ECLI:NL:RBMNE:2022:2507

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
16/706561-17; 16/659075-19; 16/659038-20 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kroongetuigeregeling en de betrokkenheid bij liquidaties in criminele organisatie

In de zaak Eris heeft de rechtbank Midden-Nederland op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een complexe strafzaak die draait om liquidaties en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in 1984, is beschuldigd van het medeplegen van de liquidatie van [slachtoffer 1] en het bedreigen van bewoners met een raketwerper. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als kroongetuige een belangrijke rol heeft gespeeld in het bewijs tegen andere verdachten. De zaak omvatte meerdere deelonderzoeken en een groot aantal verdachten, waarbij de rechtbank de onderlinge verwevenheid van de zaken heeft meegenomen in haar oordeel. De rechtbank heeft de kroongetuigeregeling beoordeeld en geconcludeerd dat de verklaringen van de verdachte betrouwbaar zijn, ondanks de verdediging die de betrouwbaarheid van de kroongetuige in twijfel trok. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, rekening houdend met de gemaakte afspraken met het Openbaar Ministerie en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De zaak heeft grote impact gehad op de samenleving, gezien de ernst van de gepleegde feiten en de betrokkenheid van een criminele organisatie die zich bezighield met liquidaties en andere ernstige misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Locatie Utrecht
Parketnummers: 16/706561-17; 16/659075-19; 16/659038-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd op [locatie] .

1.INLEIDING

1.1
De loop van het onderzoek
Op 7 juli 2017 is [slachtoffer 1] van het leven beroofd bij het station van [plaats] (deelonderzoek Breuk). De politie kwam al snel op het spoor van twee verdachten, [verdachte] en [medeverdachte 1] . [verdachte] werd in oktober 2017 aangehouden in Spanje, [medeverdachte 1] in Nederland. [verdachte] heeft als verdachte vrijwel direct een bekennende verklaring afgelegd. Vervolgens werd duidelijk dat hij in staat en bereid was om meer te verklaren over mededaders en opdrachtgevers in het onderzoek Breuk, maar ook over andere ernstige strafbare feiten. Hij heeft diverse kluisverklaringen afgelegd en uiteindelijk is met hem in november 2018 een zogenoemde kroongetuige-overeenkomst gesloten. Zijn verklaringen hebben nieuwe aanknopingspunten gegeven voor liquidatie-onderzoeken die waren vastgelopen en er is zicht gekregen op een groep personen die zich bezig leek te houden met het plegen van liquidaties en feiten die daarmee verband houden. Op 21 november 2018 is een landelijke klapdag gehouden, waarop vele aanhoudingen zijn verricht en een zeer groot aantal gegevensdragers in beslag is genomen. Het onderzoek naar deze criminele organisatie en de feiten die in dat kader zijn gepleegd heeft de naam Eris gekregen. In dat onderzoek doet de rechtbank vandaag uitspraak.
1.2
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis wordt op tegenspraak gewezen. Na diverse voorbereidende zittingen is op 30 augustus 2021 de inhoudelijke behandeling begonnen en zijn in totaal 51 zittingsdagen gevolgd, zoals in bijlage 1 opgenomen. Gedurende die dagen is de kroongetuige op zitting gehoord en zijn de deelonderzoeken en vorderingen van de benadeelde partijen behandeld. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officieren van justitie in het onderzoek Eris en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsman, mr. O.E. de Jong, advocaat te Den Haag naar voren hebben gebracht. Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht. Dit betrof de volgende personen:
  • [benadeelde 1] ;
  • [benadeelde 2] ;
  • [benadeelde 3] , bijgestaan door mr. W. van Egmond.
1.3
Het onderzoek Eris
Het onderzoek Eris heeft betrekking op 21 verdachten, die ervan worden beschuldigd al dan niet in wisselende samenstelling betrokken te zijn geweest bij één of meer liquidaties, pogingen daartoe of voorbereiding daarvan. De zaken van twee van deze verdachten, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , die alleen verdachte zijn in het deelonderzoek Charon, zijn afgesplitst en worden door een andere meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld (Charon 2).
Zeventien verdachten worden beschuldigd van het vormen van een criminele organisatie gericht op liquidaties, voorbereidingen daartoe en wapendelicten. Daarnaast worden enkele verdachten beschuldigd van andere strafbare feiten. In dit vonnis zijn de overwegingen en beslissingen van de rechtbank opgenomen die in de strafzaak tegen de hierboven genoemde verdachte zijn gegeven. De rechtbank wijst vandaag ook vonnis in de zaken van de andere achttien medeverdachten die gelijktijdig terecht hebben gestaan.
Het procesdossier Eris bestaat uit een groot aantal deelonderzoeken, die ook onderling met elkaar verweven zijn, al is het maar door de daarop gebaseerde verdenking van deelname aan de criminele organisatie. Deze verwevenheid maakt dat de rechtbank niet alleen op de verweren van de betreffende verdachte in zal gaan, maar ook, waar nodig, hetgeen is aangevoerd in andere zaken in haar oordeel zal betrekken.
Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank in plaats van de termen verdachte en getuige de namen gebruiken: [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] , [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 15] , [medeverdachte 16] , [medeverdachte 17] , [medeverdachte 18] , [medeverdachte 19] en [medeverdachte 20] . De rechtbank gebruikt een voorletter in die gevallen waarin meerdere personen in het dossier dezelfde achternaam hebben. Waar de rechtbank de naam ‘ [naam 1] ’ noemt gaat het in alle gevallen om [verdachte] , zijn vader wordt steeds aangeduid als [A ] .
Er zijn sterke aanwijzingen voor de betrokkenheid van [B] (verder: [B] ) in een groot aantal deelonderzoeken in Eris. De officier van justitie heeft toegelicht dat [B] ook daadwerkelijk als verdachte wordt beschouwd: hij zou kort gezegd de persoon zijn die aan de organisatie van [medeverdachte 4] opdrachten tot liquidaties gaf. Meer in het bijzonder zou zijn gebleken dat [medeverdachte 4] communiceerde met een persoon dan wel personen met onder andere de volgende gebruikersnamen:
  • ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’;
  • ‘ [PGP gebruikersnaam B 2] )’;
  • ‘ [PGP gebruikersnaam B 3] ’;
  • ‘ [PGP gebruikersnaam B 4] ’.
In het dossier van het onderzoek Eris wordt daartoe verwezen naar conclusies waarop de politie baseert dat achter deze PGP-namen de persoon van [B] schuil gaat. De onderliggende onderzoeksbevindingen zijn blijkbaar deels afkomstig uit het onderzoek in de strafzaak Marengo, maar die zijn grotendeels niet gevoegd in het dossier Eris. Ook in Eris zijn sterke aanwijzingen dat [B] als opdrachtgever van [medeverdachte 4] betrokken is. [verdachte] heeft dit immers met zoveel woorden verklaard, terwijl ook ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’ aan ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 4] ’ laat weten dat de berichten die hij af en toe doorstuurt (van ‘ [PGP gebruikersnaam B 3] ’) van [B] zijn. Omdat [B] in het megaproces Marengo wordt vervolgd, heeft het Openbaar Ministerie ervoor gekozen om hem niet ook in het Eris-proces te dagvaarden. Dit heeft tot gevolg dat [B] zich in dit proces niet heeft kunnen verweren en de rechtbank hem ook niet kan confronteren met aanwijzingen die doen vermoeden dat [B] schuilgaat achter genoemde PGP-namen. De rechtbank zal daarom in haar overwegingen telkens spreken van
vermoedelijk [B], daar waar zij deze sterke aanwijzingen ziet.
1.4
Het dossier waar de rechtbank bij haar beoordeling van is uitgegaan
De verschillende deelonderzoeken in chronologische volgorde:
1. Charon, de moord op [slachtoffer 2] op 31 januari 2017;
2 Eend, het beramen van de moord op [slachtoffer 3] in de periode van 2 februari 2017 tot en met 10 januari 2018;
3 Kraai, het beramen van de moord op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op 18 februari 2017;
4 Spreeuw, het beramen van de moord op [slachtoffer 6] op 18 februari 2017;
5 Mus, het beramen van de moord op [slachtoffer 7] op 18 februari 2017;
6 Duif, het beramen van de moord op [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] op 18 februari 2017;
7 Barbera, de poging tot moord op [slachtoffer 10] op 9 maart 2017;
8 Arford, de poging tot moord op [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] op 17 maart 2017;
9 Charlie17, de moord op [slachtoffer 15] op 17 april 2017;
10 Gezicht, de poging afschieten raketwerper op een woning in [plaats] op 28 juni 2017 en het schieten met een automatisch vuurwapen op een woning in [plaats] op 29 juni 2017;
11 Breuk, de voorbereiding voor de moord op [slachtoffer 1] op 5 juli 2017 en de moord op [slachtoffer 1] op 7 juli 2017;
12 Langenhorst, de moord op [slachtoffer 16] op 26 juli 2017;
13 Lis, de moord op [slachtoffer 17] op 21 september 2017;
14 Goudvink, de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 18] in de periode van juli 2018 tot en met 24 september 2018;
15 de criminele organisatie in de periode van januari 2017 tot en met 21 november 2018.
En daarnaast nog de volgende deelonderzoeken:
16 Waterspin, de afpersing en poging tot afpersing van [slachtoffer 19] en [slachtoffer 20] in de periode van 2017-2018 (verdachten [medeverdachte 14] en [medeverdachte 20] );
17 Amarone, het bezit van en de handel in vuurwapens van 15 augustus 2017 tot en met 16 april 2019 (verdachte [medeverdachte 13] );
18 Brunello, de mishandeling van [slachtoffer 21] op 7 februari 2019 en het bezit van een vuurwapen op 25 oktober 2016 (verdachte [medeverdachte 12] ).
In de strafdossiers van iedere verdachte zijn, behalve het gehele zogeheten Eris-dossier (bovengenoemde achttien deelonderzoeken), tevens gevoegd:
  • alle processen-verbaal van de terechtzittingen van de rechtbank tegen ieder van de Eris-verdachten, met uitzondering van de processen-verbaal over de persoonlijke omstandigheden van de verdachten;
  • alle processen-verbaal van (getuigen)verhoor door de rechter-commissaris die in de zaken van één of meer van de verdachten zijn opgemaakt, met uitzondering van enkele getuigenverklaringen in de zaak Waterspin die alleen in de zaken van verdachten [medeverdachte 14] en [medeverdachte 20] zijn opgenomen;
  • documenten en bescheiden die, op initiatief van de verdediging of anderszins, gedurende de procedure zijn toegevoegd aan het dossier in de zaak tegen één of meer verdachten.
Hoewel de meeste verdachten al dan niet op verzoek van een medeverdachte op zitting als getuige zijn gehoord, zijn daarnaast alle processen-verbaal van de zittingen in alle dossiers gevoegd vóórdat het requisitoir en de pleidooien zijn gehouden. Ten gevolge hiervan maken alle verklaringen van alle verdachten zoals afgelegd op de zittingen in bijzijn van hun advocaat deel uit van het procesdossier, dus niet alleen de verklaringen die zij daar als getuige hebben afgelegd, maar ook de verklaringen die zij in hun eigen zaak hebben afgelegd. Dit maakt dat het dossier voor elke verdachte gelijkluidend is.
De vonnissen zijn in beginsel als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1: de inleiding
Hoofdstuk 2: de verkorte weergave van de tenlastelegging
Hoofdstuk 3: de voorvragen, overwegingen en algemene conclusies met betrekking tot de kroongetuige
Hoofdstuk 4: de waardering van het bewijs en de conclusies van de veredelingen
Hoofdstuk 5: de bewezenverklaring
Hoofdstuk 6: de strafbaarheid van de feiten
Hoofdstuk 7: de strafbaarheid van de verdachte
Hoofdstuk 8: de strafmaat
Hoofdstuk 9: het beslag
Hoofdstuk 10: de benadeelde partijen
Hoofdstuk 11: de toepasselijke wettelijke voorschriften
Hoofdstuk 12: de beslissing
Bijlage 1: de zittingsdagen
Bijlage 2: de tenlastelegging per verdachte
Bijlage 3: de door de rechtbank vastgestelde veredelingen en identificaties
Bijlage 4: de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen
In bijlage 3 bij dit vonnis heeft de rechtbank de gebruikers van diverse PGP-accounts, telefoons, en andere gegevensdragers veredeld en geïdentificeerd. Waar de rechtbank in het vonnis benoemt dat een gebruiker is veredeld/geïdentificeerd, verwijst de rechtbank daarvoor naar de bewijsmiddelen en conclusies in deze bijlage 3.
In bijlage 4 heeft de rechtbank per deelonderzoek de bewijsmiddelen opgenomen die zij gebruikt voor het bewijs in dat deelonderzoek. In een aantal deelonderzoeken verwijst de rechtbank op grond van de onderlinge verwevenheid naar bewijsmiddelen opgenomen onder andere deelonderzoeken, voor zover deze mede ten grondslag liggen aan de bewijsbeslissing.
Gelet op de onderlinge verwevenheid van de deelonderzoeken en de criminele organisatie waarbinnen het merendeel van deze deelonderzoeken is uitgevoerd, zijn de bijlagen 1, 3 en 4 voor alle verdachten grotendeels gelijkluidend, voor zover een veroordeling volgt. Dit geldt niet voor de deelonderzoeken Waterspin, Amarone en Brunello. Deze deelonderzoeken zijn niet in het verband van de criminele organisatie gepleegd en de bewijsmiddelen in die deelonderzoeken worden daarom alleen in de bijlage bij het vonnis van de betreffende verdachten opgenomen.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort, feitelijk en chronologisch weergegeven, op neer dat [verdachte] :
Ten aanzien van 16/659075-19 (Gezicht)
Feit 1, primairop 28 juni 2017 te [plaats] met een ander of anderen heeft geprobeerd personen in/rond de woning aan de [adres] te doden door een raketwerper op de woning te richten en de trekker over te halen;
Feit 1, subsidiairop 28 juni 2017 te [plaats] met een ander of anderen personen in/rond de woningen aan de [adres] en [adres] met de dood te bedreigen door een raketwerper te richten;
Feit 2op 28 juni 2017 te [plaats] met een ander of anderen een raketwerper en projectiel voorhanden heeft gehad.
Feit 3, primairop 29 juni 2017 te [plaats] met een ander of anderen heeft geprobeerd personen in/rond de woning aan de [adres] en een naastgelegen woning te doden door met een vuurwapen op die woningen te schieten;
Feit 3, subsidiairop 29 juni 2017 te [plaats] openlijk geweld heeft gepleegd op de [straat] door woningen te beschieten;
Feit 3, meer subsidiairop 29 juni 2017 te [plaats] met een ander of anderen personen in/rond de woningen aan de [adres] met de dood te bedreigen door met een vuurwapen op die woningen te schieten;
Feit 4op 29 juni te [plaats] met een ander of anderen een vuurwapen en (scherpe) patronen voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van 16/706561-17 (Breuk)
Feit 1op 7 juli 2017 te [plaats] [slachtoffer 1] met een ander of anderen heeft vermoord;
Feit 2op 7 juli 2017 te [plaats] en/of [plaats] wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 3op 7 juli 2017 te [plaats] en/of [plaats] een geluiddemper voorhanden heeft gehad;
Feit 4in de periode van 21 juni tot en met 7 juli 2017 te [plaats] , [plaats] en/of [plaats] met een ander of anderen een Seat Leon met het kenteken [kenteken] heeft geheeld;
Feit 5in de periode van 18 mei tot en met 7 juli 2017 te [plaats] en/of [plaats] met een ander of anderen een Peugeot 308SW met origineel kenteken [kenteken] heeft geheeld;
Feit 6in de periode van 18 mei tot en met 7 juli 2017 te [plaats] en/of [plaats] telkens met een ander of anderen van valse en/of vervalste kentekenplaten gebruik heeft gemaakt;
Ten aanzien van 16/659038-20 (Deelname criminele organisatie)
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 november 2018 te [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] en/of [plaats] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk het plegen van levensdelicten, de voorbereiding daarvan en het voorhanden hebben van wapens en munitie had.
3.
VOORVRAGEN,
OVERWEGINGEN EN ALGEMENE CONCLUSIES MET BETREKKING TOT DE KROONGETUIGE
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Het debat dat is gevoerd over de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging heeft zich toegespitst op het inzetten van de kroongetuige in het Eris-proces.
3.1
De kroongetuige
3.1.1
Algemeen
De kerntaak van de zittingsrechter met betrekking tot een kroongetuige is tweeledig. Zij beoordeelt de betrouwbaarheid van diens verklaringen en de rechtmatigheid van de overeenkomst die met de kroongetuige is gesloten, voor zover de rechtmatigheid is betwist.
Als eerste zal de rechtbank de totstandkoming van de overeenkomst met [verdachte] schetsen. Daarna zal zij de rechtmatigheid van de overeenkomst bespreken en de daaraan te verbinden gevolgen. Vervolgens komt de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige aan bod.
Bij de beoordeling heeft de rechtbank rekening gehouden met de bepalingen in de artikelen 226g van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) e.v., die zien op de kroongetuigeregeling, op artikel 359a Sv en op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
3.1.2
Totstandkoming van de overeenkomst
Op 13 oktober 2017 is [verdachte] aangehouden op verdenking van de moord op [slachtoffer 1] gepleegd op 7 juli 2017 te [plaats] . Hij heeft als verdachte in die zaak een bekennende verklaring afgelegd. In november 2017 heeft [verdachte] kenbaar gemaakt dat hij bereid en in staat was om over meer dan alleen zijn eigen rol in deze zaak verklaringen af te leggen in ruil voor bescherming, omdat hij vreesde voor zijn leven. Tussen januari 2018 tot en met mei 2018 heeft [verdachte] in totaal 25 zogenaamde kluisverklaringen afgelegd tegenover het team Bijzondere Getuigen. Op 12 november 2018 heeft de rechter-commissaris in strafzaken de voorgenomen overeenkomst tussen de Staat en [verdachte] getoetst en rechtmatig bevonden. Op 13 november 2018 heeft de Staat een overeenkomst gesloten met [verdachte] . Daarbij heeft [verdachte] zich verbonden om als getuige zonder voorbehoud, volledig en naar waarheid verklaringen af te leggen met betrekking tot een aantal in de overeenkomst genoemde misdrijven (de zogenoemde ‘dealfeiten’) en afstand gedaan van zijn verschoningsrecht als verdachte (de rechtbank begrijpt: in zijn hoedanigheid van getuige). De officier van justitie verbond zich om bij volledige nakoming door [verdachte] de strafeis voor zijn aandeel in de dealfeiten te zullen stellen op twaalf jaar gevangenisstraf. Daarbij werd opgemerkt dat de strafeis tegen een verdachte die geen kroongetuige was, bij gelijke omstandigheden een gevangenisstraf van 24 jaren zou bedragen (“de basisstrafeis”). De strafvervolging van [verdachte] zou zich, behoudens gewijzigde omstandigheden, uitstrekken tot het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] , medeplegen van het voorhanden hebben van twee vuurwapens, medeplegen van opzetheling van twee personenauto’s, medeplegen van opzettelijk gebruikmaken van een valse kentekenplaat, alsmede – bij voldoende bewijs – medeplegen van poging doodslag dan wel bedreiging en vernieling op 28 en 29 juni 2017 aan de [straat] te [plaats] en tot deelname aan een criminele organisatie.
3.1.3
Rechtmatigheid van de overeenkomst
Er zijn door de verdediging van medeverdachten diverse verweren gevoerd die strekken tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [verdachte] , omdat de overeenkomst met [verdachte] niet rechtmatig gesloten zou zijn. Hoewel de verdediging van [verdachte] zich hierbij nadrukkelijk niet heeft aangesloten, zal de rechtbank deze verweren ook in zijn zaak bespreken omdat de beoordeling hiervan ook gevolgen kan hebben voor de beslissingen in zijn zaak.
Hiertoe is door de verdediging van medeverdachten onder meer aangevoerd dat het onmogelijk is te toetsen of de inhoud van de verklaringen van [verdachte] is beïnvloed door eventuele verboden toezeggingen in het kader van de met [verdachte] gesloten beschermingsovereenkomst, omdat deze laatste niet toetsbaar of controleerbaar is. Voorts is volgens de verdediging van medeverdachten de uiteindelijke netto strafeis van acht jaar in de overeenkomst disproportioneel laag en is door het Openbaar Ministerie op ongerechtvaardigde en onbegrijpelijke gronden afgezien van vervolging van [verdachte] in het deelonderzoek Langenhorst. Ook is aangevoerd dat in de overeenkomst verboden beloningen zijn ingebouwd. Dit omdat het Openbaar Ministerie geen ontnemingsvordering indient voor onder meer het wederrechtelijk door [verdachte] verkregen voordeel van € 10.000,- voor de moord op [slachtoffer 1] , omdat [verdachte] een miljoenenschuld die hij aan derden heeft niet meer zal hoeven te betalen omdat hij straks in de anonimiteit verdwijnt en omdat de vader van [verdachte] niet zal worden vervolgd. Deze beloningen zouden niet openlijk zijn gedeeld met de rechtbank en de verdediging.
De rechtbank moet aan de hand van de feiten en omstandigheden die ten tijde van het tot stand komen van de overeenkomst met [verdachte] aan de orde waren, de vraag beantwoorden of deze overeenkomst binnen de grenzen van het recht is gebleven. De rechtbank zal dit bespreken bij de hieronder genoemde onderwerpen.
Overeenkomst ex artikel 226g Sv in dit geval mogelijk?
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de overeenkomst met [verdachte] dringend noodzakelijk was om de opsporing, voorkoming of beëindiging van feiten mogelijk te maken die anders niet of niet tijdig zou plaatsvinden, of er een redelijke verhouding was tussen het belang van de te verkrijgen informatie en de te leveren tegenprestatie en of de overeenkomst ook overigens binnen de grenzen van het recht is gebleven.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [verdachte] betrekking hebben op misdrijven als bedoeld in artikel 226g, eerste lid Sv. De rechtbank is verder van oordeel dat het Openbaar Ministerie het op goede gronden dringend noodzakelijk heeft geacht om tot een overeenkomst met [verdachte] te komen. [verdachte] kon immers verklaren over een aantal voltooide levensdelicten waarvan de opsporing op een dood spoor was beland en zonder zijn verklaringen niet binnen afzienbare tijd tot resultaat had geleid. Zijn verklaringen betroffen niet alleen vermeende uitvoerders, maar ook vermeende opdrachtgevers. Door de verklaringen van [verdachte] is zicht gekregen op een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van liquidaties in opdracht van anderen voor geld en die tot dan toe onder de radar was gebleven. Ook boden zijn verklaringen veel aanknopingspunten voor nader onderzoek in lopende onderzoeken en zaken die op dat moment nog niet bekend waren bij de politie.
Beïnvloeding door beschermingsovereenkomst?
Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat vóór het sluiten van de overeenkomst niet over de details van een getuigenbeschermingsovereenkomst met de kroongetuige wordt gesproken. Er wordt alleen toegezegd dat kroongetuigen hulp en steun zullen krijgen om na afloop van de detentie elders een veilig bestaan op te bouwen. De details en de financiële aspecten komen pas aan de orde als de fictieve datum van invrijheidstelling van de kroongetuige in zicht komt. Nu de verklaringen reeds lang daarvoor zijn afgelegd kunnen die niet beïnvloed zijn door de beschermingsovereenkomst.
De rechtbank bespreekt het verweer omtrent de beschermingsovereenkomst in het licht van de zorgplicht die wordt ontleend aan de positieve verplichtingen van het EVRM, het burgerlijk recht en aan de in artikel 226l Sv neergelegde bepaling. Aan deze zorgplicht wordt in voorkomende gevallen uitvoering gegeven door het maken van afspraken over getuigenbescherming met kroongetuigen. Door de medewerking te vragen van deze getuigen aan de opsporing, neemt de Staat ook een gedeelte van de ‘veiligheidsverantwoordelijkheid’ van deze persoon op zich.
Uit het samenstel van de wettelijke regeling en de toepasselijke beleidsregels volgt dat met betrekking tot de rechtmatigheid en de doelmatigheid van maatregelen van getuigenbescherming in de strafvorderlijke context aan de strafrechter in het geheel geen toetsende rol is toebedeeld. De kroongetuigenregeling en de getuigenbescherming betreffen juist juridisch twee verschillende trajecten. Hoewel in de afgelopen jaren soms duidelijk werd dat er in de praktijk wel degelijk verstrengeling kan bestaan tussen de strafvorderlijke overeenkomst en de beschermingsovereenkomst, in die zin dat de mate van ervaren geboden veiligheid en de bereidheid om te verklaren elkaar kunnen beïnvloeden, en er in de literatuur regelmatig wordt gepleit voor een vorm van externe, rechterlijke toetsing van de beschermingsovereenkomst, biedt de wet hiervoor ook thans nog geen grond. De Hoge Raad heeft in dit kader overwogen: “Zo een verplichting zou – temeer omdat de huidige wet geen specifieke regeling kent met betrekking tot de afscherming van processtukken in het belang van de veiligheid van de kroongetuige – onverenigbaar zijn met het doel van bescherming van de getuige en de aard van de daartoe strekkende maatregelen.”
. [1] De rechtbank wijst er overigens in dit verband op dat de kluisverklaringen door [verdachte] reeds zijn afgelegd vóórdat de strafvorderlijke overeenkomst met hem is gesloten, dus zonder dat hij wist óf de overeenkomst gesloten zou worden en zo ja, onder welke voorwaarden, terwijl de details van de beschermingsovereenkomst nóg later, namelijk pas kort voor het aflopen van de gevangenisstraf zullen worden bepaald. Dit levert dus geen aanwijzing op dat er sprake is van verboden toezeggingen in het kader van de beschermingsovereenkomst.
Overeenkomst proportioneel?
De rechtbank zal achtereenvolgens ingaan op de omvang van de vervolging van [verdachte] en het afzien van vervolging van de vader van [verdachte] , de basisstrafeis, de eis en het achterwege laten van een ontnemingsvordering en het feit dat [verdachte] een schuld aan derden niet meer zou hoeven te betalen.
Bij requisitoir heeft het Openbaar Ministerie uitgebreid toegelicht dat de beslissing om [verdachte] niet te vervolgen in Langenhorst ruim ná het sluiten van de overeenkomst is genomen door de zaaksofficieren naar aanleiding van de resultaten van het opsporingsonderzoek en dat daarbij geen gebruik is gemaakt van het opportuniteitsbeginsel, maar dat is beslist dat een vervolging in de ogen van het Openbaar Ministerie geen kans van slagen had. Deze beslissing was volgens het Openbaar Ministerie gelegen in het gegeven dat [verdachte] – in tegenstelling tot de andere verdachten – uitgebreide verklaringen heeft afgelegd en duidelijk heeft gemaakt dat hij de moord helemaal niet wilde plegen en ook tijdig is gestopt. Deze verklaringen acht het Openbaar Ministerie betrouwbaar en in lijn met andere onderzoeksbevindingen.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. In de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken (hierna te noemen: de Aanwijzing) zijn beleidsregels geformuleerd over de toepassing van de artikelen 226g tot en met 226l Sv. In de Aanwijzing is geregeld welke toezeggingen aan getuigen toelaatbaar zijn en welke toezeggingen niet. Punt 5.1 van deze Aanwijzing bevat een verbod om toezeggingen te doen met betrekking tot de inhoud van de tenlastelegging (bijvoorbeeld het aantal feiten op de tenlastelegging en de zwaarte daarvan). Punt 5.2 bevat een verbod om in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid af te zien van actieve opsporing of vervolging van strafbare feiten.
Bij de beoordeling door het Openbaar Ministerie of vervolging van een verdachte voor een bepaald strafbaar feit opportuun is spelen in ieder geval de aard van het feit, de bewijsbaarheid van het feit en het algemeen belang een rol. Ook in geval van een potentiële kroongetuige is de afweging daarvan bij uitstek een taak van het Openbaar Ministerie. De rechter die de overeenkomst met een kroongetuige toetst, dient deze afweging in beginsel te eerbiedigen. Het is niet de taak van die rechter om zelf te bepalen voor welke feiten de kroongetuige zou moeten worden vervolgd en welke strafeis bij die vervolging zou passen. Wel dient de rechter, gelet op de geldende wet- en regelgeving, te toetsen of er geen sprake is geweest van onderhandelingen met de getuige over het aantal ten laste te leggen feiten en de kwalificatie daarvan en of niet in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd af te zien van vervolging voor bepaalde feiten. In dat geval zou er immers sprake kunnen zijn van een niet toegestane toezegging in de zin van de Aanwijzing.
De rechtbank stelt vast dat is gesteld noch gebleken dat [verdachte] en het Openbaar Ministerie hebben onderhandeld over de ten laste te leggen feiten. Het Openbaar Ministerie heeft zoals hiervoor besproken verklaard dat de vervolgingsbeslissing in het deelonderzoek Langenhorst het resultaat was van intern overleg tussen de zaaksofficieren ruim ná het sluiten van de overeenkomst en dat het resultaat daarvan aan [verdachte] is medegedeeld. Evenmin is gebleken dat het achterwege laten van vervolging van [verdachte] voor zijn handelingen in dit deelonderzoek is te duiden als een verboden toezegging. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 226g, tweede lid Sv schrijft voor dat in de overeenkomst met een kroongetuige wordt vastgelegd voor welke feiten de getuige zelf zal worden vervolgd. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie de strafbaarheid van het feit, de kans op een veroordeling en aspecten van algemeen belang naar de stand van zaken van dat moment moet inschatten. Vanuit een oogpunt van algemeen belang is niet onbegrijpelijk dat het Openbaar Ministerie de vervolging van de potentiële kroongetuige beperkt tot feiten waarvoor reeds op dat moment voldoende bewijs voorhanden lijkt te zijn of die mogelijkheid in ieder geval reëel te achten is na verder opsporingsonderzoek. Wanneer het Openbaar Ministerie een kroongetuige ook zou moeten vervolgen voor feiten waarin de bewijspositie dubieus is of zeer weinig kans van slagen heeft, zouden de te verwachten veroordeling en de straf(eis) uiterst onzeker worden. Het nuttig effect van de kroongetuigenregeling zou in die interpretatie ernstig worden aangetast.
Het Openbaar Ministerie heeft na de totstandkoming van de overeenkomst geoordeeld dat de slagingskans van een vervolging van [verdachte] in de zaak Langenhorst te klein was, omdat – kort gezegd – bewijs voor het vereiste opzet op de moord bij [verdachte] ontbrak. De rechtbank acht deze beoordeling in de zaak van [verdachte] weliswaar voor (enige) discussie vatbaar, maar niet zo onbegrijpelijk dat geoordeeld zou kunnen worden dat het niet anders kan dan dat in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd af te zien van vervolging voor bepaalde feiten en dat het achterwege laten van vervolging voor dit feit achteraf moet worden opgevat als een verkapte verboden toezegging voor het afleggen van verklaringen. De rechtbank acht de beslissing van het Openbaar Ministerie om alleen te vervolgen in bewijstechnisch stevig ogende zaken dan ook rechtmatig.
Voor een toezegging aan [verdachte] dat zijn vader [A ] niet zal worden vervolgd voor strafbare feiten in Eris is geen enkele aanwijzing gevonden in het dossier.
Netto strafeis disproportioneel?
Het Openbaar Ministerie heeft gesteld dat geen sprake is van een disproportionele eis. Zoals hiervoor besproken heeft het Openbaar Ministerie in de overeenkomst de basisstrafeis bepaald op 24 jaren en, bij nakoming van de verplichtingen door [verdachte] , toegezegd om 50% hiervan als straf te zullen eisen, namelijk twaalf jaren gevangenisstraf.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Ook voor de tegen een kroongetuige te formuleren basisstrafeis geldt dat het Openbaar Ministerie een ruime beoordelingsvrijheid heeft die de rechter heeft te eerbiedigen. Op voorhand kan echter niet worden uitgesloten dat een toegezegde basisstrafeis zo onbegrijpelijk laag is dat het verschil met een reguliere strafeis niet anders kan worden opgevat dan als tegenprestatie voor af te leggen verklaringen. De rechter dient in verband daarmee te toetsen of het Openbaar Ministerie, gelet op alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van zijn ruime beoordelingsvrijheid, in redelijkheid tot de toegezegde basisstrafeis heeft kunnen komen.
De rechtbank kan de rechtmatigheid van die basisstrafeis slechts afmeten aan de feiten die daadwerkelijk aan [verdachte] ten laste zijn gelegd. Zoals gezegd gaat het om het medeplegen van een moord, het voorhanden hebben van wapens, de heling van auto’s en het voorhanden hebben van een valse kentekenplaat en zijn daarbij tevens de feiten betrokken in het deelonderzoek Gezicht en deelname aan een criminele organisatie. Al deze feiten overziende acht de rechtbank de basisstrafeis van 24 jaren niet zo onverklaarbaar laag dat deze niet anders kan worden verklaard dan als een verkapte tegenprestatie voor het afleggen van verklaringen, terwijl de maximale strafkorting van 50% niet wordt overschreden. Daarom acht de rechtbank de overeenkomst met [verdachte] ook op dit punt niet onrechtmatig.
Bij aanvang van de inhoudelijke behandeling heeft het Openbaar Ministerie evenwel aangekondigd bij requisitoir een lagere straf te zullen eisen dan in de overeenkomst is toegezegd. Dit naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021. In deze nieuwe wet is de termijn van de voorwaardelijke invrijheidstelling gemaximeerd tot twee jaar bij gevangenisstraffen vanaf zes jaar. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst zou een gevangenisstraf van twaalf jaar een netto straf van acht jaar betekenen. Daar mocht [verdachte] bij het sluiten van de overeenkomst van uitgaan. In het geval van de nieuwe wet betekent een gevangenisstraf van twaalf jaar een netto straf van tien jaar. De inhoud van de overeenkomst biedt volgens het Openbaar Ministerie ruimte om een zodanige gevangenisstraf te eisen die erop neerkomt dat de kroongetuige netto acht jaar moet zitten. Bij requisitoir is daarom niet 24 jaar gevangenisstraf als uitgangspunt genomen, maar twintig jaar gevangenisstraf, die met 50% is verminderd tot de uiteindelijke eis van tien jaar in plaats van twaalf jaar.
De rechtbank overweegt dat bij het aangaan van de overeenkomst in 2018 de oude regelgeving gold dat een veroordeelde in beginsel na afloop van twee derde van zijn gevangenisstraf in aanmerking kwam voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Het Openbaar Ministerie en [verdachte] hebben bij het aangaan van de overeenkomst geen rekening gehouden met de gevolgen die de Wet straffen en beschermen zou hebben voor de uitvoering van de aan [verdachte] op te leggen straf. Na de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen zou [verdachte] bij een gelijkblijvende basiseis immers in een nadeliger positie komen te verkeren dan waar hij op grond van de overeenkomst van uit mocht gaan. Zijn netto straf zou namelijk twee jaar langer zijn.
Hoewel in de overeenkomst alleen gesproken wordt over de basiseis en niet over de netto uit te zitten gevangenisstraf, acht de rechtbank aannemelijk dat juist de te verwachten netto straf voor [verdachte] van belang is geweest bij de vraag of hij de overeenkomst wilde aangaan, zoals ter terechtzitting bij requisitoir respectievelijk pleidooi ook expliciet door beide partijen is betoogd. In die zin is er dan ook sprake van een wijziging van omstandigheden die tot gevolg heeft dat de overeenkomst voor [verdachte] nu anders uitpakt dan hij bij het aangaan van de overeenkomst mocht verwachten. De rechtbank betrekt verder bij haar oordeel dat ook een basisstrafeis van twintig jaar op zichzelf nog past binnen de ruime beoordelingsvrijheid die het Openbaar Ministerie toekomt en dus ook op zichzelf beschouwd niet zo onbegrijpelijk laag is dat deze moet worden gezien als een ontoelaatbare, verkapte tegenprestatie voor het afleggen van zijn verklaringen. Gelet op het belang dat opgewekt vertrouwen in beginsel gehonoreerd dient te worden is de rechtbank dan ook van oordeel dat het Openbaar Ministerie in afwijking van de overeenkomst zijn eis ter zitting mocht baseren op een basisstrafeis van twintig jaar. De rechtmatigheid van de overeenkomst wordt daardoor ook achteraf niet aangetast.
Dat betekent dat er gelet op het voorgaande geen sprake is van disproportionele eis. Ook op dit punt is de overeenkomst daarom rechtmatig.
Ontoelaatbare toezegging inzake ontneming?
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Voor zover het Openbaar Ministerie los van een eventuele overeenkomst ook al niet tot vordering van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou zijn overgegaan, hoeft het dat bij een getuige met wie een overeenkomst is gesloten ook niet te doen. Het Openbaar Ministerie kan dan eenzijdig beslissen van ontneming af te zien, zonder dat van een toezegging in de zin van de Aanwijzing sprake is. Ook op dit punt komt aan het Openbaar Ministerie een zekere beoordelingsvrijheid toe. Wel zal uit de motivering van het besluit om volledig van een ontnemingsvordering af te zien, moeten blijken dat geen sprake is van een verkapte financiële beloning voor het afleggen van verklaringen.
Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een toezegging aan [verdachte] dat er geen ontnemingsvordering zal worden ingediend. Uit de stukken die zijn opgenomen in het dossier blijkt niet dat hierover is gesproken tussen de officier van justitie van het team Bijzondere Getuigen en [verdachte] en zijn advocaat. Hoewel dit had gekund, is daarover geen afspraak gemaakt. Het Openbaar Ministerie heeft verder aangevoerd dat [verdachte] na afloop van zijn detentie elders, vermoedelijk in een ver land, een veilig nieuw bestaan zal moeten opbouwen. Financieel gezien begint hij bij nul en zal hij in het begin een redelijke tegemoetkoming van het team Getuigenbescherming ontvangen. Bij de bepaling van de hoogte van die tegemoetkoming is het uitgangspunt dat iemand gezien de nieuwe leefomstandigheden een redelijk bestaan kan opbouwen. Een eventuele ontneming zou dus ook door het team Getuigenbescherming betaald moeten worden. Dat is volgens het Openbaar Ministerie geen werkelijke ontneming en uit oogpunt van de Staat een vestzak-broekzak-aangelegenheid. Om die reden zal het Openbaar Ministerie geen vordering ontneming indienen voor [verdachte] .
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie in het licht van het geschetste kader in het ontbreken van
eigenverhaalsmogelijkheden bij [verdachte] op enigszins afzienbare termijn voldoende reden heeft kunnen zien om een ontnemingsvordering niet opportuun te achten. Van een zo onbegrijpelijke beslissing dat er in feite slechts sprake kan zijn van een verkapte financiële beloning is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De verdediging van medeverdachten heeft nog aangevoerd dat [verdachte] in het criminele circuit een miljoenenschuld heeft aan derden, en dat deze schuld hem feitelijk is kwijtgescholden omdat [verdachte] door het aangaan van de overeenkomst onvindbaar is geworden voor zijn schuldeisers.
Voor zover daarmee wordt betoogd dat op dit punt sprake is van een (verkapte) beloning, verwerpt de rechtbank dit verweer. Allereerst is niet gebleken dat de kroongetuige een juridisch afdwingbare (miljoenen)schuld heeft bij derden. Reeds daarom slaagt dit verweer niet. Los daarvan is geen sprake van enige toezegging door het Openbaar Ministerie dat deze schulden niet meer betaald zouden hoeven worden en slaagt het verweer ook daarom niet.
Samenvatting en conclusie
De overeenkomst met [verdachte] heeft betrekking op feiten als bedoeld in artikel 226g Sv. Het Openbaar Ministerie heeft het sluiten van de overeenkomst op goede gronden dringend noodzakelijk geacht en heeft de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet overschreden. Noch uit de omvang van de vervolging, noch uit de strafeis, noch uit het achterwege laten van een ontnemingsvordering kan worden afgeleid dat aan [verdachte] verboden toezeggingen zijn gedaan in ruil voor het afleggen van verklaringen. Ook in onderling verband en samenhang bezien is geen sprake van een overschrijding van de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden om de verklaringen van [verdachte] uit te sluiten van het bewijs.
3.1.4
Betrouwbaarheid verklaringen kroongetuige
Door diverse raadslieden van medeverdachten is aandacht gevraagd voor de onbetrouwbaarheid van [verdachte] . Aangevoerd is dat [verdachte] al sinds jonge leeftijd op meerdere terreinen strafbare feiten pleegt, zoals handel in drugs en oplichtingen. Omdat hij al zijn hele leven liegt en bedriegt, is het zeer riskant om zijn verklaringen te gebruiken voor het bewijs, zeker nu [verdachte] een duidelijk eigen belang heeft bij het afleggen van zijn verklaringen, aldus de raadslieden.
Alle raadslieden van medeverdachten hebben daarnaast op inhoudelijke gronden de bruikbaarheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [verdachte] betwist. Zoals in de zaak van [medeverdachte 14] is verwoord: “De kroongetuige heeft veel vermoedens, invullingen, veronderstellingen en gevoelens en verkeerde ten tijde van de feiten waarover hij verklaart niet zelden onder invloed van verdovende middelen. Hij is na talloze verhoren door de politie, bij de rechter-commissaris en op de zitting nauwelijks meer in staat om onderscheid te maken tussen wat hij daadwerkelijk heeft meegemaakt, wat hij van derden heeft gehoord en wat hij later heeft opgepikt uit de media. De primaire bron is uiteindelijk vaak [medeverdachte 4] , die ooit iets tegen hem gezegd zou hebben, al weet hij niet meer waar, wanneer, in welke bewoordingen en in welke context.”. Andere raadslieden hebben daaraan nog toegevoegd dat de verklaringen bewust of onbewust onbetrouwbaar zijn te achten: door de wijze van verhoren, namelijk het toepassen van Neuro Linguïstisch Programmeren (NLP), het bestaan van valse herinneringen en het voeden met informatie door politie en justitie. De verklaringen kunnen daarom niet worden gebezigd voor het bewijs. In ieder geval is het volgens de raadslieden noodzakelijk om deze verklaringen met grote voorzichtigheid te benaderen. Voorwaardelijk is verzocht om nader deskundigenonderzoek te gelasten over geheugentraining, dan wel hierover een deskundige ter zitting te bevragen.
Het Openbaar Ministerie heeft hiertegen het volgende aangevoerd. [verdachte] heeft in zijn kluisverklaringen slechts uit zijn eigen geheugen geput. In de vele tactische verklaringen die [verdachte] bij de verhoorders uit het onderzoek Eris heeft afgelegd, heeft [verdachte] globaal telkens hetzelfde verhaal verteld, maar vooral méér dan in zijn kluisverklaringen. Nergens is hij teruggekomen op zijn eerder afgelegde kluisverklaringen in de zin dat deze bewust onjuist zouden zijn geweest. De tactische verklaringen bevatten vooral meer details dan de kluisverklaringen, dit naar aanleiding van verhelderende vragen. Uiteindelijk is [verdachte] geconfronteerd met de onderzoeksresultaten. Soms om uit te leggen hoe zijn verklaringen passen in het beeld dat met harde onderzoeksbevindingen tot stand is gekomen, maar ook om zaken, die hij zich kennelijk niet goed herinnerde, helder te krijgen. Dat ging vaak om tijd en plaats. Zo heeft hij zich vergist of één bepaalde ontmoeting van zijn vele ontmoetingen met [medeverdachte 4] in [plaats] of [plaats] heeft plaatsgevonden en heeft hij grote moeite gehad om bepaalde gebeurtenissen in tijd goed te plaatsen. Het Openbaar Ministerie heeft tot slot opgemerkt dat als gevolg van de zeer getrapte wijze van verhoren van [verdachte] en de letterlijke uitwerking van zijn verhoren, het in elk geval helder is hoe zijn verklaringen tot stand zijn gekomen en controle ten behoeve van de bruikbaarheid van zijn verklaringen goed uitvoerbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank niet de betrouwbaarheid van de persoon van [verdachte] maar die van zijn verklaringen dient te toetsen.
Een kritische benadering van de verklaringen van [verdachte] ligt voor de hand, nu hij deze heeft afgelegd als kroongetuige. Immers, het feit dat een kroongetuige van het Openbaar Ministerie een tegenprestatie krijgt in ruil voor zijn verklaringen, verschaft hem een bijzondere positie, die maakt dat zijn verklaringen met extra behoedzaamheid dienen te worden benaderd, zoals voorgeschreven in artikel 360, tweede lid Sv in verband met artikel 342, tweede lid Sv. De eis van behoedzaamheid geldt in het bijzonder waar het gaat om die verklaringen die zien op informatie die [verdachte] stelt van [medeverdachte 4] te hebben verkregen. [verdachte] en [medeverdachte 11] hebben over [medeverdachte 4] immers verklaard dat hij informatie wel eens aandikte of dat hij met desinformatie strooide. Uitgangspunt is dat ‘de auditu-verklaringen’ in beginsel bruikbaar zijn voor bewijs, maar dat de verdediging wel de gelegenheid moet hebben gehad om de getuige, het liefst ter terechtzitting, te horen. Vastgesteld kan worden dat de verdediging [verdachte] ook ter zitting aan vele indringende verhoren heeft onderworpen, waarbij het aspect ‘van horen zeggen van [medeverdachte 4] ’ uitvoerig aan de orde is geweest. Het zou dan ook te ver gaan om aan de verklaringen van [verdachte] om die reden op voorhand slechts de waarde van steunbewijs toe te kennen, zeker omdat de beweerde bron van de ‘de auditu-verklaringen’, [medeverdachte 4] , zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot het enkel ontkennen van de beweringen van [verdachte] .
Op de rechtbank komt [verdachte] in zijn wijze van verklaren bij de politie en de rechter-commissaris, maar ook ter terechtzitting, zelfverzekerd, helder en in grote lijnen consistent over. Bij deze algemene positieve indruk staat voorop dat [verdachte] zichzelf heeft belast in zaken waarin hij tot op dat moment bij het Openbaar Ministerie in het geheel niet in beeld was gekomen en het gegeven dat zijn, op punten gedetailleerde, verklaringen voor een belangrijk deel ook bevestiging vinden in objectieve onderzoeksbevindingen. De rechtbank wijst hier onder meer op de bevindingen in het uitgebreide verificatie/falsificatiedossier. Wel is duidelijk gebleken dat [verdachte] grote moeite heeft met het plaatsen van gebeurtenissen in de tijd en dat hij bepaalde zaken heeft ingevuld en met elkaar verward, zoals bijvoorbeeld in de deelonderzoeken Lis en Barbera. Ook heeft [verdachte] zijn verklaringen gedurende het proces op punten moeten nuanceren, daar waar hij eerder, al dan niet ingegeven door zijn eigen overtuigingen, in al te concluderende zin had verklaard. Sommige ongerijmdheden in de verklaringen van [verdachte] zijn niet geheel opgehelderd of op andere wijze verklaarbaar gebleken. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in de deelonderzoeken Charlie17 en Langenhorst, daar waar het de gang van zaken in aanloop naar de moord, dan wel de rol van [verdachte] zelf betreft. Ook in deze beide zaken, die in de vonnissen van de verdachten die het betreft en voor zover relevant bij de beantwoording van de vragen van 348 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) nader aan de orde komen, komt de rechtbank evenwel niet op voorhand tot de conclusie dat [verdachte] bewust niet volledig naar waarheid heeft verklaard.
Ondanks de kanttekeningen die op punten bij de verklaringen van [verdachte] kunnen worden geplaatst, blijft, tegen de achtergrond van het totaal van zijn vele verklaringen in het licht van de overige onderzoeksbevindingen, het beeld van [verdachte] als een overwegend betrouwbaar verklarende getuige in stand. Uit de verbatim uitgewerkte verhoren van [verdachte] is van het toepassen van NLP, van het opwekken van valse herinneringen en het voeden van informatie in de verhoren door de politie niet gebleken, noch zijn hiervoor aanwijzingen te vinden. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak om hieromtrent nader deskundigenonderzoek te laten doen of een deskundige te bevragen.
De genoemde kanttekeningen maken wel dat de rechtbank de verklaringen van [verdachte] met de vereiste extra behoedzaamheid zal benaderen. De rechtbank geeft hieraan op de volgende wijze concreet uiting. Een verklaring van [verdachte] over het daderschap van een medeverdachte bij een tenlastegelegd feit kan in beginsel in aanzienlijke mate bijdragen aan het bewijs maar slechts dan leiden tot een veroordeling van deze medeverdachte indien er naast deze verklaring sprake is van ander zelfstandig bewijs, dus uit andere bron, dat deze verklaring in voldoende mate ondersteunt. Voor de feitelijke invulling hiervan verwijst de rechtbank naar de bespreking van de diverse deelonderzoeken.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS EN DE CONCLUSIES VAN DE VEREDELINGEN

4.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 16/706561-17, 16/659075-19 feit 1: primair, feit 2, feit 3: primair, feit 4 en 16/659038-20 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen en verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging van [verdachte] heeft verzocht hem vrij te spreken van het onder 16/659075-19 feit 1: primair en subsidiair en feit 3: primair tenlastegelegde. De daartoe gevoerde verweren komen, voor zover van belang voor de bewijswaardering, aan de orde in de overwegingen van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 16/706561-17, 16/659075-19 feit 3: subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde en 16/659038-20 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Het onder 16/659075-19 feit 4 tenlastegelegde acht de verdediging wettig en overtuigend te bewijzen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Conclusies veredelingen en identificaties
De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen en conclusies die zijn opgenomen in bijlage 3 onder meer de volgende veredelingen van PGP-namen en bijnamen vastgesteld.
  • [medeverdachte 4] is de gebruiker van de PGP-accounts ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 4] ’ (tussen 18 en 20 februari 2017), ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 4] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 3 medeverdachte 4] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 4 medeverdachte 4] ’ en [PGP gebruikersnaam 5 medeverdachte 4] (deelonderzoek Goudvink);
  • [medeverdachte 5] is de gebruiker van het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’;
  • [medeverdachte 6] is de gebruiker van de PGP-accounts ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 6] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 6] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam 3 medeverdachte 6] ’.
4.3.2
Gezicht
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.2.1 28
28 juni 2017
4.3.2.1 28
Verklaringen van [verdachte]
heeft over het voornemen om een pand te beschieten met een raketwerper onder meer het volgende verklaard. Een dag voor de beschieting heeft hij [medeverdachte 4] opgehaald in [plaats] . [verdachte] heeft toen van [medeverdachte 4] begrepen dat hij samen met [medeverdachte 4] ter voorverkenning naar [plaats] moest rijden, omdat daar een persoon woonde die moest worden gewaarschuwd. [medeverdachte 4] had van [B] de opdracht gekregen om met een raketwerper op de woning van die persoon te schieten. Bij de voorverkenning heeft [medeverdachte 4] de woning gelegen aan de [adres] aangewezen als het pand dat moest worden beschoten. [verdachte] moest de volgende dag een Peugeot 308 en de raketwerper overhandigen aan de uitvoerders. Op de dag van deze voorgenomen beschieting bleek dat één van de uitvoerders de geboden geldelijke beloning te weinig vond, waarna [medeverdachte 4] aan [verdachte] de opdracht heeft gegeven om als chauffeur te fungeren. [verdachte] en de andere uitvoerder zijn vervolgens in de Peugeot 308 naar [plaats] gereden en [verdachte] heeft de uitvoerder de woning getoond. De schutter is met de raketwerper uitgestapt, naar de woning toegelopen en heeft de raketwerper uitgeklapt. De schutter was bezig om de raketwerper af te vuren, maar voordat hij daadwerkelijk vuurde zag hij in de tuin kinderen spelen. Daarop heeft de schutter zijn handelingen om te schieten afgebroken en zijn [verdachte] en de schutter weggereden.
Verder heeft [verdachte] verklaard dat hij voorafgaand aan de beschieting in [plaats] in opdracht van [medeverdachte 4] een raketwerper in ontvangst heeft genomen van een persoon afkomstig uit de groep van [B] .
De rechtbank acht deze verklaring van [verdachte] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.2.1.2
Onderbouwing van de verklaringen van [verdachte] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek en de verklaringen afgelegd door [verdachte] is het volgende gebleken.
4.3.2.1.2.1
De voorverkenning
Uit een PGP-gesprek van 27 juni 2017 tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 4] ’, veredeld als [medeverdachte 4] , en ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 6] ’, veredeld als [medeverdachte 6] , blijkt dat [medeverdachte 6] een bericht doorstuurt afkomstig van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat dit account kan worden veredeld als [B] . In dit doorgestuurde bericht wordt aan [medeverdachte 4] doorgegeven dat het een aardige donkere straat met bomen betreft en dat je daar kan komen via [plaats] en via de afslag [plaats] op de A12.
Op een onder [medeverdachte 4] inbeslaggenomen harde schijf is een routebeschrijving aangetroffen van 27 juni 2017 met als waarschijnlijke startlocatie de [adres] te [plaats] (één van de woningen waar [medeverdachte 4] vaak verbleef) en als eindbestemming de [straat] te [plaats] .
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [verdachte] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon zich op 27 juni 2017 in de middag tussen 13.28 uur en 13.49 uur in [plaats] heeft bevonden om vervolgens om 14.17 uur een zendmast aan te stralen op de [straat] te [plaats] . Uit de zendmastgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 4] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon tot 12.42 uur in [plaats] verbleef. Vervolgens straalde zijn telefoon voor het eerst weer een zendmast aan op de [straat] te [plaats] om 14.13 uur. De zendmasten op de [straat] te [plaats] en de [straat] te [plaats] bevinden zich in elkaars verlengde langs de A2.
4.3.2.1.2.2
Verplaatsen naar de loods aan de [straat] in [plaats]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 4] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon op 28 juni 2017 te 14.22 uur een zendmast aanstraalde bij [plaats] . Deze zendmast ligt in de nabije omgeving van [plaats] . Uit de gegevens van de onder [medeverdachte 4] inbeslaggenomen Volvo blijkt dat dit voertuig op 28 juni 2017 omstreeks 14.26 uur van [plaats] naar [plaats] is verplaatst. Uit de historische verkeersgegevens van de PGP-telefoon van [verdachte] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon om 14.27 uur gebruik heeft gemaakt van een zendmast aan de [adres] te [plaats] .
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 4] op 28 juni 2017 in de loods in [plaats] is geweest.
4.3.2.1.2.3
Verplaatsen naar [plaats]
Uit de historische verkeersgegevens van de PGP-telefoon van [verdachte] [telefoonnummer] volgt dat de telefoon om 18.07 uur nog gebruik maakte van de zendmast aan de [adres] te [plaats] . Vervolgens verplaatste de telefoon zich via [plaats] , [plaats] en [plaats] naar [plaats] om daar om 19.05 uur een zendmast aan te stralen aan de [adres] .
De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] op 28 juni 2017 vanuit [plaats] naar [plaats] is gereden.
4.3.2.1.2.4 ‘
‘Beschieting’ met raketwerper
Uit veiliggestelde camerabeelden van de [adres] te [plaats] blijkt dat er tussen 18.53 uur en 19.00 uur vijfmaal een zilvergrijze Peugeot 308 voorbij is komen rijden.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 28 juni 2017 omstreeks 19.05 uur een man zag lopen over de ventweg langs de [straat] te [plaats] . Hij zag dat de man een legergroene buis langs zijn linkerzijde hield met een diameter van ongeveer 10 centimeter. Kort hierna hoorde de getuige een auto hard achteruit rijden. De getuige zag dat de man met de legergroene buis in een Peugeot stationwagen stapte, waarop de auto snel wegreed. De getuige heeft later op internet gezocht naar het voorwerp wat de man vasthield en is ervan overtuigd dat het een bazooka betrof.
Uit nader onderzoek naar diezelfde camerabeelden is gebleken dat dezelfde zilvergrijze Peugeot 308 om 19.16 uur en 19.18 uur wederom voorbij de [adres] reed.
4.3.2.2 29
29 juni 2017
4.3.2.2 29
Beschieting [adres]
Op 29 juni 2017 is omstreeks 23.00 uur de [adres] beschoten met een kalasjnikov (AK-47), waarbij de gevel van de woning is geraakt. Bij deze beschieting is ook een houten tuinschuur, gelegen aan de [adres] , geraakt.
4.3.2.2.2
Verklaringen van [verdachte]
heeft over de beschieting op de [adres] te [plaats] verklaard dat achteraf is gebleken dat hij en de schutter op 28 juni 2017 voor de verkeerde woning in [plaats] hebben gestaan. De woning van 28 juni 2017 bleek eveneens huisnummer [nummer] te hebben, maar bevond zich op de [straat] in [plaats] . [verdachte] heeft vervolgens van [medeverdachte 4] de opdracht gekregen om de juiste woning te zoeken. [verdachte] is vervolgens weer naar [plaats] gereisd en heeft daarbij met een Samsung-telefoon foto’s genomen van de [adres] te [plaats] . Hij heeft daarbij als alibi voor zijn aanwezigheid in [plaats] met zijn iPhone ook een foto gemaakt van een huurwoning aan het einde van de betreffende straat. Nadat [medeverdachte 4] , na het zien van de door [verdachte] gemaakte foto’s, contact had gelegd met de groep van [B] , werd aan [medeverdachte 4] bevestigd dat de woning aan de [adres] de juiste woning betrof.
De volgende dag heeft [verdachte] de opdracht van [medeverdachte 4] gekregen om twee handgranaten naar binnen te gooien bij de [adres] te [plaats] . Nadat [verdachte] aan [medeverdachte 4] had aangegeven dat hij dat zelf niet wilde doen, is [medeverdachte 4] contact gaan opnemen met [medeverdachte 18] , de president van het chapter [plaats] van [motorclub] . [medeverdachte 18] heeft vervolgens twee jongens van zijn chapter naar voren geschoven, namelijk [medeverdachte 1] en [medeverdachte 16] . Ondertussen had [verdachte] van [medeverdachte 4] begrepen dat de waarschuwing niet met handgranaten moest, maar met een kalasjnikov, waarbij het de bedoeling was dat [medeverdachte 1] als schutter zou fungeren en [medeverdachte 16] als back-up wanneer [medeverdachte 1] zou weigeren om te schieten op de woning. [verdachte] is vervolgens naar [medeverdachte 18] toegereden in [plaats] , heeft daar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 16] opgehaald en is met zijn Peugeot 206 naar de loods in [plaats] gereden. Aldaar hebben ze de Seat Leon gepakt, de telefoons achtergelaten en zijn ze naar [plaats] gereden. Nadat [verdachte] de juiste woning had aangewezen, zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 16] de auto uitgestapt en heeft [medeverdachte 1] de woning beschoten. [verdachte] heeft van [medeverdachte 1] begrepen dat de kalasjnikov na drie of vier schoten bleef hangen. Hierop zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 16] terug gerend naar de Seat Leon en zijn ze weggereden.
[verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 16] zijn vervolgens naar [plaats] gereden. Nadat ze de auto met het wapen erin in een woonwijk hadden geparkeerd, zijn ze naar het centrum van [plaats] gelopen en zijn toen bij een homobar gaan zitten. Met de telefoon van de bar heeft [verdachte] contact gezocht met [medeverdachte 4] om te laten weten dat de beschieting was gelukt. Verder hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 16] contact gezocht met hun partners en heeft [medeverdachte 1] geregeld dat ze zijn opgehaald door [C] .
Verder heeft [verdachte] verklaard dat [medeverdachte 1] later de Seat Leon in [plaats] heeft opgehaald en dat [medeverdachte 1] daarbij het wapen mee naar huis heeft genomen om te bekijken waarom het wapen bleef hangen. Hieruit bleek dat er een kogel vast zat in de loop.
De rechtbank acht deze verklaring van [verdachte] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.2.2.3
Onderbouwing van de verklaringen van [verdachte] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek en de verklaringen afgelegd door [verdachte] is het volgende gebleken.
4.3.2.2.3.1
Vasstellen van de juiste woning
Uit nader onderzoek aan de onder [verdachte] inbeslaggenomen iPhone volgt dat met dit toestel op 29 juni 2017 om 14.40 uur een foto is gemaakt van een woning in [plaats] . Blijkens de coördinaten betreft dit de [adres] te [plaats] . Op de onder [verdachte] inbeslaggenomen Samsung-telefoon is een foto aangetroffen van de [adres] te [plaats] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [verdachte] dat hij in [plaats] is geweest om vast te stellen wat de juiste woning was.
4.3.2.2.3.2
Handgranaten
Uit een PGP-gesprek van 29 juni 2017 tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] blijkt dat [medeverdachte 6] een bericht doorstuurt van een account genaamd ‘ [PGP account] ’. ‘ [PGP account] ’ stuurt om 14.45 uur: “Rond 19.30. Kunnen ze appels aanpakken op de [adres] [plaats] ”.
Uit de opmerking “appels aanpakken” en de overige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien leidt de rechtbank af dat wordt gesproken over handgranaten.
4.3.2.2.3.3
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 16] geregeld als uitvoerders
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] en [telefoonnummer] , [medeverdachte 16] [telefoonnummer] en [medeverdachte 18] *3695 volgt dat zij op 29 juni 2017 aan het begin van de avond onderling contact hebben gehad. [medeverdachte 1] belde om 18.07 uur uit naar [medeverdachte 16] . Om 15.15 uur belde [medeverdachte 1] uit naar [medeverdachte 18] . Vervolgens belde [medeverdachte 1] om 18.39 uur nogmaals naar [medeverdachte 16] en om 19.00 uur en 19.03 uur tweemaal naar [medeverdachte 18] uit.
4.3.2.2.3.4
Vertrekken vanaf [plaats] naar de loods in [plaats]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [verdachte] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon om 18.29 uur en om 18.43 uur een zendmast aanstraalde op de [adres] te [plaats] . Uit het aanstralen van de zendmasten is af te leiden dat de telefoon van [verdachte] verplaatste vanaf [plaats] (18.43 uur), via [plaats] (19.59 uur) naar [plaats] (22.00 uur). De telefoon van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] bewoog van [plaats] (19.18 uur), via [plaats] (19.37 uur) en [plaats] (20.07 uur) eveneens naar [plaats] (20.08 uur) en maakte daar tot 21.24 uur gebruik van zendmasten in [plaats] .
Uit screenshots aangetroffen op de onder [verdachte] inbeslaggenomen Samsung-telefoon blijkt dat zijn Peugeot 206 op 29 juni 2017 te 19.10 uur een snelheidsovertreding heeft begaan ter hoogte van de trajectcontrole A20 [plaats] rechts.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [verdachte] dat hij met in ieder geval [medeverdachte 1] vanuit [plaats] naar de loods in [plaats] is vertrokken.
4.3.2.2.3.5
Het achterhalen van de telefoons in [plaats]
Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] maakte op 29 juni 2017 om 21.24 uur voor het laatst die dag gebruik van een zendmast, te weten aan de [adres] te [plaats] . Op 1 juli 2017 werd voor de eerste keer weer een zendmast aangestraald. Uit onderzoek aan de iPhone van [verdachte] is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer] op 29 juni 2017 vanaf 22.00 uur tot en met 30 juni 2017 om 21.05 uur zendmasten aanstraalde in [plaats] . Dit was ook zo ten tijde van het schietincident op de [adres] te [plaats] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [verdachte] dat hij en in ieder geval [medeverdachte 1] hun telefoon in [plaats] hebben achtergelaten.
4.3.2.2.3.6
Het schieten op de [adres] te [plaats]
Uit de camerabeelden van de [adres] te [plaats] volgt dat er om 22.51 uur over de [straat] een persoon met iets in zijn handen liep. Een tweede persoon liep daarbij achter de eerste persoon aan. Enkele seconden later waren er lichtflitsen waar te nemen bij de [adres] , waarna beide personen weer terug renden naar waar zij vandaan kwamen.
Nabij de woning aan de [adres] zijn vier hulzen en twee projectielen (manteldelen) aangetroffen. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de vier hulzen van het kaliber 7,62x39mm zijn en dat deze hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een semiautomatisch werkend aanvalsgeweer van het type kalasjnikov (AK-47). De twee manteldelen passen bij het kaliber 7,62x39mm.
4.3.2.2.3.7
Vluchten naar [plaats] – Café [café]
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [medeverdachte 4] [telefoonnummer] , [C] [telefoonnummer] en [telefoonnummer] (partner van [medeverdachte 1] ) en [L] [telefoonnummer] (partner van [medeverdachte 16] ) is gebleken dat zij op 29 juni 2017 tussen 23.53 uur en 30 juni 2017 om 00.45 uur telefonisch contact hebben gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit nummer behoort toe aan [café] te [plaats] .
4.3.2.2.3.8
Het ophalen door [C]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [C] [telefoonnummer] blijkt dat het telefoonnummer op 30 juni 2017 om 00.45 uur een zendmast aanstraalde in [plaats] . Vervolgens straalde het telefoonnummer tussen 01.35 uur en 01.40 uur de mast aan het [adres] te [plaats] aan om vervolgens om 03.12 uur weer de zendmast aan de [straat] te [plaats] aan te hebben gestraald. Daarnaast is het navigatiesysteem uit de Fiat Panda die in gebruik was bij [C] nader onderzocht. Hieruit volgt dat er twee opvallende locaties zijn aangetroffen, namelijk de [straat] te [plaats] en City Centre [plaats] . Tevens zijn er coördinaten aangetroffen in de TomTom-navigatie en deze coördinaten kwamen uit op de locatie [locatie] in [plaats] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [verdachte] dat [C] [medeverdachte 1] , [medeverdachte 16] en [verdachte] heeft opgehaald in [plaats] . Het adres [straat] komt overeen met de door [verdachte] gegeven beschrijving van de plaats waar ze de auto in [plaats] hebben geparkeerd en waar de auto en het wapen later door [medeverdachte 1] zijn opgehaald.
4.3.2.2.3.9
Onderzoek Kalasjnikov door [medeverdachte 1]
Op een mobiele telefoon die inbeslaggenomen is op de [adres] te [plaats] zijn verschillende foto’s aangetroffen van [medeverdachte 1] en [C] . Tevens zijn er vier opvallende afbeeldingen aangetroffen. Het betreft twee afbeeldingen van het uitwerpmechanisme aan de bovenzijde van een vuurwapen en twee afbeeldingen van een los patroon en lege huls. In het uitwerpmechanisme is een patroon of huls te zien dat/die schuin in het aanvoergedeelte zit.
Uit nader onderzoek blijkt dat het vuurwapen op de afbeeldingen een kalasjnikov betreft, waarmee doorgaans munitie met het kaliber 7,62x39mm wordt verschoten. Op de afbeelding is ook een storing te zien. Er is namelijk een patroon aangevoerd, terwijl de huls van een vorig schot is blijven hangen.
Op de voornoemde afbeeldingen van het vuurwapen en de munitie is een houten bruine tafel met een zwarte placemat en de ondergrond daarvan, witte rechthoekige tegels, te zien. Zowel [verdachte] als [C] herkennen de ondergrond als de woning van de moeder van [C] . [C] herkent ook de tafel en placemat als van haar moeder.
4.3.2.3
De rol van [verdachte]
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen over 28 juni 2017 af dat [verdachte] een raketwerper in opdracht van [medeverdachte 4] heeft opgehaald, dat hij samen met [medeverdachte 4] op voorverkenning is geweest naar de woning in [plaats] en vervolgens heeft gefungeerd als chauffeur bij de voorgenomen beschieting met de raketwerper.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging van de bewoners van de [adres] , zoals dat aan hem ten laste is gelegd als feit 1 subsidiair. [verdachte] had immers opzet tot het bedreigen van deze bewoners en alleen al de omstandigheid dat deze bewoners zullen vernemen (en ook daadwerkelijk al snel hebben vernomen) dat abusievelijk op een woning in de directe nabijheid van hun eigen woning is gericht met een raketwerper (terwijl hun eigen woning het eigenlijke doelwit was) kwalificeert als een bedreiging met de dood. Uit dit handelen volgt immers vanzelfsprekend dat de redelijke vrees kan ontstaan op de dood, terwijl ook de aanmerkelijke kans is aanvaard dat deze bedreiging de bewoners van het huis dat eigenlijk doelwit was zou bereiken. Zij waren immers al eerder geconfronteerd met een handgranaat die aan het tuinhek van hun woning was bevestigd en zouden daarom eenvoudig de acties die abusievelijk op het verkeerde huis waren gericht op hun eigen situatie betrekken. [verdachte] heeft zich daarmee tevens schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een raketwerper en een projectiel, zoals ten laste is gelegd onder feit 2.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging doodslag niet bewezen en zal daarvan vrijspreken. Niet vastgesteld kan worden dat [verdachte] of de medeverdachten opzet hadden (al dan niet in voorwaardelijk zin) op de dood van de bewoners van de [adres] . De bedoeling was immers om een huis te beschieten waar de bewoners juist
nietthuis zouden zijn. Dit uitgangspunt vindt bevestiging in de omstandigheid dat [verdachte] en de andere uitvoerder zich onmiddellijk terugtrokken toen bleek dat er wel bewoners thuis waren. Van opzet in voorwaardelijke zin is evenmin sprake. Verdachten gingen uit van een te beschieten huis waarvan de bewoners niet thuis zouden zijn. De kans dat toevallig op enig moment iemand zich in een huis bevindt waarvan de bewoners in ieder geval niet thuis zijn, acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet zodanig groot dat kan worden gesproken van een aanmerkelijke kans op de dood van een persoon in dat huis. De rechtbank zal [verdachte] ook vrijspreken van bedreiging van de bewoners van de [adres] , nu geen sprake is van opzet op het bedreigen van deze bewoners, ook niet in voorwaardelijke zin. Het was immers juist niet de bedoeling om deze bewoners te bedreigen, deze bewoners hebben de handelingen met de raketwerper niet waargenomen en de verdachten hebben er ook geen rekening mee moeten houden dat de bewoners van de [adres] wel van deze handelingen op de hoogte zouden raken.
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen over 29 juni 2017 verder af dat [verdachte] in opdracht van [medeverdachte 4] de juiste woning is gaan zoeken in [plaats] en [medeverdachte 4] op de hoogte heeft gebracht van zijn bevindingen dat het de [adres] zou moeten zijn. [verdachte] heeft vervolgens in opdracht van [medeverdachte 4] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 16] opgehaald in [plaats] om vervolgens met hen naar de loods in [plaats] te rijden en over te stappen in de Seat Leon. [verdachte] heeft aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 16] de woning gelegen aan de [adres] getoond als de woning die moest worden beschoten en heeft hen daar afgezet. Na de beschieting is [verdachte] vervolgens met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 16] naar [plaats] gereden waar hij de auto met het wapen erin heeft geparkeerd en [medeverdachte 4] op de hoogte heeft gebracht dat de beschieting van de woning was geslaagd.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging. Hij heeft immers in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 16] gehandeld en een significante bijdrage geleverd, door verkenningswerkzaamheden te verrichten, mededaders op te halen en te rijden naar de plaats delict, de te beschieten woning aan te wijzen aan de schutters en de schutters daar af te zetten en vervolgens ook de schutters van de plaats delict te helpen vluchten. Ook de omstandigheid dat [verdachte] na de beschieting aan [medeverdachte 4] rapporteert dat de actie is geslaagd, onderstreept de gewichtige rol die [verdachte] heeft gespeeld bij de beschieting. [verdachte] heeft zich daarmee tevens schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en scherpe patronen, zoals ten laste is gelegd onder feit 4.
De rechtbank acht de als feit 3 primair tenlastegelegde poging doodslag niet bewezen en zal daarvan vrijspreken. Niet vastgesteld kan worden dat [verdachte] opzet had (al dan niet in voorwaardelijk zin) op de dood van de bewoners van de [adres] en/of naastgelegen woningen. De bedoeling was immers om een huis te beschieten waar de bewoners juist niet thuis zouden zijn en de bewoners van de te beschieten woning waren ook daadwerkelijk niet thuis. De kans dat toevallig op enig moment iemand zich in een huis bevindt waarvan de bewoners in het buitenland zijn, acht de rechtbank bovendien onder de gegeven omstandigheden niet zodanig groot dat gesproken kan worden van een aanmerkelijke kans op de dood van een persoon in dat huis. Ook de kans dat bij de beschieting van een woning een bewoner van een naastgelegen woning dodelijk getroffen wordt, is niet zodanig groot dat de rechtbank die kans onder de gegeven omstandigheden aanmerkelijk acht. Van het op de koop toenemen van een aanmerkelijke kans op de dood van een bewoner van een naastgelegen woning is daarom geen sprake, zodat opzet (ook in voorwaardelijke zin) op de dood van bewoners van naastgelegen woningen ontbreekt.
4.3.3
Breuk
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.3.1
Liquidatie van [slachtoffer 1]
Op 7 juli 2017 omstreeks 15.00 uur is [slachtoffer 1] op een parkeerplaats bij station [plaats] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
4.3.3.2
Verklaring van [verdachte]
heeft over de liquidatie van [slachtoffer 1] onder meer verklaard dat hij hiervoor door [medeverdachte 4] is benaderd om te fungeren als chauffeur. Van [medeverdachte 4] moest [verdachte] [medeverdachte 1] vragen om als schutter op te treden. [verdachte] heeft hiervoor een wapen (Scorpion) bij de groep van [B] opgehaald. Eerder had [verdachte] al een Peugeot 308 stationwagen in [plaats] en een Seat Leon in [plaats] opgehaald bij de groep van [B] . Op 4 juli 2017 heeft hij een tweede vuurwapen (Zastava) opgehaald bij [D] , president van het chapter van [motorclub] in [plaats] . Deze goederen heeft [verdachte] gestald in de loods aan de [adres] te [plaats] . Dit pand is door [medeverdachte 14] geregeld die toen naast deze loods woonde. [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 14] toestemming aan [medeverdachte 4] heeft gegeven om wapens en auto’s in deze loods te stallen.
Op 4 juli 2017 heeft [medeverdachte 4] aan [verdachte] de parkeerplaats van station [plaats] laten zien en gezegd dat daar iemand zou komen. [verdachte] heeft van [medeverdachte 4] foto’s van [slachtoffer 1] en het kenteken van de auto waarin [slachtoffer 1] reed via de PGP toegestuurd gekregen. Op 5 juli 2017 heeft [verdachte] [medeverdachte 1] opgehaald en bevonden zij zich in de middag met de Peugeot 308 en de wapens op de parkeerplaats van station [plaats] . [verdachte] stond hierbij via de PGP continu in contact met [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] stond op zijn beurt in contact met de lokker die [medeverdachte 4] op de hoogte hield van waar ze op dat moment waren. [medeverdachte 4] stuurde deze informatie vervolgens door naar [verdachte] . [verdachte] moest tijdens de uitvoering letten op de Volkswagen Golf van [slachtoffer 1] , maar ook op een witte of grijze bestelbus van de lokker. [verdachte] en [medeverdachte 1] moesten uitkijken dat ze de lokker niet zouden raken. [slachtoffer 1] en de lokker waren op 5 juli 2017 vertraagd door een file of een ongeluk. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben twee à drie uur op hem gewacht. Iets voordat de lokker met [slachtoffer 1] op de parkeerplaats zou arriveren, heeft [verdachte] een valse 112-melding gedaan. Dit om onder de liquidatie uit te komen. [verdachte] heeft foto’s van de politie die ter plaatse kwam gemaakt om aan [medeverdachte 4] te laten zien dat de liquidatie echt geen doorgang kon vinden. [verdachte] heeft de auto en wapens toen teruggebracht naar de loods in [plaats] en is met [medeverdachte 1] naar huis gegaan.
Op 6 juli 2017 voerde [medeverdachte 4] via de PGP de druk op [verdachte] op om te bewerkstelligen dat de liquidatie alsnog zou gebeuren. [verdachte] heeft toen gezegd dat zijn kinderen ziek waren en dat hij niet kon komen. Ook heeft hij aangegeven dat [medeverdachte 1] niet thuis was en dat de liquidatie daarom geen doorgang kon vinden. [medeverdachte 4] heeft toen nogmaals de druk opgevoerd en heeft gezegd dat het morgen, vrijdag 7 juli 2017, om 15.00 uur echt moest gebeuren. [medeverdachte 4] heeft de Scorpion in de loods in [plaats] gecontroleerd. [verdachte] heeft verklaard dat hij voelde dat hij er niet onderuit kon, omdat anders zijn familie of kinderen misschien iets zou worden aan gedaan. Hij is die middag nog naar [medeverdachte 1] gereden om hem op de hoogte te brengen.
Op 7 juli 2017 heeft [verdachte] wederom [medeverdachte 1] opgehaald en zijn ze opnieuw naar de loods gegaan. Daar hebben ze dit keer ook een tweede auto, de Seat, meegenomen. De Peugeot hebben ze in [plaats] geplaatst om als tweede vluchtauto te dienen. Daarna zijn ze met de Seat en de wapens naar de parkeerplaats bij station [plaats] gereden. Dit keer zou de lokker er niet bij zijn. Dezelfde persoon had wel de afspraak gemaakt. [verdachte] en [medeverdachte 1] waren nog maar net op de parkeerplaats toen [slachtoffer 1] met zijn Volkswagen Golf aan kwam rijden. [medeverdachte 1] is toen uitgestapt met de Scorpion en heeft een aantal schoten op [slachtoffer 1] gelost. Op een gegeven moment deed dit wapen het niet meer. [medeverdachte 1] heeft toen uit de auto het handvuurwapen (Zastava) gepakt, is teruggelopen naar [slachtoffer 1] en heeft opnieuw schoten op hem afgevuurd. [medeverdachte 1] is daarna op de achterbank van de Seat gaan liggen. Dit zodat het leek alsof er maar één persoon in de auto zat. [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn toen vanaf station [plaats] weggereden naar [plaats] , alwaar de Peugeot stond geparkeerd. Ze hebben de wapens in de Seat laten liggen en [verdachte] heeft de Seat met benzine uit een jerrycan besprenkeld. Hij had echter geen vuur bij zich. Ook bleek er een getuige in de buurt te staan die hun richting op keek. Dit heeft gemaakt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] de Seat niet in brand hebben gestoken. Van [plaats] zijn ze vervolgens met de Peugeot terug naar de loods in [plaats] gereden. Daar hebben ze gewacht totdat [medeverdachte 14] thuiskwam. Toen [verdachte] tegen hem zei dat ze net een liquidatie hadden gepleegd, vroeg [medeverdachte 14] of [slachtoffer 16] was gedaan. [verdachte] heeft verklaard dat de opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 16] via [medeverdachte 14] bij [medeverdachte 4] is uitgezet. [verdachte] heeft aan [medeverdachte 14] verteld dat de persoon die hij en [medeverdachte 1] dood hadden moeten schieten niet [slachtoffer 16] maar iemand anders was. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben vervolgens bij [medeverdachte 14] thuis gezeten die hen heeft gekalmeerd na het plegen van de liquidatie. Daar hebben zij gebruik gemaakt van de telefoon van [medeverdachte 14] . [medeverdachte 1] heeft zijn vriendin, [C] , gebeld om hem op te halen. Zij is later op de avond [medeverdachte 1] vlakbij de loods op komen halen. [verdachte] is met zijn eigen auto naar huis gegaan.
Op 8 juli 2017 heeft [verdachte] bij [medeverdachte 4] in [plaats] het geld voor de liquidatie van [slachtoffer 1] opgehaald. Dit geld werd door [E] , een lid van [motorclub] , op de motor naar [plaats] gebracht, die het had opgehaald in [plaats] . Dit was € 80.000,-. [verdachte] heeft hiervan € 10.000,- ontvangen. Hij heeft ook € 10.000,- voor [medeverdachte 1] meegekregen en aan hem gegeven.
De rechtbank acht deze verklaring van [verdachte] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.3.3
Onderbouwing van de verklaring van [verdachte] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [verdachte] is het volgende gebleken.
4.3.3.3.1
Wapen ophalen op 4 juli 2017
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [verdachte] blijkt dat hij op 4 juli 2017 vanuit [plaats] naar [plaats] is gereden. Daar woont de president van het […] chapter van [motorclub] , [D] . [verdachte] heeft hier de Zastava opgehaald. Vervolgens blijkt uit de historische verkeersgegevens van [verdachte] dat hij na [plaats] is doorgereden naar de loods in [plaats] .
4.3.3.3.2
Vluchtauto’s en wapens
Op 7 juli 2017 is er om 15.02 uur bij de 112-alarmcentrale melding gemaakt van een schietincident bij station [plaats] . Daarbij is genoemd dat er een Seat Leon Cupra met het kenteken [kenteken] hard is weggereden.
Deze Seat werd om 15.55 uur aangetroffen in [plaats] . Naast de Seat lag een jerrycan op de grond.
De Seat is op 21 juni 2017 in [plaats] gestolen. [verdachte] heeft verklaard dat hij deze Seat ook bij het schieten op een woning in [plaats] heeft gebruikt. Dit heeft plaatsgevonden op 29 juni 2017. Verder heeft [verdachte] verklaard dat hij anderhalf uur op [bijnaam] heeft moeten wachten toen hij deze auto in [plaats] op is gaan halen en dat hij de auto direct daarna naar de loods in [plaats] heeft gebracht. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [verdachte] blijkt dat dit nummer in de periode van 21 juni tot en met 29 juni 2017 enkel op 24 en 25 juni 2017 in [plaats] heeft aangestraald. Op 24 juni 2017 straalde [verdachte] slechts kort in [plaats] aan en 48 minuten daarna in [plaats] . De reistijd tussen deze twee masten is 44 minuten. De rechtbank concludeert dat dit beeld van aanstralen past bij een doorgaande weg van [plaats] naar [plaats] . Op 25 juni 2017 heeft de telefoon van [verdachte] een uur en veertien minuten in [plaats] heeft aangestraald. Daarna verplaatst het toestel van [verdachte] zich naar [plaats] . Rondom deze periode belt [bijnaam] naar [verdachte] en vice versa.
De rechtbank constateert dat de gegevens van 25 juni 2017 passen bij de verklaring van [verdachte] over het ophalen van deze auto in [plaats] en het direct daarna wegbrengen van deze auto naar [plaats] .
In de Seat werden een Scorpion met patroonmagazijn, een Zastava met patroonmagazijn en een demper die op de Zastava past aangetroffen. Op de parkeerplaats bij station [plaats] zijn kogels en hulzen aangetroffen. Er werd een wapen- en munitievergelijkendonderzoek met de in [plaats] aangetroffen munitie en de in de Seat aangetroffen wapens gedaan. Daaruit volgt dat de aangetroffen munitie verschoten is met beide aangetroffen wapens. Op ruwe delen van de Scorpion is DNA-materiaal aangetroffen van [medeverdachte 4] . Dit past bij de verklaring van [verdachte] dat [medeverdachte 4] op 6 juli de Scorpion in de loods in [plaats] heeft gecontroleerd.
Op 17 juli 2017 werd er in [plaats] een Peugeot 308 stationwagen met kentekenplaten [kenteken] aangetroffen. Op deze kentekenplaten ontbraken de lamineercode en het fabrikantstempel. Deze platen waren dus vals. Uit het chassisnummer werd afgeleid dat het originele kenteken van dit voertuig [kenteken] is. Dit voertuig is tussen 18 en 19 mei 2017 in [plaats] gestolen. Op de achterkant van één van deze kentekenplaten zijn vingerafdrukken aangetroffen van [medeverdachte 1] .
4.3.3.3.3
[medeverdachte 1] is de schutter
Feiten en omstandigheden
Op 7 juli 2017 omstreeks 15.07 uur werd er naar de 112-alarmcentrale gebeld over een persoon die een man neerschoot. De getuige heeft van deze persoon een foto gemaakt. De getuige meldt dat hij eerst een paar schoten hoorde en dat hij toen zag dat de schutter er met een handvuurwapen op af liep. De schutter was een bolle man, met een sjaal voor zijn gezicht en een petje op. De sjaal was wit en zwart. [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] op 7 juli 2017 in het zwart gekleed was, een doek voor zijn gezicht had en een pet op had. Ook noemt [verdachte] dat [medeverdachte 1] er precies zo uitzag zoals op de foto die is gemaakt. [verdachte] zelf droeg een roze polo. De rechtbank ziet in de verklaring van de getuige die naar de 112-alarmcentrale belt, waarbij ook melding wordt gemaakt van de volgorde van schieten, ondersteuning voor de verklaring van [verdachte] over hoe [medeverdachte 1] eruit zag tijdens het schietincident op 7 juli 2017 en dat er van twee wapens gebruik is gemaakt.
In de Seat Leon werd DNA-materiaal van [medeverdachte 1] aangetroffen op de sleutel uit het contact, de hoofdsteun van de bestuurdersstoel, de hoofdsteun van de achterbank rechts, de hoofdsteun van de achterbank midden, de hoofdsteun van de bijrijdersstoel, de paneelgreep van het portier rechts voor, de paneelgreep van het portier links voor, de grendel aan de binnenzijde van het portier links achter en de grendel aan de binnenzijde van het portier rechts voor. Ook werd zijn DNA-materiaal aangetroffen op de jerrycan naast de Seat. Op de in de Seat aangetroffen wapens werd DNA-materiaal van [medeverdachte 1] aangetroffen op de Scorpion, Zastava en demper. In de Peugeot 308 werd DNA-materiaal van [medeverdachte 1] aangetroffen op het portier rechts achter, het portier links voor, het stuur rondom, de versnellingspook, de handrem en op de twee schroeven van kentekenplaat [kenteken] achter. In de Peugeot werd een handschoen aangetroffen met daarop eveneens DNA-materiaal van [medeverdachte 1] .
4.3.3.3.4
De lokker
Het slachtoffer [slachtoffer 1] maakte gebruik van een gehuurde Volkswagen Golf met een track-and-trace-systeem. Hierdoor kon worden uitgelezen dat hij op 5 juli 2017 omstreeks 14.16 uur zijn auto op de parkeerplaats van station [plaats] had geparkeerd en dat hij daar omstreeks 19.42 uur weer vertrok. [slachtoffer 1] maakte verder onder andere gebruik van een iPhone 6 en een BlackBerry Q10 (PGP-toestel). Uit de historische verkeersgegevens van deze telefoons bleek dat er tussen 14.16 uur en 19.42 uur een reisbeweging is gemaakt van [plaats] , [plaats] , [plaats] en [plaats] . Op de iPhone 6 werden drie foto’s van een waterscooter aangetroffen. Uit de tijd en GPS-coördinaten van deze foto’s blijkt dat deze om 14.35 uur op de [adres] te [plaats] zijn gemaakt. Uit de iPhone 6 bleek verder dat [slachtoffer 1] op 5 juli 2017 om 15.00 uur een afspraak had in [plaats] . Om 16.34 uur bericht hij via een ander PGP-toestel naar zijn vriendin “Heb net waterscooter gehaald en weggelegd in garagebox”. Op basis van deze bevindingen zijn op 5 juli 2017 voor bepaalde tijdsperiodes de ARS-camera’s in [plaats] en [plaats] bevraagd. Daaruit kwam slechts één kenteken naar voren dat vanaf [plaats] (daarna volgt nog [plaats] en [plaats] ) dezelfde reisbeweging heeft gemaakt als de telefoons van [slachtoffer 1] . Dit betrof een Renault Kangoo, kleur grijs, met het kenteken [kenteken] .Uit de rapportage van het NFI van 20 november 2018 blijkt dat de bevindingen van het onderzoek 500.000 keer waarschijnlijker zijn wanneer de telefoon en de PGP van [slachtoffer 1] met de Renault Kangoo reisden dan wanneer deze telefoons met een ander vervoermiddel reisden.
In november 2017 heeft een verbalisant dit voertuig op het woonwagenkamp gelegen aan de [adres] te [plaats] zien staan. Dit voertuig stond ten tijde van 5 juli 2017 op naam van [F] die eigenaar is van het bedrijf [bedrijf 1] . Dit bedrijf had met [G] , woonachtig op het kamp, een verhuurovereenkomst voor dit voertuig gesloten. [G] heeft verklaard dat de [bijnaam medeverdachte 15] een keer de Kangoo heeft meegenomen en dat dat ging om een waterscooter. De [bijnaam medeverdachte 15] is door hem beschreven als een [bijnaam medeverdachte 15] , slanke, blanke man met kort bruin of zwart haar.
Naar aanleiding van de reisbewegingen van de telefoons van [slachtoffer 1] , de locatiegegevens van de genomen foto’s en de afspraak in [plaats] werden de mastgegevens van 5 juli 2017 van de locaties [plaats] , [plaats] en [plaats] opgevraagd. Daaruit bleek dat er over masten in [plaats] in de periode dat [slachtoffer 1] daar is geweest 21 verschillende PGP-toestellen naar voren kwamen. Uit de gegevens van deze toestellen bleek dat er één toestel was dat op 5 juli 2017 tussen 13.52 uur en 20.21 uur hetzelfde traject aflegt als de toestellen van [slachtoffer 1] en als de Renault Kangoo. Dit betrof een PGP-toestel met IMEI-nummer [IMEI-nummer] .
Het toestel [IMEI-nummer] is op 8 juli 2017 om 00.02 uur, enkele uren na de moord op [slachtoffer 1] , uit het netwerk gegaan en daarna niet meer gebruikt. Uit analyse bleek dat dit toestel tijdens de nacht veelal op de mast [adres] te [plaats] aanstraalde. Het toestel begint of eindigt ook vaak op deze mast. Hieruit kan worden opgemaakt dat de gebruiker van dit toestel destijds in de directe omgeving van deze mast woonachtig was. In de nacht van 6 op 7 juli 2017 heeft dit toestel zich van [plaats] naar [plaats] en weer terug verplaatst. Binnen dat tijdsbestek zijn er vier voertuigen over dit traject op de A2 gereden. Eén daarvan is een BMW 330E met het kenteken [kenteken] , op naam van [bedrijf 2] B.V. en verhuurd aan [H] . Op 6 juli 2017 heeft deze BMW eveneens een traject afgelegd dat past bij een verplaatsing van PGP-toestel [IMEI-nummer] .
Omdat het telefoonnummer van [H] in de relevante periode voornamelijk aanstraalde in zijn woonplaats [plaats] , gaat de rechtbank ervan uit dat een ander persoon dan [H] gebruik heeft gemaakt van de BMW 330E. De lokker heeft dus zowel contact met de personen woonachtig op het woonwagenkamp als met [H] . Uit een vergelijking van de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van deze personen kwam één contact naar voren, namelijk het nummer [telefoonnummer] . [medeverdachte 15] heeft verklaard dat dit zijn telefoonnummer is. [medeverdachte 15] is woonachtig in [plaats] en hij heeft verklaard dat zijn bijnaam [bijnaam medeverdachte 15] is. Zijn vriendin heeft via haar nicht in de periode van 2 tot en met 9 juli 2017 vier verkeersboetes die zijn gereden met de BMW 330E betaald. In een telefoon van [slachtoffer 1] stond een telefoonnummer van [medeverdachte 15] opgeslagen onder de naam ‘ [contactnaam] ’.
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat er geen afwijkende locatiegegevens voor het telefoonnummer [telefoonnummer] en het PGP-toestel [IMEI-nummer] in de periode van 4 juli 2017 tot en met 8 juli 2017 kunnen worden vastgesteld. De rechtbank gaat er op basis van het voorgaande van uit dat [medeverdachte 15] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer] , het PGP-toestel [IMEI-nummer] en de BMW 330E. Ook gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 15] op 5 juli 2017 de Renault Kangoo heeft geleend teneinde de waterscooter van het kamp naar [plaats] te vervoeren. Hoewel de kans op het sporenbeeld volgens het rapport van het NFI van 21 november 2018 even groot is bij de hypothese dat [medeverdachte 15] en [slachtoffer 1] zich bij elkaar bevonden in één voertuig als bij de hypothese dat ze zich in aparte voertuigen in elkaars directe omgeving bevonden, is er uit het genoemde ARS-camerabeelden onderzoek geen tweede voertuig naar voren gekomen dat een vergelijkbare route als de Renault Kangoo heeft afgelegd. Anders dan door de verdediging is bepleit concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 15] voorafgaande aan het moment dat [slachtoffer 1] geliquideerd zou moeten worden op 5 juli 2017 met [slachtoffer 1] samen is geweest en dat hij, conform de verklaring van [verdachte] over de lokker, reed in een grijze bestelbus.
Op 5 juli 2017 tussen 12.16 uur en 12.45 uur heeft [medeverdachte 15] de BMW 330E van [plaats] naar het kamp in [plaats] gebracht. Om 12.36 uur vindt het laatste contact plaats met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Vanaf 12.43 uur (twee minuten voor aankomst op het kamp) is dit nummer uitgeschakeld of staat het in vliegtuigmodus. Om 13.30 uur vertrekt de BMW naar [plaats] , tezamen met de telefoons van twee kampbewoners en [G] , de huurder van de Renault Kangoo. PGP-toestel [IMEI-nummer] straalt om 13.21 uur aan op een mast nabij het kamp. Om 13.52 uur straalt het PGP-toestel aan op een mast nabij de woning van [medeverdachte 15] in [plaats] of station [plaats] . De rechtbank leidt hieruit af dat anderen dan [medeverdachte 15] met de BMW naar [plaats] zijn gegaan en dat [medeverdachte 15] met de Renault Kangoo terug naar [plaats] is gereden.
Om 14.16 uur heeft [slachtoffer 1] zijn Volkswagen Golf bij station [plaats] geparkeerd. Om 14.35 uur heeft hij drie foto’s gemaakt van een waterscooter op het woonwagenkamp. De rechtbank leidt hieruit af dat [slachtoffer 1] bij station [plaats] door [medeverdachte 15] is opgehaald en dat [slachtoffer 1] en [medeverdachte 15] , gelet op het tijdsverloop en de afstand tussen [plaats] en [plaats] , direct naar het kamp zijn gereden. Daarna zijn ze naar [plaats] en [plaats] gegaan, om vervolgens langs [plaats] terug naar [plaats] te rijden. Om 19.42 uur reed [slachtoffer 1] vanaf station [plaats] terug in zijn Volkswagen Golf. Omstreeks 20.08 uur werd het telefoonnummer [telefoonnummer] weer ingeschakeld. Dit toestel straalde toen aan op een mast in de buurt van het woonwagenkamp in [plaats] . Om 22.51 uur reed de BMW, tezamen met de [telefoonnummer] en [IMEI-nummer] , vanaf het kamp naar de woning van [medeverdachte 15] in [plaats] .
Op 7 juli 2017 beschikte [medeverdachte 15] weer over de BMW. [verdachte] heeft verklaard dat op 7 juli 2017 de lokker er niet bij zou zijn, maar dat de lokker wel om 15.00 uur met [slachtoffer 1] had afgesproken op dezelfde plek. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op 7 juli 2017 om 16.00 uur een afspraak had in [plaats] en eerst nog langs [plaats] moest. In de ochtend van 7 juli 2017 stond de BMW in de directe omgeving van de woning van [medeverdachte 15] geparkeerd. De toestellen [telefoonnummer] en [IMEI-nummer] straalden aan op een mast nabij de woning van [medeverdachte 15] . Om 12.42 uur reed de BMW naar het kamp in [plaats] . De toestellen [telefoonnummer] en [IMEI-nummer] straalden aan op een mast nabij het kamp in [plaats] . Om 14.52 uur reed de BMW naar [plaats] Overvecht. Daar vonden er uitgaande sessies plaats met zowel de [telefoonnummer] en [IMEI-nummer] om respectievelijk 15.08 uur en 15.14 uur. Om 15.21 uur bleek het toestel [telefoonnummer] te zijn uitgeschakeld of in vliegtuigmodus te zijn gezet. De rechtbank constateert dus dat dit tussen 15.08 uur en 15.21 uur heeft moeten plaatsvinden. Om 15.20 uur reed de BMW via de A2 in de richting van station [plaats] . Om 15.00 uur is [slachtoffer 1] daar neergeschoten. Hij is pas om 15.45 uur naar het [locatie] vervoerd. Om 15.32-15.33 uur reed de BMW langs de parkeerplaats van station [plaats] . De BMW reed vervolgens zonder enige tussenstop via de N402 terug naar het kamp in [plaats] waar de BMW om 15.57 uur aan komt. Daar bleef de BMW twee minuten, voordat het voertuig naar dezelfde plek als eerder in [plaats] Overvecht reed waar het om 16.09 uur aankwam. Om 16.11 uur vond er weer uitgaand contact plaats met het telefoonnummer [telefoonnummer] . De rechtbank constateert dat het toestel dan kennelijk weer is aangezet.
[verdachte] heeft verklaard dat de groep van [B] de voertuigen, wapens en lokkers voor de liquidaties regelde. Ondersteuning voor deze verklaring vindt de rechtbank in een PGP-chatgesprek tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 4] ’, veredeld als [medeverdachte 4] , en ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 6] ’, veredeld als [medeverdachte 6] , van 9 juli 2017. In dit chatgesprek stuurt [medeverdachte 6] naar [medeverdachte 4] dat hij de lokkers, spotters, fietsen en ijzers betaalt.
In de woning van [I] werd een administratie van simkaarten en PGP-toestellen aangetroffen. In deze administratie stond een simnummer weergegeven dat in combinatie met een bepaald IMEI-nummer is gebruikt. Het PGP-toestel met dit IMEI-nummer is op 4 juni 2017 inbeslaggenomen onder [medeverdachte 15] . Uit deze administratie valt volgens bijlage 3 (veredelingen en identificaties) ook af te leiden dat er PGP-toestellen zijn verstrekt aan ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 6] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’. [I] is verdachte in het onderzoek 09Kreta (liquidatie van [slachtoffer 22] in 2016). [B] is in dit onderzoek ook verdachte. De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 15] in ieder geval in de periode voor de moord op [slachtoffer 1] over een PGP-toestel beschikte dat afkomstig was van de groep van vermoedelijk [B] .
Op een device van [medeverdachte 4] is er een PGP-chatgesprek aangetroffen van 6 juli 2017 gevoerd tussen een persoon van wie de naam deels te lezen valt, namelijk ‘…der’, en [medeverdachte 6] . Gelet op de bevindingen in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) gaat de rechtbank ervan uit dat ‘…der’ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 4] en dus [medeverdachte 4] is. In dit chatgesprek stuurt [medeverdachte 6] een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’, vermoedelijk [B] , door “Luister het kan wanneer staan ze daar we gaan zeggen kom daar zeg jij een tijd dan is hij daar wij zijn er niet [bijnaam medeverdachte 15] laat hem even wachte maar zorg echt bro dat het niet”. [medeverdachte 4] stuurt hierop dat hij er ‘morgen 1000% is’.
Uit een sfeerproces-verbaal blijkt dat [medeverdachte 15] in de jaren 2016 tot en met 2019 diverse malen, al dan niet in de nachtelijke uren, in huurauto’s op naam van anderen met bakens, PGP-toestellen, SD-kaartjes (al dan niet met foto’s van personen, voertuigen en kentekens daarop), een camera, verrekijkers, bivakmutsen, zaklampen, een app ‘Track it’ en een Blu Eye die tijdig waarschuwt als er hulpdiensten naderen, werd aangetroffen. Ook zijn bij hem diverse (zeer) grote geldbedragen en dure horloges aangetroffen en bleek zijn huurwoning zichtbaar vernieuwd. Dit terwijl [medeverdachte 15] heeft aangegeven geen baan te hebben en dat zijn partner in de thuiszorg werkt. [medeverdachte 15] heeft voor het bezit van deze goederen geen aannemelijke verklaring gegeven. Ook werd hij eind 2017 tweemaal in een voertuig met [J] aangetroffen. [J] wordt in het onderzoek Marengo, waarin de vermeende criminele organisatie rondom [B] centraal staat, vervolgd.
4.3.3.3.5
De loods in [plaats] en het verblijf bij [medeverdachte 14] na de liquidatie
De loods aan de [adres] te [plaats] is eigendom van [K] , die heeft verklaard dat hij voor de verhuur van dit pand onder andere contact heeft gehad met [medeverdachte 14] . [medeverdachte 14] beschikte in ieder geval vanaf eind juni over twee sleutels van de loods waarvan hij er in ieder geval één aan [verdachte] heeft gegeven. Twee getuigen van een bedrijfspand tegenover de loods hebben verklaard dat [medeverdachte 14] naar hen toe is gekomen om te zeggen dat als er problemen waren, ze niet de politie moesten bellen maar naar [medeverdachte 14] moesten komen. Dit was nadat door een medewerker de Seat Leon met kenteken [kenteken] in de loods was gezien.
Op 7 juli 2017 werd er tussen 18.29 uur en 21.16 uur met het telefoonnummer van [medeverdachte 14] negentien keer naar telefoonnummer van [medeverdachte 1] en de familie van [medeverdachte 1] gebeld en werd op deze telefoon van [medeverdachte 14] op internet gezocht naar informatie over een schietincident op station [plaats] . Voor 7 juli 2017 werd er nooit naar nummers van (familie van) [medeverdachte 1] gebeld. Tussendoor werd er met het toestel van [medeverdachte 14] naar twee contacten van [medeverdachte 14] zelf gebeld. De rechtbank leidt hieruit af dat zowel [medeverdachte 14] zelf als [medeverdachte 1] (en [verdachte] ) gebruik hebben gemaakt van het toestel van [medeverdachte 14] en dat zij dus met elkaar in (fysiek) contact zijn geweest in de woning van [medeverdachte 14] en dat daarbij de liquidatie van [slachtoffer 1] ter sprake is gekomen.
4.3.3.3.6
Contact [medeverdachte 4] en opdrachtgevers
In de PGP van [verdachte] die in het vakantiehuisje in [plaats] is aangetroffen werden de contactpersonen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 6] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 4] ’ aangetroffen. Uit de gegevens van het toestel bleek dat er op 5, 6 en 7 juli 2017 een groot aantal berichten tussen de PGP’s van [verdachte] en [medeverdachte 4] is verstuurd en ontvangen. Bij [medeverdachte 4] is op een laptop een foto van [slachtoffer 1] aangetroffen.
Op 27 april 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] zegt tegen [medeverdachte 4] dat hij [slachtoffer 1] moet lokken. [medeverdachte 4] antwoordt hierop “Al die namen die jullie me zeggen checc ik”.
Op 5 juli 2017 stuurt [medeverdachte 4] “Begrijp dit ook niet meer”, “W(…) perfect dit was”. [medeverdachte 6] stuurt een grotendeels onleesbaar bericht van een ander door. Dit doorgestuurde bericht is om 19.2x verstuurd. Uit de verklaring van [verdachte] blijkt dat de bestelbus erg vertraagd was in verband met een file of een ongeluk. Om 19.37 uur heeft [verdachte] met 112 gebeld om onder de liquidatie uit te komen.
Op 6 juli 2017 stuurt [medeverdachte 6] het eerdergenoemde bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’, vermoedelijk [B] , door over [bijnaam medeverdachte 15] die hem laat wachten. Ook stuurt [medeverdachte 6] een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’ door dat [medeverdachte 4] een tijd moet geven als hij heel zeker is en dat ze daar dan moeten staan. Als die hond aan komt, moet hij meteen weg.
Op 7 juli 2017 stuurt [medeverdachte 4] om 15.22 uur aan [medeverdachte 6] berichten van een ander door dat de “Aktie al is gebeurd”, “Branden alleen niet gelukt”.
Op 8 juli 2017 heeft [medeverdachte 4] het tegen [medeverdachte 6] over “die man van gisteren”. [medeverdachte 6] stuurt dan een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’, vermoedelijk [B] , door dat luidt “ [PGP gebruikersnaam B 1] onze vyanden zyn onze vyanden we ruimen voor niemand iets op puur onze dingen laat dat duidelyk zyn sir u weet dit zyn geen spelletjes en met dood spelen of andere helpen doen we nooit! Die [slachtoffer 1] is onze vyand al sinds lang met ze grote bek”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 4] de naam van [slachtoffer 1] van de opdrachtgever door heeft gekregen en dat hij zijn opdrachtgever op de hoogte houdt van de voortgang van de liquidatie.
4.3.3.3.7
Geld ophalen bij [medeverdachte 4] op 8 juli 2017
Op 8 juli 2017 heeft [medeverdachte 4] wederom met [medeverdachte 6] contact via de PGP. [medeverdachte 6] meldt dat [medeverdachte 4] een ‘niffo’ kan sturen. [medeverdachte 4] vraagt of het op dezelfde plek kan en hij meldt dat hij hem stuurt en dat hij op de motor komt. Om 13.58 uur duurt het volgens [medeverdachte 4] nog 20 minuten. [medeverdachte 6] vraagt vervolgens aan [medeverdachte 4] hoeveel hij aan ‘ [medeverdachte 5] ’ moest geven. [medeverdachte 4] antwoordt dat dit drie is en dat er dus 67 overblijft.
[verdachte] heeft verklaard dat hij het geld voor de liquidatie van [slachtoffer 1] bij [medeverdachte 4] in [plaats] heeft opgehaald op 8 juli 2017. Tussen 16.18 uur en 16.43 uur straalde het toestel van [verdachte] aan in [plaats] . Het toestel van [medeverdachte 4] straalde tussen 12.29 uur en 16.40 uur masten in de omgeving van zijn woning in [plaats] aan.
4.3.3.4
De rol van [verdachte]
Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] op 7 juli 2017 in [plaats] . [verdachte] heeft samen met [medeverdachte 4] een voorverkenning gedaan in [plaats] en hij heeft in opdracht van [medeverdachte 4] de gebruikte wapens en vluchtauto’s opgehaald. Op 7 juli 2017 is hij in opdracht en onder regie van [medeverdachte 4] samen met [medeverdachte 1] in de Seat naar de parkeerplaats bij het station in [plaats] gereden. Nadat [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] even voor 15.00 uur heeft neergeschoten heeft [verdachte] [medeverdachte 4] bericht dat de actie was gelukt. De volgende dag heeft [verdachte] de beloningen van € 10.000,- voor zichzelf en voor [medeverdachte 1] in ontvangst genomen van [medeverdachte 4] . De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] , waarbij de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
[verdachte] heeft zich daarmee ook schuldig gemaakt aan de feiten zoals tenlastegelegd onder 2 tot en met 5: het in vereniging voorhanden hebben van de wapens en de opzetheling van de Seat en de Peugeot 308.
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van hetgeen hem onder 6 is tenlastegelegd. Uit het dossier blijkt dat de tenlastegelegde valse kentekenplaten in de week na de moord op [slachtoffer 1] door [medeverdachte 1] op de Peugeot zijn bevestigd en dat [medeverdachte 1] de auto op dat moment naar [plaats] heeft gereden, maar niet dat [verdachte] daarbij aanwezig is geweest.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
4.3.4
Criminele organisatie
4.3.4.1
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (zie Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven (zie Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502).
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en hetgeen daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, alsmede op grond van de aanvullende bewijsmiddelen voor de criminele organisatie en bijlage 3 bij dit vonnis (veredelingen en identificaties) komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Aan deze criminele organisatie namen twee organisaties deel . Een organisatie van vermoedelijk [B] , waarvan [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] deel uitmaakten en de organisatie waarin [medeverdachte 4] de spilfunctie had. De eerste organisatie hanteerde een dodenlijst en besteedde de uitvoering van deze liquidaties uit aan de organisatie van [medeverdachte 4] . Bij de uitvoering van deze liquidaties was sprake van een nauwe samenwerking tussen beide organisaties. De organisatie van vermoedelijk [B] bepaalde de beoogde slachtoffers, zorgde voor de wapens (ijzers), de auto’s (fietsen) en de lokkers. [medeverdachte 4] zorgde voor de schutters (heads) uit zijn eigen omgeving, ofwel vanuit de [naam 2] ofwel vanuit de nieuw opgerichte motorclub [motorclub] . De moord op [slachtoffer 16] (deelonderzoek Langenhorst) betreft een liquidatie waarbij de organisatie van [medeverdachte 4] niet in opdracht van vermoedelijk [B] heeft gewerkt, maar in opdracht van een andere, niet nader bekend geworden criminele groepering. Ook in die zaak is in ieder geval de criminele organisatie van [medeverdachte 4] als zodanig betrokken bij de uitvoering van de moord. Ook de moord op [slachtoffer 17] (deelonderzoek Lis) betreft een liquidatie waarvan de opdrachtgever onbekend is gebleven, maar daarvoor geldt in ieder geval dat ook deze liquidatie is uitgevoerd door de organisatie van [medeverdachte 4] . In deze twee onderzoeken is de criminele organisatie dus anders samengesteld.
De rechtbank benadrukt daarbij dat de organisatie van [medeverdachte 4] weliswaar deels bestond uit mensen die ook lid waren van [motorclub] , maar daarmee niet gelijkgesteld kan worden. De vraag of [motorclub] al dan niet een criminele organisatie is, is in het Eris-proces niet aan de orde.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de eigen woorden van [medeverdachte 4] tegen [medeverdachte 5] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van medeverdachte [medeverdachte 2] : “Ik zei geef die BV over”. In december 2017 spraken [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] over het verder professionaliseren van hun organisatie, de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers, zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg, dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
4.3.4.2
De deelnemers aan de criminele organisatie
De rechtbank hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband en
een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (zie Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264).
In het bestanddeel
deelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651).
De verdediging van [verdachte] heeft zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Dat [verdachte] heeft behoord tot de criminele organisatie en dat hij wist dat de organisatie het plegen van liquidaties en aanverwante misdrijven tot oogmerk had, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit hetgeen hiervoor is overwogen in de deelonderzoeken Gezicht en Breuk. Tevens heeft de rechtbank de aanvullende bewijsmiddelen ten aanzien van de criminele organisatie in haar oordeel betrokken.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] van 18 april 2017 (de ochtend na de moord op [slachtoffer 15] , deelonderzoek Charlie17) tot 23 juli 2017 (het moment waarop hij zich heeft onttrokken aan de organisatie) heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. [verdachte] heeft veel hand- en spandiensten in opdracht van [medeverdachte 4] verricht, zoals het ophalen wapens en auto’s. In korte tijd is zijn betrokkenheid bij de organisatie steeds steviger geworden. Na 18 april 2017 werd hij zwaarder ingezet, als chauffeur van [medeverdachte 4] , via het uitvoeren van de beschieting in [plaats] tot de liquidatie in Breuk. Hij kreeg de opdrachten rechtstreeks van [medeverdachte 4] . [verdachte] heeft hiermee een belangrijke bijdrage geleverd aan de doelstelling van de criminele organisatie.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
Ten aanzien van 16/659075-19 (Gezicht)
1.
Subsidiair
op 28 juni 2017 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen bewoners van de [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door dreigend een raketwerper op de woning gelegen aan de [adres] te richten;
2.
op 28 juni 2017 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie II en munitie van categorie II, te weten
  • een raketwerper en
  • een projectiel
voorhanden heeft gehad;
3.
Subsidiair
op 29 juni 2017 te [plaats] openlijk, te weten op de [straat] te [plaats] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een woning gelegen aan de [adres] , door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woningen te schieten;
4.
op 29 juni 2017 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie II en munitie van categorie II, te weten
  • een vuurwapen en
  • een hoeveelheid scherpe patronen
voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van 16/706561-17 (Breuk)
1.
Op 7 juli 2017 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door met vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 1] te schieten;
2.
op 7 juli 2017 te [plaats] en [plaats]
(A1) een vuurwapen van categorie II, geschikt om automatisch te vuren, te weten een pistoolmitrailleur/machinepistool (merk: CZ, model Scorpion EVO-3 A1, kaliber 9x19mm) en
(A2) een vuurwapen van categorie II te weten een patroonmagazijn (merk: CZ, model: Scorpion), kaliber 9x19mm, zijnde een onderdeel van wezenlijke aard en specifiek bestemd voor een wapen van categorie II, als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie, en
(B1) een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk: Zastava, model 70, kaliber 7.65mm), en
(B2) een vuurwapen van categorie III, te weten een patroonmagazijn (merk: Zastava, model 70), kaliber 7.65mm, zijnde een onderdeel van wezenlijke aard en specifiek bestemd voor een wapen van categorie II, als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie en
(C) munitie van categorie III, te weten
  • 11 stuks patronen (merk: CBC, kaliber 9mm Luger (9x19mm) en
  • 1 stuks patroon (merk: CBC, kaliber .32 auto (7,65mm)
voorhanden heeft gehad;
3.
op 7 juli 2017 te [plaats] en te [plaats] een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
4.
op tijdstippen in de periode van 21 juni 2017 tot en met 7 juli 2017 te [plaats] en [plaats] en [plaats] tezamen en in vereniging met een ander een Seat Leon, kenteken: [kenteken] heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
op tijdstippen in de periode van 18 mei 2017 tot en met 7 juli 2017 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander een Peugeot 308SW, oorspronkelijk kenteken [kenteken] , heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Ten aanzien van 16/659038-20 (Deelname criminele organisatie)
in de periode van 18 april 2017 tot en met 23 juli 2017 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • het opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven beroven zoals bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht en
  • voorbereiding daarvan zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht en
  • het voorhanden hebben van wapens van de categorieën II en III en munitie van categorieën II en III zoals bedoeld in de Wet Wapens en Munitie.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van 16/659075-19 (Gezicht)
Feit 1, subsidiairmedeplegen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Feit 2medeplegen handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
medeplegen handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
Feit 3, subsidiairopenlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
Feit 4medeplegen handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
medeplegen handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van 16/706561-17 (Breuk)
Feit 1medeplegen moord;
Feit 2handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, meermalen gepleegd;
Feit 3handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
Feit 4medeplegen opzetheling;
Feit 5medeplegen opzetheling;
Ten aanzien van 16/659038-20 (Deelname criminele organisatie)
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 10 jaren met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft gezeten.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan [verdachte] een lagere straf moet worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist en heeft daartoe allereerst verwezen naar de bijdrage die [verdachte] als kroongetuige heeft geleverd aan de vervolging en de impact die het onderzoek Eris uiteindelijk heeft gehad. Daarnaast heeft de verdediging gewezen op het feit dat [verdachte] als kroongetuige zijn gevangenisstraf in eenzaamheid zal moeten uitzitten, zonder de mogelijkheid van detentiefasering. Dit trekt een grote wissel op zijn lichamelijke en psychische gezondheid.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1
Ernst van de feiten
Het draait in de zaak Eris om een criminele organisatie, gericht op het plegen van moorden, het voorbereiden van moorden en het bezit van vuurwapens en munitie. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt bepaald door het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde én de (daarmee samenhangende) aard van de misdrijven die worden beoogd. Binnen de hier aan de orde zijnde criminele organisatie zijn meerdere buitengewoon ernstige en schokkende feiten begaan. Door (leden van) de organisatie zijn vijf afzonderlijke liquidaties gepleegd. Daarnaast zijn er voorbereidingen getroffen om elf andere personen te liquideren.
De wijze waarop de organisatie opereerde is zonder meer professioneel te noemen. Binnen de organisatie ging een dodenlijst rond met namen van de verschillende doelwitten. Door [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] werden namens vermoedelijk [B] opdrachten verstrekt aan [medeverdachte 4] om deze liquidaties te plegen. [medeverdachte 4] liet deze opdrachten vervolgens uitvoeren door leden van zijn organisatie. Hoewel [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] in beginsel eerder aan een organisatie van vermoedelijk [B] te linken zijn, werd er ten behoeve van het afwerken van de dodenlijst nauw samengewerkt met [medeverdachte 4] en zijn mannen, zodanig dat zij ook deel uitmaakten van de criminele organisatie waarvan [medeverdachte 4] de spil was. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] regelden namens vermoedelijk [B] de zogenaamde ‘spotters’ (observeerders), de lokkers, de wapens en de gestolen auto’s en [medeverdachte 4] regelde de ‘heads’ (schutters) en de daadwerkelijke voorbereiding en uitvoering van de liquidaties. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] betaalden [medeverdachte 4] voor zijn werkzaamheden, [medeverdachte 4] betaalde daarvan weer zijn mannen. [medeverdachte 4] had verschillende teams/mannen tot zijn beschikking die, al dan niet in wisselende samenstellingen, de “klussen” voor hem oppakten.
Door de leden van de organisatie werd gebruik gemaakt van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Uit de aangetroffen communicatie doemt een schokkend beeld op van een organisatie die zich fulltime, zo nodig 24 uur per dag, met het plegen van liquidaties bezig hield. In huiveringwekkende berichten werd gesproken over hoe de beoogde doelwitten het beste geliquideerd konden worden (zoals “fiets in de fik met die hond erin”, waarmee bedoeld werd dat iemand in zijn auto verbrand zou worden) en over de hoogte van het te betalen bedrag (“Geef je 70 de hoofd sir ”/”Als je hem dit weekend nog of maandag geef ik je 80 snel zonder gezeik!!!”/”Maar als u uw eigen fietsen yzers alles dan kan ik na 90 sir soms een ton!”). De leden van de organisatie, die zich onbespied waanden, spreken in de berichten gewetenloos over andere (mensen)levens, die in hun ogen kennelijk niets waard zijn.
De wijze waarop de liquidaties werden uitgevoerd is als zeer gewelddadig te kenschetsen. Zo werd, op de openbare weg, soms in het bijzijn van getuigen, gebruik gemaakt van (semi-) automatische wapens waarbij meerdere kogels van dichtbij – onder meer in het hoofd – werden afgevuurd.
Hierbij zijn vijf mensenlevens beëindigd. Vijf mannen, vaders, broers, zoons, partners, vrienden, die een blijvende leegte achterlaten in de levens van de nabestaanden. Hiervan hebben de benadeelden op indrukwekkende wijze getuigd in hun verklaringen: het gemis is er nog elke dag. Jonge kinderen die hun vader nooit zullen leren kennen en ouders die het grootst denkbare verdriet hebben moeten ervaren, namelijk het verlies van hun kind. De wijze waarop ze zijn vermoord maakt dat het verlies nog veel moeilijker te dragen is, bijvoorbeeld door de onbeantwoorde vragen over waarom hun geliefde zoon of broer dood moest en wie daarvoor verantwoordelijk is.
Daarnaast zijn binnen de organisatie de liquidaties van elf andere personen voorbereid, waarbij het soms heel dicht bij een uitvoering kwam, maar die toch door toeval of fouten niet zijn uitgevoerd. Elf personen die destijds aan de dood ontsnapten. Die nu, voor zover zij niet later alsnog zijn omgekomen, moeten leven met de gedachte dat ze op een dodenlijst stonden en misschien nog wel staan, en nog lang over hun schouder zullen blijven kijken.
Moord behoort tot de ernstigste feiten die in onze strafwetgeving strafbaar zijn gesteld. Een moord in de vorm van een liquidatie geeft aan die ernst een extra lading. De verdachten in Eris hebben allen een al dan niet voorbereidende rol gespeeld bij een of meer liquidaties in Nederland en daarmee bijgedragen aan de publieke onrust en verontwaardiging die bij dit soort ernstige geweldsdelicten ontstaat.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straffen gekeken naar straffen die in andere moordzaken en zaken over voorbereidingshandelingen zijn opgelegd. Hoewel strafzaken zich moeilijk laten vergelijken, kan hieruit wel een zekere lijn worden afgeleid. In dat kader tekent zich een ontwikkeling af naar steeds zwaardere straffen, waarbij twintig jaren gevangenisstraf voor één liquidatie geen uitzondering is, net zoals zes tot acht jaren voor voorbereidingshandelingen. Dit kan worden gezien in het kader van steeds gewelddadiger optreden in het criminele milieu, waarmee de maatschappij in toenemende mate wordt geconfronteerd en de roep om vergelding steeds luider wordt. Het opleggen van straffen dient bij te dragen aan de algemene preventie van strafbare feiten en daarom moet er een zekere afschrikkende werking vanuit gaan. Ook in deze zaak wordt duidelijk gemaakt dat op deze ernstige vormen van ontwrichtend geweld een zeer stevige reactie van de strafrechter volgt. De rechtbank realiseert zich daarbij dat alleen zwaarder straffen de golf van geweld niet tot stoppen kan brengen en dat ook de hoogste straf het leed van de nabestaanden niet kan vergelden.
[verdachte] heeft ongeveer vier maanden deelgenomen aan de criminele organisatie. In die periode heeft hij samen met anderen een bedreiging gepleegd met behulp van een raketwerper en openlijk geweld gepleegd door met een kalasjnikov op een woning te schieten (deelonderzoek Gezicht) en heeft hij samen met anderen [slachtoffer 1] vermoord, waarbij hij vuurwapens, munitie en gestolen auto’s voorhanden had (deelonderzoek Breuk). Nadat [verdachte] op 17 april 2017 de daders van de moord op [slachtoffer 15] had gered en thuisgebracht is hij volledig op de hoogte gebracht door [medeverdachte 4] van de werkzaamheden van de criminele organisatie.
Hij heeft in toenemende mate hand- en spandiensten gepleegd zoals auto’s ophalen en wapens vervoeren. Toen een beoogde dader voor de bedreiging in het deelonderzoek Gezicht afhaakte omdat hij er te weinig mee zou verdienen is [verdachte] door [medeverdachte 4] meegestuurd als chauffeur. Op 28 juni 2017 is [verdachte] met een ander met een raketwerper naar een huis in [plaats] gereden met de bedoeling om met die raketwerper te schieten op dat huis. Terwijl de man die de raketwerper hanteerde voor het huis stond, kwamen er spelende kinderen in de tuin. De actie is afgebroken, waarna bleek dat ze voor het verkeerde huis stonden. In opdracht van [medeverdachte 4] is [verdachte] de dag daarna naar het goede huis gereden en heeft daar samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 16] openlijk geweld gepleegd tegen een woning, door met een kalasjnikov te schieten op de juiste woning in [plaats] , met als doel om de bewoners van het huis die niet thuis waren, de stuipen op het lijf te jagen. Eén van de kogels is bij de buren in het tuinhuis terechtgekomen. Dit heeft voor grote gevoelens van angst en onveiligheid gezorgd in [plaats] . Toen [verdachte] vervolgens van [medeverdachte 4] de opdracht kreeg om [slachtoffer 1] te liquideren, heeft hij in eerste instantie op 5 juli 2017 samen met [medeverdachte 1] urenlang op het parkeerterrein op de komst van [slachtoffer 1] gewacht, maar heeft hij toch geprobeerd onder de liquidatie uit te komen door de politie te bellen met een smoes. Vervolgens is [verdachte] door [medeverdachte 4] onder druk gezet om de opdracht alsnog uit te voeren, hetgeen hij ook heeft gedaan. Op 7 juli 2017 heeft [verdachte] samen met [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] vermoord, waarbij [medeverdachte 1] eerst met een automatisch vuurwapen op [slachtoffer 1] heeft geschoten toen deze zijn auto uitstapte op het parkeerterrein van station [plaats] . Toen dit wapen weigerde, is [medeverdachte 1] terug gerend om een handvuurwapen uit de auto – waarin [verdachte] als chauffeur zat te wachten – te pakken, waarmee hij opnieuw op [slachtoffer 1] heeft geschoten om de klus af te maken. Dit getuigt van een huiveringwekkende koelbloedigheid. Het is schokkend dat [verdachte] op deze manier heeft bijgedragen aan een organisatie die over leven en dood meende te kunnen beschikken. [verdachte] had geen conflict met de bewoners van de [straat] , noch met [slachtoffer 1] , hij kreeg betaald voor zijn klussen. Toen de volgende opdracht, de liquidatie van [slachtoffer 16] , weer met spoed opgepakt moest worden, heeft [verdachte] de benen genomen en is hij uiteindelijk met [medeverdachte 1] naar Spanje gevlucht. Gelet op de ernst van de feiten is alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur passend.
8.3.2
Maatschappelijk belang
Ook maatschappelijke belangen spelen een rol bij het oordeel welke straf passend is. Dat maatschappelijk belang zit allereerst in het signaal dat uitgaat van de op te leggen straf, namelijk dat we dit soort strafbare feiten niet tolereren in onze samenleving. In deze zaak speelt echter nog een ander maatschappelijk belang. [verdachte] heeft als kroongetuige afspraken gemaakt met het Openbaar Ministerie over de door het Openbaar Ministerie te eisen straf. In ruil voor deze afspraken heeft [verdachte] verklaringen afgelegd over een aantal zeer ernstige strafbare feiten, die anders onopgelost zouden zijn gebleven. De rechtbank is bij het bepalen van de op te leggen straf niet gebonden aan de afspraken tussen [verdachte] en het Openbaar Ministerie. Het staat de rechtbank in beginsel vrij een hogere of lagere straf op te leggen. Het opleggen van een straf in lijn met de gemaakte afspraken raakt echter wel een maatschappelijk belang. De rechtbank moet zich er bij het bepalen van de op te leggen straf rekenschap van geven dat het opleggen van een hogere straf dan is overeengekomen ertoe kan leiden dat verdachten of veroordeelden in de toekomst niet meer bereid zijn om als kroongetuige een verklaring af te leggen. Het beeld zou dan namelijk kunnen ontstaan dat het uitsteken van je nek door te verklaren uiteindelijk toch niet door de rechter wordt beloond.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank zal beoordelen of de door het Openbaar Ministerie geëiste straf past binnen de bandbreedte die een redelijk handelend officier van justitie in een vergelijkbare zaak zou eisen. De rechtbank constateert dat [verdachte] een belangrijk aandeel in de bewijsgaring heeft geleverd door uiteindelijk in alle openheid te verklaren, niet alleen over de achtergrond en de toedracht van de moord op [slachtoffer 1] , maar ook over de criminele organisatie die daarachter schuil ging, de andere strafbare feiten waaronder levensdelicten die door leden daarvan zijn gepleegd en de uiteindelijke opdrachtgever voor die feiten. [verdachte] heeft ook verklaringen afgelegd over zijn eigen aandeel in strafbare feiten waarvoor hij nog niet in beeld was bij de politie. [verdachte] was naar eigen zeggen betrokken geraakt bij feiten die hij veel te ver vond gaan en waar hij niet meer aan mee wilde werken.
De officier van justitie heeft in ruil voor de verklaring van [verdachte] een gevangenisstraf van 10 jaren geëist. De officier van justitie stelt zich daarbij op het standpunt dat het uitgangspunt voor feiten zoals door [verdachte] gepleegd een gevangenisstraf van twintig jaar is, hetgeen na halvering als beloning voor het afleggen van zijn verklaring heeft geresulteerd in een eis van tien jaar.
Bij de beoordeling van de vraag of de geëiste straf binnen de hierboven genoemde bandbreedte past, heeft de rechtbank de uitgangspunten betrokken die zij in het onderzoek Eris voor dit soort delicten heeft gehanteerd, de redelijke termijn die in de zaak van [verdachte] is overschreden en de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021. Ook heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die zij zal opleggen aan de andere verdachten in dit proces. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . Door openheid van zaken te geven, heeft hij veel moeten opgeven. Hij heeft uit veiligheidsoverwegingen moeten breken met veel van zijn naasten en zal onder meer zijn kinderen nooit meer kunnen zien. Hij zal uiteindelijk na afloop van zijn straf een nieuw leven moeten opbouwen, waarschijnlijk in een totaal andere omgeving, maar zal ongetwijfeld altijd over zijn schouder moeten blijven kijken.
Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het uitgangspunt van een gevangenisstraf van twintig jaar past binnen de bandbreedte die normaal gesproken voor een dergelijke zaak zou worden opgelegd, hetgeen na halvering resulteert in een gevangenisstraf van tien jaar.
8.3.3
Strafmaat
Alles afwegend zal de rechtbank de officier van justitie volgen in zijn strafeis voor het aandeel dat [verdachte] had in de strafbare feiten. Hij zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

9.BESLAG

De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van de volgende onder [verdachte] inbeslaggenomen voorwerpen:
420493 Navigatiesysteem TomTom inclusief lader
SIN AAKR3812NL BlackBerry
SIN AAGU3271NL bijbehorende simkaart
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
De rechtbank zal de onder 1, 2 en 3 genoemde voorwerpen verbeurd verklaren. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 33a Sr kunnen voorwerpen alleen verbeurd verklaard worden als het gaat om:
voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;
voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;
voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
voorwerpen met behulp van welke de opsporing van het misdrijf is belemmerd;
voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;
zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van de onder
atot en met
ebedoelde voorwerpen.
Ten aanzien van het onder 1 genoemde voorwerp geldt dat het hierbij gaat om een navigatiesysteem dat bij de voorbereiding of uitvoering van de feiten is gebruikt, en dus om een voorwerp waarmee het strafbare feit is voorbereid of begaan. Dit voorwerp wordt daarom verbeurd verklaard.
De onder 2 en 3 genoemde voorwerpen betreffen een PGP-telefoon met bijbehorende simkaart. [verdachte] heeft zich als lid van een criminele organisatie schuldig gemaakt aan het plegen van ernstige strafbare feiten. Binnen deze criminele organisatie werden PGP-telefoons gebruikt om via versleutelde berichten met elkaar te communiceren. PGP-telefoons kunnen uitsluitend worden gebruikt voor het versturen van versleutelde berichten naar andere PGP-telefoons. Deze berichten kunnen niet kunnen worden onderschept door politie en veiligheidsdiensten. De rechtbank vindt in het dossier geen aanknopingspunten waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [verdachte] de onder hem inbeslaggenomen PGP-telefoon gebruikte voor legitieme doeleinden.. De rechtbank acht daarmee voldoende aannemelijk dat [verdachte] de onder hem inbeslaggenomen PGP-telefoon uitsluitend heeft gebruikt ten behoeve van de communicatie binnen de criminele organisatie. Daarmee is deze telefoon met bijbehorende simkaart vatbaar voor verbeurdverklaring.

10.BENADEELDE PARTIJ

10.1
Ten aanzien van 16/659075-19 (Gezicht)
10.1.1
[benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.650,-. Dit bedrag bestaat uit € 900,- materiële schade en € 750,- immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 3. tenlastegelegde feit.
10.1.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering.
10.1.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank acht de gevorderde vergoeding van materiële schade als gevolg van de beschieting van 29 juni 2017 toewijsbaar tot een bedrag van € 450,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van de beschieting. De rechtbank overweegt dat de gestelde schade het rechtstreekse gevolg is van de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging die bestond uit een beschieting en dat de schade aan de tuinstoel voldoende is onderbouwd met stukken. De rechtbank acht aannemelijk dat de schade aan het tuinhuis ten minste € 100,- zal bedragen. Voor het overige is deze schade onvoldoende onderbouwd en de benadeelde partij zal voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Het bedrag € 750,- ter zake van immateriële schade acht de rechtbank geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van de beschieting. De bewezenverklaarde openbare geweldpleging had als doel om personen schrik aan te jagen. Daarmee is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:106 sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). [verdachte] en zijn mededaders hadden het oogmerk om (ook) ander nadeel dan vermogensschade toe te brengen, zodat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. Dat het oogmerk niet specifiek was gericht op de benadeelde partij (maar in het bijzonder op zijn buren) doet daaraan onder deze omstandigheden niet af, terwijl de omvang van de schade de rechtbank redelijk voorkomt.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.1.2
[benadeelde 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 947,08. Dit bedrag bestaat uit € 197,08 materiële schade en € 750,- immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 3. tenlastegelegde feit.
10.1.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering.
10.1.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank acht de gevorderde vergoeding van materiële schade als gevolg van de beschieting van 29 juni 2017 toewijsbaar tot een bedrag van € 197,08, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van de beschieting. De rechtbank overweegt dat de gestelde medische kosten en daaraan gerelateerde reiskosten het rechtstreekse gevolg zijn van de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging die bestond uit een beschieting en bovendien voldoende met stukken zijn onderbouwd.
Immateriële schade
Het bedrag van € 750,- ter zake van immateriële schade acht de rechtbank geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van de beschieting. De bewezenverklaarde openbare geweldpleging had als doel om personen schrik aan te jagen. Daarmee is sprake van een situatie als bedoeld in art. 6:106 sub a BW. [verdachte] en zijn mededaders hadden het oogmerk om (ook) ander nadeel dan vermogensschade toe te brengen, zodat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. Dat het oogmerk niet specifiek was gericht op de benadeelde partij (maar in het bijzonder op haar buren) doet daaraan onder deze omstandigheden niet af, terwijl de omvang van de schade de rechtbank redelijk voorkomt.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.2
Ten aanzien van 16/706561-17 (Breuk)
[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 16.354,96. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 1. tenlastegelegde feit.
10.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vorderingen.
10.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zonder meer invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 1] zeer grote nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij. Zij heeft immers als gevolg van de moord haar zoon verloren. De rechtbank moet echter beoordelen of de vordering van de benadeelde partij op juridische gronden toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van uitvaartkosten toewijsbaar tot een bedrag van € 13.154,96 en overweegt daartoe als volgt. De benadeelde partij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij kosten heeft gemaakt voor de uitvaart van haar zoon en deze kosten zijn ook onderbouwd met stukken waaruit deze kosten blijken. De kosten zijn bovendien het rechtstreekse gevolg van de moord op haar zoon en ten aanzien van [verdachte] is het medeplegen van deze moord bewezenverklaard. Dergelijke kosten komen op grond van artikel 6:108 BW als kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking. Van de processtukken maakt deel uit de factuur die het uitvaartbedrijf heeft opgesteld ten behoeve van de benadeelde partij. Het betreft een factuur ten bedrage van € 13.154, 96, een bedrag dat resteert na aftrek van een bedrag ad € 7.669,- met de vermelding ‘betaald door derden’. Dit betekent dat de rechtbank als uitgangspunt heeft te nemen dat een bedrag ad € 13.154,96 ten laste van de benadeelde partij is gekomen. De rechtbank acht deze kosten redelijk, in de zin dat deze in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. De vordering is daarom voor dat deel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2017. Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.3
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om in het belang van de benadeelde partijen ter zake van de toegewezen vorderingen tot schadevergoeding telkens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling – die bij gebreke van betaling of verhaal kan worden toegepast – heeft de rechtbank acht geslagen op het bepaalde in artikel 36f lid 5 en artikel 60a Sr. De totale duur van de gijzeling betreft volgens deze bepalingen maximaal een jaar. Onder een jaar dient in deze zaak een termijn van 360 dagen te worden verstaan (Hoge Raad 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:812). De rechtbank zal dit maximale aantal dagen gijzeling evenredig verdelen bij de vorderingen van de benadeelde partijen indien het totale aantal dagen gijzeling zonder toepassing van dit maximum boven 360 dagen zou uitstijgen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 33, 33a, 36f, 47, 57, 60a, 63, 140, 141, 285, 289 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 16/706561-17 feit 6, 16/659075-19 feit 1: primair en feit 3: primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • 420493 Navigatiesysteem ToTom inclusief lader
  • SIN AAKR3812NL BlackBerry
  • SIN AAGU3271NL bijbehorende simkaart
Benadeelde partij
Gezicht
[benadeelde 1]
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 1.200,-, bestaande uit € 450,- materiële schade en € 750,- immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 1] voor wat betreft de meer gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 1.200,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 28 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[benadeelde 2]
  • wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 947,08,-, bestaande uit € 197,08 materiële schade en € 750,- immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 947,08 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 22 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Breuk
[benadeelde 3]
  • wijst de vordering van [benadeelde 3] toe tot een bedrag van € 13.154,96, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] aan de Staat € 13.154,96 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 310 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en O.P. van Tricht, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. N. Kruijswijk en B. van Dam, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2022.
Bijlage 1: de zittingsdagen
2021:
Augustus:
30 en 31.
September:
1, 7, 9, 17, 20, 28 en 30.
Oktober:
1, 5, 8, 12, 14, 15 en 26.
November:
2, 5, 9, 11, 12, 16, 18 en 30.
December:
2.
2022:
Januari:
11, 13, 18, 21, 27, 28 en 31.
Februari:
3, 4, 7, 8, 10, 11, 14, 15, 21, 22 en 24.
Maart:
8, 14, 16 en 28.
April:
6 en 19.
Mei:
12.
Juli:
5.
Bijlage 2: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
Ten aanzien van 16/659075-19 (Gezicht)
1.
Primair
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een raketwerper op voornoemde woning heeft gericht en/of de trekker van die raketwerper heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287 Wetboek van Strafrecht; art. 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
hij op of omstreeks 28 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] en/of de [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling door dreigend een raketwerper op de/een woning gelegen aan de [adres] te richten;
(art. 285 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II en/of categorie III, en/of munitie van categorie II en/of categorie III, te weten
  • een raketwerper en/of
  • een projectiel, althans munitie,
voorhanden heeft/hebben gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(Art. 26 Wet wapens en munitie)
3.
Primair
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] en/of (een) naastgelegen woning(en) opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een vuurwapen op die woning(en) heeft geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287 Wetboek van Strafrecht; art. 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
hij op of omstreeks 29 juni 2017, te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, openlijk, te weten op de [straat] te [plaats] , in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) goed(eren), te weten een woning gelegen aan de [adres] , door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning(en) te schieten;
(art. 141 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 29 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, t e [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning(en) gelegen aan de [adres] en/of de [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling door meermalen met een vuurwapen
op die woning te schieten;
(art. 285 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II en/of categorie III, en/of munitie van categorie II en/of categorie III, te weten
  • een vuurwapen en/of
  • een hoeveelheid (scherpe) patronen, althans munitie,
voorhanden heeft/hebben gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art. 26 Wet wapens en munitie)
Ten aanzien van 16/706561-17 (Breuk)
1.
hij op of omstreeks 7 juli 2017 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 1] te schieten;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 47 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 7 juli 2017 te [plaats] en/of te [plaats] , althans in Nederland,
(A1) een (vuur)wapen van categorie II, geschikt om automatisch te vuren, te weten een pistoolmitrailleur/machinepistool (merk: CZ, model Scorpion EVO-3 A1, kaliber 9x19mm) en/of
(A2) een (vuur)wapen van categorie II, althans van categorie III, te weten een patroonmagazijn (merk: CZ, model: Scorpion), kaliber 9x19mm, zijnde een onderdeel en/of hulpstuk van wezenlijke aard en specifiek bestemd voor een wapen van categorie II, als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie, en/of
(B1) een (vuur)wapen van categorie III, te weten een pistool (merk: Zastava, model 70, kaliber 7.65mm), en/of
(B2) een (vuur)wapen van categorie III, te weten een patroonmagazijn (merk: Zastava, model 70), kaliber 7.65mm, zijnde een onderdeel en/of hulpstuk van wezenlijke aard en specifiek bestemd voor een wapen van categorie II, als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie en/of
(C) munitie van categorie III, te weten
  • 11 stuks patronen (merk: CBC, kaliber 9mm Luger (9x19mm) en
  • 1 stuks patroon (merk: CBC, kaliber .32 auto (7,65mm)
voorhanden heeft gehad;
(art. 26 Wet wapens en munitie)
3.
hij op of omstreeks 7 juli 2017 te [plaats] en/of te [plaats] , althans in Nederland, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art. 13 lid 1 Wet wapens en munitie)
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 juni 2017 tot en met 7 juli 2017, te [plaats] en/of te [plaats] en/of te [plaats] , althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een personenauto (merk: Seat, type: Leon, kenteken: [kenteken] ) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
(art. 416/417bis Wetboek van Strafrecht)
5.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 mei 2017 tot en met 7 juli 2017, te [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een personenauto (merk: Peugeot, type: 308SW, oorspronkelijk kenteken [kenteken] ) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
(art. 416/417bis Wetboek van Strafrecht)
6.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 mei 2017 tot en met 7 juli 2017, te [plaats] en/of [plaats] althans in Nederland , (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) kentekenplaat (met daarop de combinatie [kenteken] ), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die / dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en diens mededader(s) in een personenauto (merk: Peugeot) voorzien van die kentekenplaat hebben gereden en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die kentekenplaat geen lamineercode en geen fabrieksstempel bevatte;
(art. 225 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van 16/659038-20 (Deelname criminele organisatie)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 november 2018 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/althans (elders) in Nederland, al dan niet als oprichter, leider en/of bestuurder, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of (al dan niet in wisselende samenstellingen) een of meer medeverdachten [zijnde overwegend leden van de zogenaamde MC (MotorClub) [motorclub] ], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (onder meer):
  • het opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een ander van het leven beroven (zoals bedoeld in artikel 287 en/of artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
  • voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
  • het voorhanden hebben van en/of overdragen van één of meer wapens van de categorieën 1 en/of II en/of III en/of van munitie van categorieën II en/of III (zoals bedoeld in de artikelen 13 en/of 14 en/of 26 en/of 31 van de Wet Wapens en Munitie).