ECLI:NL:RBMNE:2022:221

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2245
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsuitkering en terugwerkende kracht in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van de gemeente [gemeente], en het dagelijks bestuur van de RDWI. Eiser ontving vanaf 19 juni 2017 een bijstandsuitkering naar de norm voor alleenstaande, maar op 18 december 2020 ontving verweerder een melding dat eiser samenwoonde met zijn partner. Dit leidde tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering per 20 november 2020, omdat eiser deze wijziging niet had doorgegeven. Eiser heeft hiertegen geen bezwaar aangetekend, waardoor dit besluit in rechte vaststond. Vervolgens heeft verweerder op 20 januari 2021 opnieuw een bijstandsuitkering toegekend, maar nu naar de norm voor gehuwden.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om de bijstandsverlening niet met terugwerkende kracht toe te kennen. Hij stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn bijstandsuitkering automatisch zou worden aangepast na de inschrijving van zijn partner in de Basisregistratie Personen (BRP). Eiser voerde aan dat hij niet in kwade trouw handelde en dat hij door zijn psychische problematiek kwetsbaar was, wat niet in aanmerking was genomen door verweerder. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2245

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [gemeente] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Usanmaz),
en

het dagelijks bestuur van de RDWI, verweerder

(gemachtigde: mr. V.V. Tuchkova).

Inleiding en procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 20 januari 2021 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor samenwonenden.
Bij besluit van 29 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021 via Skype
.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is verschenen de heer [begeleider] , begeleider van eiser.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser ontving vanaf 19 juni 2017 een bijstandsuitkering naar de norm voor alleenstaande.
1.2
Verweerder heeft op 18 december 2020 een IB-melding ontvangen dat eiser vanaf
20 november 2020 samenwoont met zijn partner, mevrouw [partner] (hierna: partner).
Op 6 januari 2021 heeft verweerder hierover contact opgenomen met eiser. In dat gesprek heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn bijstandsuitkering wordt beëindigd, omdat hij niet heeft doorgegeven dat hij samenwoont.
1.3
Bij besluit van 26 januari 2021 heeft verweerder de bijstand van eiser ingetrokken met ingang van 20 november 2020, omdat hij niet had gemeld dat hij vanaf die datum samenwoonde met zijn partner. De teveel betaalde bijstand heeft eiser teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft hij geen bezwaar aangetekend, waardoor het besluit in rechte vast is komen te staan.
2. Verweerder heeft eiser met ingang van 20 januari 2021 opnieuw een bijstandsuitkering toegekend, deze keer naar de norm voor gehuwden. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser zich op die datum heeft gemeld voor een bijstandsuitkering door het doorgeven op een wijzigingsformulier dat hij per 20 november 2020 samenwoont met zijn partner. Verweerder ziet geen aanleiding voor bijstandsverlening met terugwerkende kracht tot een eerdere datum.
3. Eiser vindt dat de bijstand toegekend zou moeten worden vanaf 20 november 2020, de datum waarop zijn partner is ingeschreven op zijn adres in de BRP van de gemeente [gemeente] . Dan wel vanaf 6 januari 2021, de datum waarop hij is gebeld door verweerder dat zijn uitkering zou worden beëindigd. Hij stelt dat hij in eerste instantie ervan uit is gegaan dat met de inschrijving in het BRP [1] de bijstandsuitkering automatisch zou worden aangepast. Hij is in de week na de inschrijving gebeld door verweerder die hem heeft geïnformeerd dat hij een brief met een formulier ontvangt waarmee hij de wijziging in gezinssituatie kan doorgeven en opnieuw een uitkering kan aanvragen. Toen enige tijd was verstreken en hij geen brief van verweerder had ontvangen, heeft hij samen met zijn begeleider er werk van gemaakt om een nieuwe aanvraag in te dienen. Er is geen sprake geweest van kwade trouw, omdat zijn partner haar bijstandsuitkering bij de gemeente [gemeente] met ingang van 20 november 2020 heeft beëindigd. Ook heeft verweerder geen rekening gehouden met de kwetsbaarheid van eiser gelet op zijn psychische problematiek. Doordat hij ongeveer anderhalve maand geen bijstandsuitkering heeft ontvangen heeft hij schulden opgebouwd, die hij nog moet aflossen.
4. Als iemand vindt dat hij of zij vanaf een eerdere datum de uitkering had moeten krijgen, dan heet dat ‘met terugwerkende kracht’. In de wet [2] en door de hoogste rechter is bepaald dat iemand in principe alleen een uitkering krijgt vanaf het moment dat diegene erom vraagt en niet eerder. Alleen in een hele bijzondere situatie kan iemand vanaf een eerdere datum de uitkering krijgen. Zo’n situatie kan zich voordoen als iemand niet in staat was om zich eerder te melden of als de instantie die de uitkering moet verlenen, hem/haar van het indienen van een aanvraag heeft afgehouden. [3] Eiser moet aannemelijk maken dat er sprake is van zo’n situatie. [4]
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser daar niet in is geslaagd. Eiser heeft zijn stelling dat hij in de week na de inschrijving van zijn partner in het BRP van de gemeente [gemeente] is gebeld door verweerder en dat hij van verweerder op een brief met een aanvraagformulier moest wachten, niet onderbouwd met stukken en ook uit het dossier kan de rechtbank niet afleiden dat eiser (of iemand namens hem) in die periode is gebeld door verweerder. Verder is ook niet gebleken dat hij in de periode tussen 20 november 2020 en 20 januari 2021 op enigerlei wijze heeft getracht contact op te nemen met verweerder waarbij hij kenbaar heeft gemaakt dat hij een nieuwe aanvraag wil doen. Verder strookt de stelling van eiser niet met de werkwijze van verweerder. Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat een melding voor een bijstandsuitkering digitaal moet worden gedaan en pas als dat niet lukt, dan wordt een aanvraagformulier opgestuurd. Ook levert de omstandigheid dat de partner van eiser haar bijstandsuitkering met ingang van 20 november 2020 heeft beëindigd geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering had moeten toekennen. Eiser heeft zijn stelling dat hij kwetsbaar is vanwege psychische problematiek niet nader onderbouwd met stukken zodat niet vast is te stellen in welke mate dat een bijzondere omstandigheid kan opleveren in dit geval. Verder is de omstandigheid dat eiser schulden heeft opgebouwd in de periode dat hij geen bijstandsuitkering ontving volgens vaste rechtspraak [5] geen bijzondere reden om hem met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering toe te kennen.
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht geen bijzondere omstandigheden heeft aangenomen die toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Basisregistratie Personen
2.Artikel 43 en 44 van de Participatiewet (Pw).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4278.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2348.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:419