4.3.2Charon
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.2.1
Liquidatie van [slachtoffer 2]
Op 31 januari 2017 omstreeks 22.30 uur is [slachtoffer 2] in [plaats] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
4.3.2.2
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over deze liquidatie in zijn kluisverklaring verklaard dat hij van [medeverdachte 5] heeft gehoord dat de zoon van [bijnaam medeverdachte 8] betrokken is geweest bij een vergismoord in [plaats] . Als gevolg van feit dat de verkeerde persoon zou zijn geliquideerd is de zoon van [bijnaam medeverdachte 8] in de problemen gekomen en heeft [bijnaam medeverdachte 8] de hulp ingeschakeld van [medeverdachte 5] . Ter vergelding moest een betrokkene bij deze vergismoord geliquideerd worden en [medeverdachte 5] heeft vervolgens geregeld dat een andere betrokkene dan de zoon van [bijnaam medeverdachte 8] is geliquideerd. Met deze actie heeft [medeverdachte 5] aangetoond dat hij in staat is om liquidatieopdrachten uit te voeren en heeft hij ‘het stokje overgenomen’ van de uitvoerders van de vergismoord en is hij verder gegaan met het uitvoeren van liquidaties in opdracht van [C] .
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 9] als chauffeur betrokken is geweest bij een liquidatie. De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen zoals weergeven in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) blijkt dat met [medeverdachte 9] wordt bedoeld.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.2.3
Onderbouwing van de verklaring van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.2.3.1
Veredeling van ‘ [bijnaam medeverdachte 8] ’ en ‘de zoon van [bijnaam medeverdachte 8] ’
Op basis van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) stelt de rechtbank vast dat met [bijnaam medeverdachte 8] wordt bedoeld [medeverdachte 8] en met de zoon van [bijnaam medeverdachte 8] [medeverdachte 3] .
4.3.2.3.2
Betrokkenheid van [medeverdachte 3] bij de vergismoord in [plaats]
[getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] aan hem heeft verteld dat hij betrokken was bij een liquidatie in [plaats] , waarbij de verkeerde is gepakt. Hij was samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [slachtoffer 2] was de spotter en chauffeur en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn uitgestapt, waarbij [medeverdachte 4] is gaan schieten. De volgende dag zou [slachtoffer 2] terug moeten om alsnog de juiste persoon te pakken. Hij heeft toen gehoord dat hij eraan moest, omdat de liquidatie fout was gegaan en er iemand voor moest boeten.
Uit de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland van 27 maart 2019 blijkt dat [slachtoffer 22] op 12 januari 2017 omstreeks 01.45 uur aan de [straat] te [plaats] is neergeschoten en is komen te overlijden. Het beoogd doelwit van deze liquidatie bleek echter [slachtoffer 23] te zijn. Voor de liquidatie op 12 januari 2017 op [slachtoffer 22] en het voorbereiden van de liquidatie van [slachtoffer 23] op 13-14 januari 2017 zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] veroordeeld.
4.3.2.3.3
Het inschakelen van [medeverdachte 5]
Uit onder meer de WhatsApp-chatberichten tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] en de historische verkeersgegevens van [medeverdachte 3] blijkt dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] elkaar, soms door tussenkomst van [medeverdachte 8] , in de dagen voorafgaand aan de liquidatie van [slachtoffer 2] hebben ontmoet. Daarnaast blijkt uit de WhatsApp-conversaties van 28 januari 2017 dat [medeverdachte 5] door [medeverdachte 8] op de hoogte wordt gehouden over de zoektocht naar [slachtoffer 2] door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 28 januari 2017, waarbij [slachtoffer 2] uiteindelijk in [plaats] bij zijn vader ( [getuige] ) wordt gevonden.
4.3.2.3.4
Het voorbereiden van de liquidatie
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 5] voorafgaand aan 31 januari 2017 een PGP-toestel met simnummer [simnummer] en IMEI-nummer [IMEI-nummer] heeft ontvangen vanuit de opdracht gevende organisatie. [medeverdachte 8] laat op 31 januari 2017 via WhatsApp aan [medeverdachte 5] weten dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 5] een telefoon heeft gegeven en dat [medeverdachte 5] berichten ontvangt en leest, maar dat hij niet reageert op ontvangen berichten. Dit kunnen ‘de mannen’ zien en zij vragen aan [medeverdachte 3] waarom [medeverdachte 5] niet reageert.
Op de dag van de liquidatie, 31 januari 2017, geeft [medeverdachte 5] omstreeks 19.30 uur de opdracht aan [medeverdachte 5] en [verdachte] om [medeverdachte 9] op te halen omdat ze ‘laat zijn’. Wanneer [medeverdachte 5] vraagt of ze naar ‘L’ of ‘ [plaats] ’ moeten, antwoordt [medeverdachte 5] : “Nee. [bijnaam verdachte] weet. Ze moeten iets daar ophalen. Bij sport. Daarna widow. En dan kom ik naar sport”.
4.3.2.3.5
De liquidatie – forensisch onderzoek naar de aangetroffen hulzen op de plaats delict
Op de plaats delict zijn 30 hulzen aangetroffen, waarbij het voor 29 hulzen extreem veel waarschijnlijker is dat deze zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat op één van deze 29 hulzen een DNA-profielcluster is aangetroffen, waarvan het DNA van [verdachte] deel uitmaakt.
4.3.2.3.6
Het verbranden van de vluchtauto
In een WhatsApp-conversatie tussen [medeverdachte 5] en [verdachte] van 3 februari 2017 stuurt [verdachte] omstreeks 18.50 uur “OG. Ik moet de fiets (de rechtbank begrijpt: auto) gaan halen” en “En ik wil niet lang wachten”. Diezelfde avond heeft [verdachte] tweemaal contact met [medeverdachte 10] . [medeverdachte 10] heeft ter terechtzitting van 20 september 2021 verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte 5] samen met iemand anders een personenauto in brand heeft gestoken, waarbij hij zijn gezicht heeft verbrand.
Op 4 februari 2017 kwam in de nacht een melding binnen dat er een personenauto in brand zou staan in De Zilk. Het ging om een Renault Clio die was voorzien van een vals kenteken en die gestolen bleek. Op 4 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’, veredeld als [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] stuurt om 13.57 uur “Oké ik kijk nieuws ma zie nergens daarom!”. [medeverdachte 5] reageert daarop met “Ik stuur je. Zie mijn mensen zo”. Omstreeks 14.00 uur belt [medeverdachte 5] tweemaal tevergeefs naar [medeverdachte 10] en vervolgens vraagt [medeverdachte 5] via WhatsApp aan zowel [medeverdachte 5] als [D] of [medeverdachte 9] daar is, waarop bevestigend wordt geantwoord door beide personen. [medeverdachte 9] moet wachten totdat [medeverdachte 5] er is. Vervolgens stuurt [medeverdachte 5] om 15.44 uur via de PGP aan [medeverdachte 6] “Tussen Bloemendaal en harlem. Lichterlaaie. Een van mijn mensen is zelfs bijna verbrand. Dan weet je”. Vervolgens geeft [medeverdachte 6] uitleg over hoe je het beste een auto in brand kunt steken.
De rechtbank leidt uit het feit dat de betreffende Renault Clio in brand is gestoken door mensen uit de organisatie van [medeverdachte 5] , dat [medeverdachte 5] juist specifiek over deze auto chat met [medeverdachte 6] , die namens de opdrachtgever van de liquidatie optreedt, dat de papieren van deze auto zijn aangetroffen in een loods die bij de organisatie van de opdrachtgever in gebruik was en waar ook de papieren van auto’s die zijn gebruikt bij de moord op [slachtoffer 22] en de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 23] zijn aangetroffen af dat het hier gaat om de auto die als vluchtauto is gebruikt bij het uitvoeren van de liquidatie.
4.3.2.3.7
De uitbetaling
Op 1 februari 2017 om 20.57 uur geeft [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 8] het adres [adres] door, alwaar restaurant [restaurant] is gevestigd en op dat moment het verjaardagsfeest van [medeverdachte 9] en [E] gaande is. Op diezelfde avond om 23.36 uur maakt [verdachte] met zijn telefoon een foto van een stapel bankbiljetten van € 50,- op het toilet van restaurant [restaurant] aan de [adres] . Op 4 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen [medeverdachte 5] , en ‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’, veredeld als [medeverdachte 3] . Ze chatten over onder meer ‘pap’ (de rechtbank begrijpt: geld). [medeverdachte 3] stuurt daarbij “En Oja. Zeg hem niets over het geld gedoe wat laatst ontbrak. Zeg em je hebt ’t al geregeld met mij”. [medeverdachte 5] reageert met “Komt goed”. Op 23 februari 2017 chat ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] met [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] vraagt aan [medeverdachte 5] hoeveel hij ‘die dag’ heeft gekregen, waarop [medeverdachte 5] aangeeft dat hij geld miste doordat [medeverdachte 3] teveel geld had gepakt als mazzel. [medeverdachte 6] geeft aan dat hij persoonlijk € 26.500,- heeft afgegeven en dat [medeverdachte 5] wordt genaaid door [medeverdachte 3] . [medeverdachte 5] stuurt verder: “Zat op club. Was druk. Hij kwam met die tas. Ik telde niet. Toen vroeg hij of hij een mazzel mocht, hij en zijn pa. Ik zei eigenlijk niet want het is voor head. Maar toen zei ik ok wat willen jullie. Zei hij geeft jij maar (toen vond ik ’t al raar). Daarna zei ok ga na wc en pak 3 eraf. Toen gingen ze weg.”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 5] betaald heeft gekregen vanuit de opdrachtgever, dat hij op zijn beurt de schutter heeft betaald en dat [verdachte] die avond over een stapel geld beschikte.
4.3.2.3.8
Het overnemen van de ‘BV’
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [slachtoffer 2] als uitvoerders betrokken zijn geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 22] . Zoals hiervoor is overwogen is [medeverdachte 5] vervolgens benaderd en heeft [medeverdachte 5] de opdracht om [slachtoffer 2] ter vergelding van de gemaakte fout te liquideren aangenomen en uitgevoerd.
Nadien heeft [medeverdachte 5] op 4 februari 2017 contact met [medeverdachte 3] via de PGP. Ze praten onderling over ‘pap’ en PGP’s. [medeverdachte 3] stuurt daarbij: “Hij is correct met u die hele orga is correct met u. Prijzen zijn altijd real.” en “Na elke actie kan j meer en meer eisen stellen en pgps vragen”. Op 4 februari 2017 chat [medeverdachte 5] met [medeverdachte 6] waarbij [medeverdachte 6] aangeeft dat [medeverdachte 5] het deze dagen met hem moet doen en vraagt hij aan [medeverdachte 5] waar hij de ‘spotfiets’ wilt hebben. Op 22 februari 2017 heeft [medeverdachte 5] wederom contact met [medeverdachte 6] . [medeverdachte 5] stuurt: “Geld komt bij mij als laatste respect als eerst. [medeverdachte 6] reageert met “Ja bij ons ook broeder. [medeverdachte 5] : “Dat is wat me aantrok. Voor dat geld zo ik had die kleine nooit geholpen hebben” en “Ik besliste letterlijk 1 dag.. Ik zat zijn paniek en ken zijn vader.”. Later in hetzelfde chatgesprek zegt [medeverdachte 5] : “Mooiste is die kleine kwam met zijn pa (zit ook in mijn club) om me werk te geven hahaha. Ik voelde dat hij niet wist waar hij meebezig was. En vroeg hem openkaart te spelen.hij wilde niets zeggen. Niet eens tegen zijn vader” en “Ik zei ook maar geef die bv over als ik je help. Hij was zo in paniek en zei ja”.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 5] ‘het stokje’ heeft overgenomen van de zoon van [bijnaam medeverdachte 8] .
4.3.2.3.9
Opdrachtgever achter de ‘BV’
Voor zowel de liquidatie van [slachtoffer 22] (Audi A5) en de voorbereidingshandelingen die zien op de moord op [slachtoffer 23] (Skoda Fabia en een Audi Q5) als de liquidatie van [slachtoffer 2] (Renault Clio) zijn personenauto’s gebruikt waarvan de originele bescheiden zijn aangetroffen in een loods op het [adres] te [plaats] . Uit nader onderzoek naar de loods is gebleken dat een persoon genaamd [F] is geïdentificeerd als koper van diverse goederen die in de loods zijn aangetroffen.
Tevens stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 5] voorafgaand aan de liquidatie een PGP-toestel met simnummer [simnummer] en IMEI-nummer [IMEI-nummer] heeft ontvangen, dat later onder [verdachte] is inbeslaggenomen. Uit nader onderzoek is gebleken dat in dit toestel op 28 januari 2017 respectievelijk 30 januari 2017 de contacten ‘ [PGP gebruikersnaam] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’ zijn toegevoegd als contacten. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat beide contacten toebehoren aan de groep rondom [C] . In onderzoek 09Kreta vond op 10 mei 2017 een doorzoeking plaats in de woning van [F] . Tijdens deze doorzoeking werd onder meer administratie inbeslaggenomen, waarin onder meer de gegevens ‘ […] ’, ‘Simnummer [simnummer] (1)’ en ‘Datum: 28-01 ecc: [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’ waren genoteerd.
Voorts is onder [medeverdachte 5] een chatgesprek aangetroffen tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] van 22 februari 2017 waarin [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 5] uitleg geeft over de achterliggende redenen voor de liquidatie van [slachtoffer 2] . [medeverdachte 6] zegt onder meer: “Maar dan die jonge die weg is is een neef van [naam] z’n neef en die [naam] ook”. [medeverdachte 5] reageert met “Ohhh. Ohjaa nu begrijp ik…dus hun zijn neven”. [medeverdachte 6] vervolgt het gesprek: “Maar ze gaven niet thuis ken hem vanaf kleins toen zag ik jullie niet klaar voor dit want als die $an was gekomen hun gemait driver was weg kijken ze na ll voor 2e x in 1 flat!!! Is doodstraf voor driver”. [medeverdachte 5] : “Jaaaa. Zei ik ook. Klopt klopt. Was het hun 2de x? In 1 flat? Oh nu begrijp ik. Als de doelwit gekomen was ja. Nu kijken ze al naar LL”. [medeverdachte 6] : “Waarom waren ze bang eerste doen ze fout onze eigen $an 2e x rijdt driver weg. 3e x ander team gepakt”. [medeverdachte 5] reageert: “Jaa. Veel fouten. Veel” en “Plus driver sprak. Misschien wel meer dan we denken”. [medeverdachte 6] : “En ik zag me me neefje ook dus heb het kunnen saven en nog pap getrokken bro”. [medeverdachte 5] : Ja weet niet eens of ik ze gespaard had eerlijk gezegd.. zei ik hem ook. Ja ze moeten je dankbaar zijn broer echt”. [medeverdachte 6] : “Broer als ik het was op weg terug had ik ‘m door z’n kop geschoten en verbrandt in foets. Fiets” en “En dat was hun fout hebben bijna drie weken laten lopen met angst”. Uit nader onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 2] een neef heeft genaamd ‘ [naam] ’. [slachtoffer 2] is negentien dagen na de vergismoord in [plaats] geliquideerd. Dit is iets minder dan drie weken. Verder blijkt uit telecomonderzoek dat [medeverdachte 6] voorafgaand aan de liquidatie van [slachtoffer 22] ook in contact heeft gestaan met de uitvoerders van die liquidatie.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande en van hetgeen in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) bij dit vonnis is opgenomen over de rol van [F] het voldoende aannemelijk dat [medeverdachte 6] deel uitmaakt van de criminele organisatie van vermoedelijk [C] , net zoals [F] .
4.3.2.4
De rol van [verdachte]
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van de moord op [slachtoffer 2] met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] . Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, had [medeverdachte 5] de opdracht aangenomen om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Op de avond van de moord geeft [medeverdachte 5] omstreeks 19.30 uur de opdracht aan [medeverdachte 5] en [verdachte] om [medeverdachte 9] op te halen omdat ze ‘laat zijn’. Wanneer [medeverdachte 5] vraagt of ze naar ‘L’ of ‘ [plaats] ’ moeten, antwoordt [medeverdachte 5] : “Nee. [bijnaam verdachte] weet. Ze moeten iets daar ophalen. Bij sport. Daarna widow. En dan kom ik naar sport”.
Door de verdediging is betoogd dat het hier gaat om het afspreken voor een clubavond van [motorclub] , maar die uitleg acht de rechtbank niet voor de hand liggend omdat er in ‘L’ ( [plaats] ) geen clubavonden werden gehouden en ze kennelijk niet naar ‘ [plaats] ’ ( [plaats] ) gingen, waar wel clubavonden werden gehouden. Gelet op het feit dat de liquidatie van [slachtoffer 2] die avond zou plaatsvinden, ligt de uitleg dat dit gesprek betrekking heeft op de voorbereidingen van de liquidatie van [slachtoffer 2] veel meer voor de hand.
De rechtbank constateert verder dat er DNA-materiaal van [verdachte] is aangetroffen op één van de hulzen die op de plaats delict is aangetroffen en dat [verdachte] op de avond dat de ‘head’ werd betaald op de plaats waar de uitbetaling voor de liquidatie plaatsvond een foto heeft gemaakt van een aanzienlijk geldbedrag. Tot slot blijkt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] betrokken was bij het in brand steken van de vluchtauto.
[verdachte] stelt dat zijn DNA-materiaal op de huls terecht kan zijn gekomen omdat hij wel eens kogels verkocht. Ten aanzien van het geld heeft hij verklaard dat hij dit geld al eerder had en van plan was om dit geld naar iemand op Curaçao te sturen en dat hij diegenen voor wie het geld bestemd was wilde laten zien dat hij dit geld inmiddels in zijn bezit had zodat hij het binnenkort kon overmaken. [verdachte] heeft deze verklaringen echter niet verder concreet onderbouwd. Mede in het licht van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, acht de rechtbank deze verklaringen dan ook niet aannemelijk geworden.
Gelet op het feit dat er kennelijk sprake was van één ‘head’ die is betaald, het feit dat de aangetroffen hulzen afkomstig zijn uit één vuurwapen, het daarop aangetroffen DNA-materiaal van [verdachte] en de foto met het geldbedrag gaat de rechtbank ervan uit dat [verdachte] bij de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 2] de schutter is geweest.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
4.3.3Barbera
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij de verklaringen van [medeverdachte 1] voor dit deelonderzoek buiten beschouwing zal laten. De verweren die de verdediging op dat punt heeft gevoerd, kunnen daarom onbesproken blijven.
4.3.3.1
Uitlokken van de liquidatie
Op 6 maart 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] en ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 7] ’, veredeld als [medeverdachte 7] . [medeverdachte 7] vraagt aan [medeverdachte 5] of ‘ze die man in [plaats] willen doen’. [medeverdachte 5] antwoordt hierop bevestigend. [medeverdachte 7] geeft [medeverdachte 5] te kennen dat hij het op gaat zetten. [medeverdachte 5] laat aan [medeverdachte 7] weten dat ze klaar staan.
Het eerste PGP-chatgesprek waaraan [medeverdachte 6] deelneemt dateert van 9 maart 2017 om 21.42 uur, op het moment dat duidelijk is dat de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 10] is mislukt. De rechtbank leidt uit de inhoud van deze chats en uit de inhoud van nadien gevoerde chats af dat [medeverdachte 6] samen met [medeverdachte 7] de opdracht heeft gegeven tot de liquidatie en overweegt daartoe het volgende.
Allereerst blijkt uit het chatgesprek dat vanaf 9 maart 2017 om 21.42 uur wordt gevoerd dat [medeverdachte 6] op de hoogte was van de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 10] . [medeverdachte 6] zegt tegen [medeverdachte 5] dat het niet mis mag gaan. [medeverdachte 5] antwoordt hierop dat [medeverdachte 6] ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 7] ’ het moet laten uitleggen. [medeverdachte 5] stuurt vervolgens naar [medeverdachte 7] dat hij het ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’ moet uitleggen. [medeverdachte 5] laat nog wel aan [medeverdachte 6] weten dat hij vindt dat de ‘tata’ het niet goed heeft gedaan en hij vraagt zich af hoe dat kan terwijl ‘jullie’ hem betalen. [medeverdachte 5] geeft vervolgens aan naar de ‘heads’ te gaan om ze te bedaren.
Een paar uur na de mislukte liquidatie vraagt [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 7] wat hij de ‘heads’ kan zeggen. [medeverdachte 7] antwoordt hierop dat er morgen wat ‘pap’ (de rechtbank begrijpt: geld) wordt gestuurd voor de moeite en dat [medeverdachte 5] dat dan met [medeverdachte 7] kan delen. [medeverdachte 5] vindt dit goed. In de nacht van 10 op 11 maart 2017 vraagt [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 6] wat het adres is. [medeverdachte 6] antwoordt hierop “ [straat] kruising [plaats] ”. [medeverdachte 5] zegt tegen [medeverdachte 6] dat hij iemand stuurt en geeft vervolgens dat adres aan [E] door. [medeverdachte 6] vraagt aan [medeverdachte 5] of het klopt dat ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 7] ’ 35 heeft afgesproken. [medeverdachte 5] antwoordt hierop “Ja ik zei voor jullie 2 1500. Geef ik heads de rest”. [medeverdachte 5] laat aan [medeverdachte 6] weten dat de persoon die hij heeft gestuurd er staat. [medeverdachte 6] antwoordt om 00.25 uur dat hij het al heeft gegeven. [E] is die nacht om 00.05 uur door de politie op de [straat] te [plaats] gecontroleerd.
In hetzelfde gesprek vraagt [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 6] of [medeverdachte 6] het redelijk vindt. [medeverdachte 6] antwoordt dat dit de eerste keer is en “die man heeft nog niet van je gehoord maar zodra er progres volgt zal je zien heb het je al eens verteld geef me 2 snel en je zal geen geld problemen hebben broer!” Vervolgens antwoordt [medeverdachte 5] : “Dank voor het gebaar mijn broer. We staan aan je zij. Sorry dat we je niet konden geven wat je hoorde te krijgen, maar ik hoop dat er nog een kans volgt om deze voor u naar Satan te sturen.. gr mijn broer”.
Uit een chatbericht tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] van 18 februari 2017 blijkt dat er voor een geslaagde liquidatie € 70.000.- aan [medeverdachte 5] wordt betaald door de organisatie waar [medeverdachte 6] deel van uitmaakte. Uit het feit dat [medeverdachte 5] in het deelonderzoek Barbera geld krijgt voor de moeite, leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 5] ook voor de moord op het beoogde slachtoffer een geldbedrag in het vooruitzicht is gesteld.
De rechtbank leidt uit bovengenoemde feiten en omstandigheden af dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] gezamenlijk [medeverdachte 5] hebben geprobeerd te bewegen tot het liquideren van het beoogde slachtoffer door [medeverdachte 5] een geldbedrag in het vooruitzicht te stellen. Uit hetgeen de rechtbank hierna overweegt met betrekking tot de uitvoering van de liquidatie, blijkt dat in het kader van de uitlokking ook aan [medeverdachte 5] is verteld wat de verblijfplaats van het slachtoffer zou zijn op het moment van de voorgenomen liquidatie, dat het over een Marokkaanse man uit [plaats] gaat die [slachtoffer 10] heet, die lang en kaal is en die in een auto van het merk Mazda rijdt.
4.3.3.2
Het beoogde slachtoffer
In de politiesystemen gaven de zoektermen ‘ [slachtoffer 10] , ‘ [plaats] ’ en ‘Mazda’ een hit op [slachtoffer 10] . [slachtoffer 10] heeft van 24 januari 2017 tot en met 26 november 2018 een Mazda op naam gehad. In 2017 was hij kaal en hij is 1.80 meter lang. [slachtoffer 10] heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit en wordt al jaren in verband gebracht met de handel in harddrugs. De rechtbank leidt op basis van het voorgaande af dat het aannemelijk is dat [slachtoffer 10] het doelwit van de beoogde liquidatie op 9 maart 2017 was.
4.3.3.3
Plaats van de voorgenomen moord
Op 4 maart 2017 heeft [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 18] gevraagd wat het adres is van café [café] en of dit café nog open is voor publiek of dat het dicht is. Café [café] was gelegen aan de [adres] te [plaats] . In dit café werden tot januari 2017 de clubbijeenkomsten van de afdeling [plaats] van [motorclub] gehouden.
In de avond van 9 maart 2017 heeft [medeverdachte 5] contact met [medeverdachte 2] (die geen verdachte is in dit onderzoek). Om 19.33 uur laat [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 5] weten dat hij thuis is op de [adres] te [plaats] en dat dat vlakbij het café is. [medeverdachte 2] vraagt aan [medeverdachte 5] wat ze rijden en of hij thuis of bij het café moet wachten. [medeverdachte 5] antwoordt hierop dat [medeverdachte 2] ze vanzelf ziet en dat hij thuis op ze moet wachten. Om 20.42 uur vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 5] of hij al wat weet. [medeverdachte 5] antwoordt hierop om 20.45 uur dat [medeverdachte 2] moet wachten. Daarna vinden er nog (al dan niet gemiste) telefoonoproepen plaats tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] . Daarvan is de inhoud niet bekend geworden.
Uit de hierna te noemen chatberichten tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] blijkt dat het beoogde doelwit ook bij een café zou komen. De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat het de bedoelding was dat [slachtoffer 10] op de avond van 9 maart 2017 in of in de nabijheid van café [café] te [plaats] zou worden geliquideerd.
4.3.3.4
De voorbereidingshandelingen voor de (mislukte) liquidatie
4.3.3.4
Gebruik van de PGP-telefoon door [medeverdachte 5]
Op 9 maart 2017 vanaf 20.28 uur hebben [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] contact via de PGP. Uit de chatberichten valt op te maken dat er iets te gebeuren staat. [medeverdachte 7] stuurt namelijk een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam C 2] ’, vermoedelijk [C] , door met de inhoud “ [PGP gebruikersnaam C 1] , het kan zijn dat hij daar eerder is om te kijken weet maar nooit”. Om 20.41 uur stuurt [medeverdachte 7] aan [medeverdachte 5] dat “hij er is”. Om 20.43 uur laat PGP-account ‘ [PGP account 2] ’ via PGP-account ‘ [PGP account 1] ’ via ‘ [PGP gebruikersnaam C 2] ’ via [medeverdachte 7] aan [medeverdachte 5] weten dat hij om 9 uur exact naar binnen loopt. ‘ [PGP gebruikersnaam C 2] ’ zegt daarover “Dus hy staat daar gewoon sir 9uur gaat ie na binnen dus als ze zyn auto zien hem erin doen direct” en “Dus laat heads goed kyken hy moet daar zyn nu in auto sir 9uur gaat ie na binnen”. [medeverdachte 7] zegt tegen [medeverdachte 5] dat ze ready moeten staan. De rechtbank leidt uit de inhoud van de berichten en het gebruik van het woord ‘heads’ af dat PGP-account ‘ [PGP account 2] ’ het doelwit is dat om 9 uur ergens zou komen en dat vervolgens moest worden geliquideerd.
Uit het vervolg van het chatgesprek blijkt dat [medeverdachte 5] in de minuten daarna meermalen aangeeft dat ze nog niets zien en dat hij meermalen vraagt of ‘ze’ binnen zijn. [medeverdachte 7] benadrukt daarop dat ‘ [PGP account 2] ’ heeft aangegeven dat hij exact 21 uur naar binnen loopt, dus nog niet binnen is en dat hij in de omgeving moet staan. [medeverdachte 5] noemt dat er ‘popo’ (de rechtbank begrijpt: politie) in de buurt is en dat ‘ze’ er niet meer lang kunnen staan. [medeverdachte 7] antwoordt daarop dat ze zich dan moeten focussen en dat ze niet weg kunnen gaan. Om 21.06 uur stuurt ‘ [PGP account 2] ’ via ‘ [PGP account 1] ’ via ‘ [PGP gebruikersnaam C 2] ’ via [medeverdachte 7] dat de “tent gesloten is”. [medeverdachte 7] stuurt ook nog het volgende bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam C 2] ’ door: “Hé deze kanker heads zitten te kanker deze man gaat zo weg en weer niks hy is daar al 25min”. Om 21.09 uur stuurt [medeverdachte 7] naar [medeverdachte 5] : “S die café gesloten”.
Om 21.08 uur krijgt [medeverdachte 5] van [medeverdachte 7] de opdracht om te kijken waar die ‘wagi’ (de rechtbank begrijpt: auto) staat. Dit moet een Mazda zijn. Volgens [medeverdachte 7] moeten ‘ze’ rijden om de Mazda te zoeken “want man gaat max 10 min weg”. Om 21.21 uur stuurt ‘ [PGP account 2] ’ via ‘ [PGP account 1] ’ via ‘ [PGP gebruikersnaam C 2] ’ via [medeverdachte 7] naar [medeverdachte 5] “Ik ben weg hier”. Uit dit laatste bericht en het vervolg van het chatgesprek leidt de rechtbank af dat het kennelijk niet gelukt is om deze persoon te liquideren. Ook na dit moment heeft [medeverdachte 5] nog contact met [medeverdachte 7] om te bespreken waarom het niet is gelukt. Op de onder [medeverdachte 5] aangetroffen filmpjes van PGP-gesprekken is te zien dat vanaf 21.42 uur ook [medeverdachte 6] met [medeverdachte 5] gaat chatten.
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat [medeverdachte 5] een PGP-telefoon in zijn bezit heeft gehad, die bedoeld was om gebruikt te worden bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 10] , te weten het doorgeven van het moment waarop het beoogde slachtoffer ter plaatse zou zijn en het onderhouden van contact over de uitvoering.
4.3.3.4.2
Beoogde uitvoerders van de moord en gebruik bestelbus
Uit de telecomgegevens van 9 maart 2017 blijkt dat [medeverdachte 5] ten tijde van het ter plaatse komen van het doelwit en het hierover chatten met [medeverdachte 7] voornamelijk telefonisch contact had of probeerde te hebben met [verdachte] . Dit is het geval om 20.42 uur, 20.43 uur, 20.49 uur, 20.52 uur, 21.01 uur, 21.10 uur, 21.14 uur en 21.17 uur. Om 21.18 uur straalde een toestel van [verdachte] aan op de mast [adres] in [plaats] .
In het chatgesprek van 9 maart 2017 stuurt [medeverdachte 7] om 21.08 uur “Stuur is foto van ingang van cafe”. [medeverdachte 5] antwoordt met “Ze zitten ervoor in bus”. Op 17 maart 2017, acht dagen na het moment van deze mislukte liquidatie, worden [medeverdachte 11] , [verdachte] en [medeverdachte 10] aangehouden. [medeverdachte 10] heeft dan een sleutel van een Volkswagen Caddy, een bestelbus, bij zich. De Caddy is in de nacht van 7 op 8 maart 2017, twee dagen voor de mislukte liquidatie van [slachtoffer 10] , in [plaats] gestolen. In het navigatiesysteem van deze Caddy stond het adres Lisstraat de [plaats] . De eigenaar heeft verklaard dit adres als enige van de adressen niet te hebben ingevoerd.
In de nacht van 8 op 9 maart 2017 hebben [verdachte] en [medeverdachte 10] WhatsApp-contact met elkaar en gaat het erover of [verdachte] een sleutel aan [medeverdachte 10] heeft gegeven. [medeverdachte 10] geeft aan de sleutel te hebben. [verdachte] noemt nog dat als [medeverdachte 10] ernaar gevraagd wordt, hij moet zeggen dat [verdachte] de sleutel heeft. Over de inhoud van deze berichten hebben [verdachte] en [medeverdachte 10] geen aannemelijke verklaring afgelegd. Gelet op alle overige feiten en omstandigheden in dit dossier, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank er daarom van uit dat het hier gaat om de sleutel van de bestelbus.
Uit de telecomgegevens van 9 maart 2017 blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 10] in de ochtend met elkaar hebben afgesproken. [medeverdachte 10] appt om 10.09 uur naar [verdachte] dat hij nu de deur uit is. Om 10.38 uur laat [verdachte] aan [medeverdachte 10] weten dat [medeverdachte 10] “gewoon voor kan parkeren” en dat hij dan naar [verdachte] toe moet komen. Om 18.35 uur straalde een toestel van [medeverdachte 10] aan op de mast aan de [adres] te [plaats] . Zoals eerder genoemd, straalde een telefoon van [verdachte] kort na het moment van de beoogde liquidatie ook op deze mast aan. Om 01.27 uur straalde een telefoon van [medeverdachte 10] aan op de mast [adres] te [plaats] . Deze mast bevindt zich in de nabije omgeving van de woning van [medeverdachte 5] aan de [adres] te [plaats] .
Uit de telecomgegevens die zich in het dossier bevinden blijkt niet dat [verdachte] en [medeverdachte 10] zich op de avond van 9 maart 2017 op enig moment in de nabijheid van café [café] hebben bevonden. De verdediging van [verdachte] en [medeverdachte 10] heeft gesteld dat dit tot vrijspraak zou moeten leiden . In dat verband hebben zij mede aangevoerd dat [medeverdachte 10] en [verdachte] ook op andere avonden in de betreffende periode in [plaats] waren waarbij hun telefoons de zendmast aan de [adres] aanstraalden. Uit het enkele feit dat zij ook op de avond van 9 maart 2017 in [plaats] waren, kan dus geen betrokkenheid bij het tenlastegelegde worden afgeleid, aldus de verdediging.
De rechtbank acht op basis van de telecomgegevens met betrekking tot (het tijdstip van) de contacten tussen [verdachte] en [medeverdachte 5] , de feiten en omstandigheden met betrekking tot de bestelbus en het feit dat [verdachte] en [medeverdachte 10] de avond na de mislukte liquidatie samen naar [medeverdachte 5] zijn gereden, in samenhang met het feit dat zij die avond in [plaats] waren, voldoende aannemelijk dat zij betrokken waren bij de uitvoering van het plan om [slachtoffer 10] van het leven te beroven. Dat zij op andere avonden in die periode ook in [plaats] waren, is gelet op het overige belastende bewijsmateriaal niet van doorslaggevend belang.
De rechtbank gaat er op basis van het voorgaande van uit dat [verdachte] en [medeverdachte 10] de beoogde schutters zouden zijn bij de liquidatie van [slachtoffer 10] en dat [verdachte] en [medeverdachte 10] eerder genoemde bestelbus voorhanden hebben gehad om te gebruiken bij de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 10] . De rechtbank heeft daarbij gelet op het gegeven dat [medeverdachte 5] op het moment van de beoogde liquidatie veelvuldig chatcontact had met [medeverdachte 7] en later ook [medeverdachte 6] over de uitvoering van de liquidatie en dat [medeverdachte 5] op datzelfde moment met zijn normale telefoontoestel continu contact zocht of heeft gehad met [verdachte] .
4.3.3.5
Alternatief scenario
Voor zover de verdediging zich op het standpunt stelt dat verdachten moeten worden vrijgesproken omdat de inhoud van de PGP-chats niet overeenkomt met de werkelijke gang van zaken, wordt dit verweer weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. De rechtbank zal de daartoe strekkende verweren daarom verder onbesproken laten.
4.3.3.6
De rol van verdachten [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 10]
De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 10] zich in [plaats] bevonden ter uitvoering van het plan om [slachtoffer 10] van het leven te beroven. Uit het dossier kan echter niet worden afgeleid dat zij al tot een strafbaar begin van uitvoering waren gekomen. De rechtbank zal [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 10] daarom vrijspreken van alle feiten waarbij een pogingsvariant ten laste is gelegd.
De rechtbank acht op basis van het bovenstaande wel wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 10] zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor moord. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de (bestel)bus waarvan [verdachte] en [medeverdachte 10] die avond gebruik maakten, bestemd was tot de daadwerkelijke uitvoering van de voorgenomen liquidatie. Daarmee is voldaan aan het zogenoemde bestemmingsvereiste (zie ECLI:NL:HR:2020:1198 en 1380). Gelet op de nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 10] , waarbij de bijdrage van ieder van hen van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen, kan het voorhanden hebben van deze bus ook aan [medeverdachte 5] worden toegerekend. Uit het dossier blijkt voorts dat [medeverdachte 5] die avond een PGP-telefoon voorhanden heeft gehad, waarmee hij met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] communiceerde ten behoeve van de daadwerkelijke uitvoering van de voorgenomen liquidatie. Hiermee is voldaan aan het hiervoor genoemde bestemmingsvereiste. Niet gebleken is dat [verdachte] en/of [medeverdachte 10] die avond ook een PGP-telefoon voorhanden hebben gehad, zodat zij van het voorhanden hebben daarvan zullen worden vrijgesproken.
Niet gebleken is dat de gewone telefoons die [medeverdachte 5] , [verdachte] en/of [medeverdachte 10] die avond voorhanden hebben gehad waren bestemd tot de daadwerkelijke uitvoering van de voorgenomen liquidatie, als bedoeld in de hiervoor genoemde jurisprudentie. Het voorhanden hebben van deze telefoons kan daarom niet zonder meer als voorbereiding worden gekwalificeerd.
4.3.4Arford
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.4.1
De aangetroffen chats
Op 16 maart 2017 vindt er vanaf ongeveer 16.41 uur een PGP-chatgesprek tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’, veredeld als [medeverdachte 6] plaats. [medeverdachte 6] stuurt een foto en zegt “die 2” en geeft als adres [adres] . Op een harde schijf die onder [medeverdachte 5] in beslag is genomen staan twee foto’s die op 16 maart 2017 om 19.07 uur en 19.08 uur van een mobiele telefoon zijn gemaakt. Via het genoemde adres, waar zijn vriendin en kind woonden, komt de politie bij [slachtoffer 11] die zichzelf op één van de door [medeverdachte 6] gestuurde foto’s herkent. Ook zijn vriend [slachtoffer 12] herkent zichzelf op één van de twee foto’s. [medeverdachte 6] geeft [medeverdachte 5] nog de volgende informatie: “vrouw rijdt zwarte golf 6 met zwarte velgen blondje en heeft dochtertje 2 a 3 jaar”, “niet in die straat staan want hij ziet alles als hij thuis is”, “rijdt meestal vanaf de [straat] de [straat] in na [straat] , dan verder na [straat] , komt vanaf de [straat] meestal!”, “hij woont op 3 hoog witte luxa flex daar kan hij heel stiekem door kijken zonder dat je het door hebt bro”, “hij gaat meestal via die deur rechts als je in de straat komt rijden soort brandtrapje niet bij de hoofdingang”,, “hij traint ook bij die [naam] bij [straat] is 3 min lopen van z’n huis!”, “z’n vrouw werkt tot 3 uur”, “weet ook waar ze eten in [locatie] , tussen 5 en 7 uur”. [slachtoffer 11] herkent zichzelf in deze informatie en zowel [slachtoffer 11] als [G] geven aan dat er maar één persoon is die al deze informatie kende, namelijk een persoon met wie zij tot voorheen dagelijks samen waren en die zij ‘ [medeverdachte 6] ’ noemen. [slachtoffer 11] wijst [medeverdachte 6] op een foto aan als de persoon die hij kent als ‘ [medeverdachte 6] ’.
[medeverdachte 6] laat aan [medeverdachte 5] weten dat de prijs voor de twee mannen “140 allebei op snelheid 160” is. [medeverdachte 5] mag deze personen ook een “drive by geven”. Volgens [medeverdachte 6] stapt “hij uit voor zijn deur”, dan moet [medeverdachte 5] “hem pakken”. [medeverdachte 5] mag hem ook pakken “als hij naar huis loopt van gym”. [medeverdachte 6] tipt nog dat ze “in die hoofdstraat tegen over [naam] moeten staan, zie je iedereen erin of eruit rijden”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 6] via de chat een opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 11] en [G] uitzet, daarover inlichtingen aan [medeverdachte 5] verschaft en hier een prijs van € 140.000,- of € 160.000,- tegenover zet.
Later in het chatgesprek laat [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 5] weten dat als het “vandaag niks is dan morgen op scherp” en dat “deze binnen nu en paar dagen max klaar moet zijn”. [medeverdachte 5] antwoordt dat hij het “morgen 200% doet”, “als sportschool klopt of niet klopt hebben we savonds nog” en hij “laat ze morgen hele dag daar zijn”. Ook noemt [medeverdachte 5] dat ze in een bus kunnen om te ‘timeren’ en heeft hij het over een Clio.
In een WhatsApp-gesprek van 16 maart 2017 tussen ‘ [WhatsApp account 1] ’ (veredeld als [medeverdachte 5] ) en ‘ [WhatsApp account 2] ’ (veredeld als [E] ) vraagt [medeverdachte 5] “kan je die tv voor me brengen” en antwoordt [E] “ik ben ermee onderweg naar [medeverdachte 10] cuzz”. [medeverdachte 5] vraagt “oh had je een afspraak met hem, waarna [E] antwoordt met “moest van [bijnaam medeverdachte 11] cuzz”. [medeverdachte 5] antwoord “Hk, dan is t hood”.
4.3.4.2
De aanhouding van verdachten en het aantreffen van goederen
Op 17 maart 2017 omstreeks 15.45 uur werden [medeverdachte 11] , [verdachte] en [medeverdachte 10] bij de ingang van het [plaats] aan de [straat] tegenover de [naam] aan de [straat] aangetroffen. Zij hielden zich daar enige tijd op en waren met elkaar aan het praten. Op een gegeven moment liepen zij naar een parkeerplaats en reden zij weg in een gestolen Renault Clio met valse kentekenplaten. De politie heeft hen vervolgens aangehouden. Tijdens de fouillering van [medeverdachte 10] werd een sleutel aangetroffen van een gestolen Volkswagen Caddy met valse kentekenplaten, die naast de Clio op de parkeerplaats stond. Een Volkswagen Caddy is een bestelbus. In deze bestelbus bevonden zich meerdere wapens, namelijk twee automatische aanvalsgeweren (waarvan één met ontbrekende onderdelen) en twee pistolen, een geluidsdemper die op één van de pistolen paste, munitie voor de aanvalsgeweren en voor de pistolen en een bivakmuts. Op een deel van deze goederen is het DNA van [medeverdachte 10] en [verdachte] aangetroffen. Ook werd er een tv in de bestelbus aangetroffen. Daarop zat een handafdruk van [medeverdachte 11] . Door de kroongetuige is verklaard dat leden van [motorclub] wapens in tv’s verstopten. Tijdens de fouillering van [verdachte] is er een PGP-toestel aangetroffen. Uit de uitgelezen data van dit toestel blijkt dat er op 17 maart 2017 164 berichten zijn gewisseld met [medeverdachte 5] . Ook vlak voor de aanhouding zijn er nog berichten gewisseld met [medeverdachte 5] .
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 11] , [verdachte] en [medeverdachte 10] op 17 maart 2017 bezig waren met de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 11] en [G] en dat zij daarbij in nauw contact stonden met [medeverdachte 5] , die de opdracht tot het liquideren van deze personen de dag ervoor van [medeverdachte 6] had aangenomen. In dit verband is ook van belang dat de plek waar [medeverdachte 11] , [verdachte] en [medeverdachte 10] zijn aangetroffen precies de plek is die [medeverdachte 6] in de chat met [medeverdachte 5] noemt als plek waar hij moet staan.
4.3.4.3
De rol van [verdachte]
Aan [verdachte] is primair medeplegen poging tot moord tenlastegelegd. De rechtbank overweegt dat er slechts sprake is van een strafbare poging als er een begin is gemaakt met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Daarvoor is vereist dat er een handeling is geweest die
directwas gericht op de voltooiing van het delict. Op het moment dat [verdachte] samen met [medeverdachte 11] en [medeverdachte 10] werd aangehouden was van dergelijke handelingen nog geen sprake. Dit betekent dat er geen sprake is van een strafbare poging. De rechtbank spreekt [verdachte] daarom vrij van het primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van [verdachte] leidt de rechtbank uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat [verdachte] bezig was met de voorbereiding voor de liquidatie van [slachtoffer 11] en [G] door samen met [medeverdachte 11] en [medeverdachte 10] precies op de door [medeverdachte 5] besproken plek te staan, waarbij zij de beschikking hadden over gestolen voertuigen met valse kentekenplaten en wapens. Ook waren in de Caddy plastic flessen en een jerrycan met benzine aanwezig, die gebruikt kunnen worden om de vluchtauto’s nadien in brand te steken.
[verdachte] heeft verklaard dat hij geen wetenschap had van een voorgenomen liquidatie en dat hij daar ook verder op geen enkele wijze bij was betrokken. De rechtbank volgt [verdachte] hierin niet. Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat alle handelingen zagen op voorbereidingshandelingen voor liquidaties. [verdachte] heeft in de loop der tijd (waaronder eerder in het onderzoek 13Armonk) wisselende verklaringen afgelegd die ook afwijken van verklaringen van medeverdachten. Gelet hierop acht de rechtbank zijn laatste verklaring niet aannemelijk geworden.
De verdediging van [verdachte] heeft voorts aangevoerd dat de aangetroffen wapens ook voor een ander misdadig doel gebruikt hadden kunnen worden in plaats van een liquidatie en dat daarom vrijspraak moet volgen. Dit rechtbank verwerpt dit verweer. In de chats tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] wordt gezegd dat het ‘200%’ de bedoeling was dat het 17 maart 2017 zou gebeuren en dat [medeverdachte 5] ze daar de hele dag zou laten staan. Daarnaast waren alle benodigdheden voor een liquidatie die dag aanwezig en stonden [medeverdachte 11] , [verdachte] en [medeverdachte 10] via de aangetroffen PGP die dag tot het moment van aanhouding continue in contact met [medeverdachte 5] . Gelet op deze omstandigheden is het volstrekt onaannemelijk dat [medeverdachte 11] , [verdachte] en [medeverdachte 10] geen weet hadden van wat de bedoeling was.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorbereiden van moord met [medeverdachte 5] , [medeverdachte 11] en [medeverdachte 10] , met uitzondering van de in de tenlastelegging genoemde PGP-telefoons. Omdat niet is komen vast te staan dat deze PGP-telefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf – namelijk de daadwerkelijke uitvoering van de voorgenomen liquidatie – is niet voldaan aan het zogenoemde bestemmingsvereiste (zie ECLI:NL:HR:2020:1198 en 1380). Het voorhanden hebben van de PGP-telefoons kan daarom niet zonder meer als voorbereiding worden gekwalificeerd. De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het verwerven, vervaardigen en voorhanden hebben van de PGP-telefoons. 4.3.5Criminele organisatie
4.3.5.1
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (zie Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven (zie Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en hetgeen daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, alsmede op grond van de aanvullende bewijsmiddelen voor de criminele organisatie en bijlage 3 bij dit vonnis (veredelingen en identificaties) komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Aan deze criminele organisatie namen twee organisaties deel . Een organisatie van vermoedelijk [C] , waarvan [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] deel uitmaakten en de organisatie waarin [medeverdachte 5] de spilfunctie had. De eerste organisatie hanteerde een dodenlijst en besteedde de uitvoering van deze liquidaties uit aan de organisatie van [medeverdachte 5] . Bij de uitvoering van deze liquidaties was sprake van een nauwe samenwerking tussen beide organisaties. De organisatie van vermoedelijk [C] bepaalde de beoogde slachtoffers, zorgde voor de wapens (ijzers), de auto’s (fietsen) en de lokkers. [medeverdachte 5] zorgde voor de schutters (heads) uit zijn eigen omgeving, ofwel vanuit de [naam] ofwel vanuit de nieuw opgerichte motorclub [motorclub] . De moord op [slachtoffer 16] (deelonderzoek Langenhorst) betreft een liquidatie waarbij de organisatie van [medeverdachte 5] niet in opdracht van vermoedelijk [C] heeft gewerkt, maar in opdracht van een andere, niet nader bekend geworden criminele groepering. Ook in die zaak is in ieder geval de criminele organisatie van [medeverdachte 5] als zodanig betrokken bij de uitvoering van de moord. Ook de moord op [slachtoffer 17] (deelonderzoek Lis) betreft een liquidatie waarvan de opdrachtgever onbekend is gebleven, maar daarvoor geldt in ieder geval dat ook deze liquidatie is uitgevoerd door de organisatie van [medeverdachte 5] . In deze twee onderzoeken is de criminele organisatie dus anders samengesteld.
De rechtbank benadrukt daarbij dat de organisatie van [medeverdachte 5] weliswaar deels bestond uit mensen die ook lid waren van [motorclub] , maar daarmee niet gelijkgesteld kan worden. De vraag of [motorclub] al dan niet een criminele organisatie is, is in het Eris-proces niet aan de orde.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de eigen woorden van [medeverdachte 5] tegen [medeverdachte 6] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van medeverdachte [medeverdachte 3] : “Ik zei geef die BV over”. In december 2017 spraken [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] over het verder professionaliseren van hun organisatie, de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers, zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg, dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
4.3.5.2
De deelnemers aan de criminele organisatie
De rechtbank hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband en
een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (zie Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264). In het bestanddeeldeelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651). De verdediging van [verdachte] heeft tot vrijspraak geconcludeerd en subsidiair verzocht om de pleegperiode te beperken tot vier à zes weken, vanaf 1 of 18 februari 2017 tot en met 17 maart 2017.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Dat [verdachte] heeft behoord tot de criminele organisatie en dat hij wist dat de organisatie het plegen van liquidaties en aanverwante misdrijven tot oogmerk had, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit hetgeen hiervoor is overwogen in de deelonderzoeken Charon, Barbera en Arford. Tevens heeft de rechtbank de aanvullende bewijsmiddelen ten aanzien van de criminele organisatie in haar oordeel betrokken.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] vanaf de maand januari 2017 (deelonderzoek Charon) tot en met 17 maart 2017 (aanhouding [verdachte] in deelonderzoek Arford) heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. [verdachte] heeft als uitvoerder van de liquidatie van [slachtoffer 2] en in het kader van de voorbereiding van de voorgenomen liquidaties van [slachtoffer 11] , [G] en [slachtoffer 10] een belangrijke bijdrage geleverd aan de doelstelling van de criminele organisatie. Hij is daarmee niet uit eigen beweging gestopt, maar omdat hij werd aangehouden en twee jaren gedetineerd is geweest.