwerpen teruggave aan [T] gelasten. Ten aanzien van de voorwerpen 1 en 8 zal de rechtbank teruggave aan [verdachte] gelasten.
De onder 2, 5, 9 en 10 genoemde voorwerpen betreffen PGP-telefoons. [verdachte] heeft zich in het deelonderzoek Waterspin en als lid van een criminele organisatie schuldig gemaakt aan het plegen van ernstige strafbare feiten. Binnen deze criminele organisatie werden PGP-telefoons gebruikt om via versleutelde berichten met elkaar te communiceren. PGP-telefoons kunnen uitsluitend worden gebruikt voor het versturen van versleutelde berichten naar andere PGP-telefoons. Deze berichten kunnen niet kunnen worden onderschept door politie en veiligheidsdiensten. De rechtbank vindt in het dossier geen aanknopingspunten waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [verdachte] de onder hem inbeslaggenomen PGP-telefoons gebruikte voor legitieme doeleinden. [verdachte] zelf heeft niets over verklaard over de reden dat hij een PGP-telefoon gebruikte. De rechtbank acht daarmee voldoende aannemelijk dat [verdachte] de onder hem inbeslaggenomen PGP-telefoons uitsluitend heeft gebruikt ten behoeve van de communicatie binnen de criminele organisatie en met zijn mededaders in het deelonderzoek Waterspin. Daarmee zijn deze telefoons vatbaar voor verbeurdverklaring.

10.BENADEELDE PARTIJ

10.1
Ten aanzien van 16/659073-19 (Gezicht)
10.1.1
[benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.650,-. Dit bedrag bestaat uit € 900,- materiële schade en € 750,- immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] tenlastegelegde feit. Daarnaast verzoekt hij vergoeding van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1.2
[benadeelde 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 947,08. Dit bedrag bestaat uit € 197,08 materiële schade en € 750,- immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] tenlastegelegde feit. Daarnaast verzoekt hij vergoeding van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu [verdachte] van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. Zij kunnen hun vorderingen tegen [verdachte] slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.2
Ten aanzien van 16/659033-19 (Breuk)
[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 16.354,96. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] tenlastegelegde feit.
10.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde en stelt zich primair op het standpunt dat om die reden de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair betwist de verdediging de hoogte van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten en gelet op die gemotiveerde betwisting zou sprake zijn van een onevenredige belasting van het strafgeding, althans komen die kosten slechts beperkt voor vergoeding in aanmerking.
10.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zonder meer invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 1] zeer grote nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij. Zij heeft immers als gevolg van de moord haar zoon verloren. De rechtbank moet echter beoordelen of de vordering van de benadeelde partij op juridische gronden toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van uitvaartkosten toewijsbaar tot een bedrag van € 13.154,96 en overweegt daartoe als volgt. De benadeelde partij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij kosten heeft gemaakt voor de uitvaart van haar zoon en deze kosten zijn ook onderbouwd met stukken. De kosten zijn bovendien het rechtstreekse gevolg van de moord op haar zoon en ten aanzien van [verdachte] is het plegen van voorbereidingshandelingen van deze moord bewezenverklaard. Dergelijke kosten komen op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking. Van de processtukken maakt deel uit de factuur die het uitvaartbedrijf heeft opgesteld ten behoeve van de benadeelde partij. Het betreft een factuur ten bedrage van € 13.154,96, een bedrag dat resteert na aftrek van een bedrag ad € 7.669,- met de vermelding ‘betaald door derden’. Dit betekent dat de rechtbank als uitgangspunt heeft te nemen dat een bedrag ad € 13.154,96 ten laste van de benadeelde partij is gekomen. De rechtbank acht deze kosten redelijk, in de zin dat deze in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene en niet als bovenmatig zijn aan te merken. De verdediging heeft de suggestie gewekt dat alle kosten die de verzekeringsdekking te boven gaan om die reden reeds bovenmatig zijn. Dit is een onjuist uitgangspunt, de omvang van de verzekeringsdekking zal immers lang niet altijd gelijk zijn aan de schade die in redelijkheid voor vergoeding in aanmerking komt. Reeds daarom gaat ook de verwijzing van de verdediging naar de diverse dekkingen die bepaalde verzekeraars bieden mank. Ook is onjuist de stelling van de verdediging dat toekomstige verplichtingen, zoals grafrechten, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ook toekomstige schade komt voor vergoeding in aanmerking en die is bovendien concreet begroot, terwijl dit soort schade bovendien – anders dan de verdediging heeft betoogd – ook als kosten van lijkbezorging zijn te kenmerken. Het verweer van de verdediging dat de behandeling van de vordering een onredelijke belasting van het strafgeding zou betekenen, gaat gelet op de vaststelling als door de rechtbank gedaan in ieder geval voor het door de rechtbank vastgestelde bedrag ad € 13.154,96 niet op. De vordering is daarom voor het door de rechtbank aangemerkte deel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2017 Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.3
Ten aanzien van 16/659035-19 (Langenhorst)
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 5] , [benadeelde 4] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] en [benadeelde 9] zijn gelijkluidend. Zij vorderen allen ieder voor zich een bedrag van € 20.000,- immateriële schade ten gevolge van het aan [verdachte] tenlastegelegde feit. Daarnaast verzoeken zij vergoeding van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.3.1
Het oordeel van de rechtbank
Nu [verdachte] van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. Zij kunnen hun vorderingen tegen [verdachte] slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.4
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om in het belang van de benadeelde partijen ter zake van de toegewezen vorderingen tot schadevergoeding telkens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling – die bij gebreke van betaling of verhaal kan worden toegepast – heeft de rechtbank acht geslagen op het bepaalde in artikel 36f lid 5 en artikel 60a Sr. De totale duur van de gijzeling betreft volgens deze bepalingen maximaal een jaar. Onder een jaar dient in deze zaak een termijn van 360 dagen te worden verstaan (Hoge Raad 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:812).

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 46, 47, 57, 63, 140, 289 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 16/659073-19, 16/659033-19 primair – subsidiair en 16/659035-19 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 jaren en 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • K.01.02.001 PGP-telefoon
  • K.03.06.001 PGHP-telefoon
  • L.07.01.001 BlackBerry Q10
  • L.08.03.001 BQ telefoon
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • K.01.01.001 iPhone
  • K.03.08.001 Lenovo computer
  • K.06.03.001 simkaart
- gelast de teruggave aan de jongste zoon van [verdachte] , te weten [T] , van de volgende voorwerpen:
  • K.03.03.001 Apple iPad
  • K.03.05.001 Samsung telefoon
  • K.03.08.001 Lenovo computer
  • K.06.02.001 Macbook laptop
Benadeelde partij
Gezicht
[benadeelde 1]
  • verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 2]
  • verklaart [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Breuk
[benadeelde 3]
  • wijst de vordering van [benadeelde 3] toe tot een bedrag van € 13.154,96, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] aan de Staat € 13.154,96 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 360 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Langenhorst
[benadeelde 5]
  • verklaart [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 4]
  • verklaart [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 6]
  • verklaart [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 7]
  • verklaart [benadeelde 7] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 8]
  • verklaart [benadeelde 8] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 9]
  • verklaart [benadeelde 9] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en O.P. van Tricht, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. N. Kruijswijk en B. van Dam, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2022.
Bijlage 1: de zittingsdagen
2021:
Augustus:
30 en 31.
September:
1, 7, 9, 17, 20, 28 en 30.
Oktober:
1, 5, 8, 12, 14, 15 en 26.
November:
2, 5, 9, 11, 12, 16, 18 en 30.
December:
2.
2022:
Januari:
11, 13, 18, 21, 27, 28 en 31.
Februari:
3, 4, 7, 8, 10, 11, 14, 15, 21, 22 en 24.
Maart:
8, 14, 16 en 28.
April:
6 en 19.
Mei:
12.
Juli:
5.
Bijlage 2: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
Ten aanzien van 16/659033-19 (Breuk)
Primair
hij op of omstreeks 7juli 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten;
(art. 289 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 7] , op of omstreeks 7 juli 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapen(s) kogels in het lichaam van [slachtoffer 1] te schieten, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2017 tot en met 7 juli 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door een of meer auto(s) en/of wapen(s) en/of onderdelen van wapens en/of munitie en/of een ruimte ter beschikking te stellen aan [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 7] ;
(art. 289 Wetboek van Strafrecht; art 48 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari2017 tot en met 1 augustus 2017, in een loods in [plaats] , althans op een of meerdere locatie(s) in Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van een of meer misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten dan wel medeplichtigheid aan moord (op J. [slachtoffer 1] ), hetgeen misdrijven genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert, opzettelijk
  • een of meer (gestolen) auto(s) en/of
  • (een) valse kentekenpla(a)t(en) en/of wapen(s) en/of munitie, bestemd tot het begaan van
dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van 16/659035-19 (Langenhorst)
Primair
hij op of omstreeks 26 juli 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 16] van het leven heeft beroofd, door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 16] te schieten;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 26 juli 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 16] van het leven heeft/hebben beroofd, door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 16] te schieten; welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 26 juli 2017 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan die onbekend gebleven persoon/personen een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 26 juli 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 16] van het leven heeft/hebben beroofd, door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 16] te schieten; bij en/of tot welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2017 tot en met 26 juli 2017 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door een of meer auto’s en/of wapens en/of munitie aan die onbekend gebleven persoon/personen te verstrekken;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht; art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van 16/659073-19 (Gezicht)
1.
Primair
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II en/of categorie III, en/of munitie van categorie II en/of categorie III, te weten
  • een raketwerper en/of
  • een projectiel, althans munitie,
voorhanden heeft/hebben gehad;
(art. 26 Wet wapens en munitie)
Subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 5] en/of een tot op heden onbekend gebleven persoon op of omstreeks 28 juni 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II en/of categorie III, en/of munitie van categorie II en/of categorie III, te weten
  • een raketwerper en/of
  • een projectiel, althans munitie,
voorhanden heeft/hebben gehad, tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 28 juni 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door een loods aan de [straat] in [plaats] ter beschikking te stellen voor de opslag van die raketwerper en/of projectiel, althans munitie;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art. 26 Wet wapens en munitie; art. 48 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2017 tot en met 01 juli 2017, in een loods in [plaats] , althans op een of meerdere locatie(s) in Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van een of meer misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten poging doodslag of poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dan wel medeplichtigheid hier aan, hetgeen misdrijven genoemd in artikel 287 of 302 van het Wetboek van Strafrecht oplevert, opzettelijk
  • een raketwerper en/of
  • munitie,
bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
(art 287/302 Wetboek van Strafrecht; art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
Primair
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II en/of categorie III, en/of munitie van categorie II en/of categorie III, te weten
  • een vuurwapen en/of
  • een hoeveelheid (scherpe) patronen, althans munitie,
voorhanden heeft/hebben gehad;
(art. 26 Wet wapens en munitie)
Subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of J. [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 5] op of omstreeks 29juni 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II en/of categorie III, en/of munitie van categorie II en/of categorie III, te weten
  • een vuurwapen en/of
  • een projectiel, althans munitie,
voorhanden heeft/hebben gehad,
tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 29juni 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door een loods aan de [straat] in [plaats] ter beschikking te stellen voor de opslag van die raketwerper en/of projectiel, althans munitie;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art. 26 Wet wapens en munitie; art. 48 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 juli 2017, in een loods in [plaats] , althans op een of meerdere locatie(s) in Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van een of meer misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten poging doodslag of poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dan wel medeplichtigheid hier aan, hetgeen misdrijven genoemd in artikel 287 of 302 van het Wetboek van Strafrecht oplevert, opzettelijk
  • een of meer vuurwapen(s) en/of
  • munitie,
bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
(art 287/302 Wetboek van Strafrecht; art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van 161659042-20 (Deelname criminele organisatie)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 november 2018 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/althans (elders) in Nederland, al dan niet als oprichter, leider en/of bestuurder, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of (al dan niet in wisselende samenstellingen) een of meer medeverdachten [zijnde overwegend leden van de zogenaamde MC (MotorClub) [motorclub] ], welke Organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (onder meer):
  • het opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een ander van het leven beroven (zoals bedoeld in artikel 287 en/of artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
  • voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
  • het voorhanden hebben van en/of overdragen van één of meer wapens van de categorieën 1 en/of II en/of III en/of van munitie van categorieën II en/of III (zoals bedoeld in de artikelen 13 en/of 14 en/of 26 en/of 31 van de Wet Wapens en Munitie);
Ten aanzien van 16/659078-19 (Waterspin)
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 september 2017 tot en met 27 juli 2018 te [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door met geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 19] te dwingen tot de afgifte van een autosleutel en/of een auto en/of 75.000 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 19] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
  • contact heeft opgenomen met [slachtoffer 19] en/of diens moeder en/of zus, en/of
  • [slachtoffer 19] en/of diens moeder en/of zus thuis heeft opgezocht, en/of
  • op of omstreeks 27 juli 2018 in restaurant [restaurant 2] in [plaats] tegen [slachtoffer 19] heeft gezegd (op dreigende toon) dat hij nu geld moest geven en/of nu moest betalen en/of
  • (daarbij) tegen [slachtoffer 19] heeft gezegd – zakelijk weergegeven – dat
- zijn leven zou worden beëindigd en/of hem en/of zijn moeder en/of zijn zus iets zou worden aangedaan, en/of
- hij zijn autosleutel en/of auto moest inleveren, en/of
- hij het verdachte en/of zijn mededader(s) nu moest geven en/of hen nu moest gaan helpen anders werd hij meteen van zijn ziekte af geholpen, en/of
- hij er niemand bij mocht betrekken en hij maar voor één iemand bang hoefde te zijn, en/of
- hij geen kant meer op kon en er nog 6 of 7 mensen waren, en/of
- hij (in een kofferbak en/of busje) zou worden meegenomen en [naam 5] of [naam 5] van (MC) de [naam 4] hem wel even zou helpen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 317 Wetboek van Strafrecht; art 45 Wetboek van Strafrecht; art 47 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 september 2017 tot en met 27 juli 2018 te [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 19] heeft gedwongen tot de afgifte van een motorfiets (een Harley Davidson ter waarde van ongeveer 15.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 19] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), door
  • contact op te nemen met [slachtoffer 19] en/of diens moeder en/of zus, en/of
  • [slachtoffer 19] en/of diens moeder en/of zus thuis op te zoeken, en/of
  • op of omstreeks 14 juni 2018 in restaurant [restaurant 3] in [plaats] in een groep met getalsmatige overmacht (dreigend) tegen [slachtoffer 19] te zeggen dat hij (aan [verdachte] ) moest betalen en/of een onderpand/borg moest geven en/of dat hij zijn motor moest inleveren en/of
  • (daarbij) tegen [slachtoffer 19] te zeggen – zakelijk weergegeven – dat zijn leven zou worden beëindigd en/of hem en/of zijn moeder en/of zijn zus iets zou worden aangedaan;
(art 317 Wetboek van Strafrecht; art 47 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2017 tot en met 1 december 2018 te [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door met geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 20] te dwingen tot de afgifte van 90.000 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 20] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
  • contact heeft opgenomen met [slachtoffer 20] en/of diens broer(s), en/of (daarbij)
  • tegen [slachtoffer 20] heeft gezegd – zakelijk weergegeven – dat
- wanneer hij niet zou betalen ze hem en/of zijn zoon zouden weten te vinden, en/of
- het bedrag (van 90.000 euro) voor 9 november betaald moest zijn anders moest hij de gevolgen maar aanvaarden, en/of
- tegen de broer(s) van [slachtoffer 20] heeft gezegd —zakelijk weergegeven – dat
- [slachtoffer 20] dood moest, en/of
- [slachtoffer 20] zijn afspraken na moest komen en/of moest betalen, en/of
- ze wisten waar de zoon van [slachtoffer 20] werkte, en/of
- ze naar de kinderen van [slachtoffer 20] zouden gaan om de betaling af te dwingen, en/of
- hij geen broer meer zou hebben als [slachtoffer 20] niet zou betalen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 317 Wetboek van Strafrecht art 47 Wetboek van Strafrecht)