III. Het invorderingsbesluit
26. Op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Awb heeft het beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op een invorderingsbesluit, voor zover de belanghebbende dat besluit betwist. Eiseressen hebben de rechtbank meegedeeld het niet eens te zijn met het invorderingsbesluit. Daarom zijn hun beroepen mede gericht tegen het invorderingsbesluit.
Wat vinden eiseres I en II?
27. Eiseressen voeren aan dat de verjaringstermijn betreffende de invordering van de dwangsom is verstreken. Het oude recht van artikel 5:35 van de Awb blijft van toepassing. Dat betekent dat de verjaringstermijn tot 23 maart 2021 liep. Weliswaar is op 12 mei 2021 een aanmaning naar eiseressen verstuurd, maar na 23 maart 2021 was het college niet meer bevoegd om betaling van de dwangsom van € 75.000,- in te vorderen. Het beroep tegen de lasten onder dwangsom zou daarom wegens ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
28. Daarnaast voeren eiseressen aan dat het onevenredig is om de dwangsom in te vorderen, omdat het aan het college en de rechtbank is te wijten dat zij de beschikbare rechtsmiddelen niet hebben aangewend. Door de verwijzing van de rechtbank in de voorlopige voorzieningenprocedure naar het vereiste van een spoedeisend belang verkeerden zij ten onrechte in de veronderstelling dat de toezegging van het college (dat de begunstigingstermijn niet is verlengd, dat er nog geen controle is uitgevoerd, het college niet bereid is om een controle uit te stellen tot na het bestreden besluit maar wel bereid is om de invordering uit te stellen tot na dit besluit) al was bewerkstelligd en dat het doorzetten van het verzoek om een voorlopige voorziening kansloos zou zijn, omdat zij geen spoedeisend belang meer zouden hebben.
29. Artikel 5:35 van de Awb bepaalt dat in afwijking van artikel 4:104 van de Awb de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom verjaart door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd. De periode waarin het college nog tot invordering bevoegd was liep dus tot 23 maart 2021.
30. Het college heeft het invorderingbesluit (8 februari 2021) uitgesteld tot na het bestreden besluit II (28 januari 2021). In dit invorderingsbesluit staat dat het college bereid is om tijdens de procedures die eiseressen hebben aangekondigd te gaan voeren de invordering op te schorten. Het college geeft daarbij ook aan dat dat betekent dat hij nu tot invordering over moet gaan om tijdig de verjaring van de invordering te kunnen stuiten. Vervolgens vermeldt het college in dit besluit dat de invordering tot zes weken na de rechterlijke uitspraak wordt opgeschort in geval eiseressen beroep instellen tegen dit besluit.
De rechtbank concludeert dat het college hiermee als onderdeel van het invorderingsbesluit van 8 februari 2021 op grond van artikel 4:111 van de Awb de termijn, voor afloop daarvan, heeft verlengd door uitstel van betaling te geven ingevolge artikel 4:94 van de Awb. Daarnaast heeft het college op 12 mei 2021 een aanmaning naar eiseres II verstuurd. De rechtbank oordeelt daarom dat de invordering van de dwangsom niet is verjaard.
31. Een voorwaarde om een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen is dat sprake is van een spoedeisend belang. De rechtbank kan daarom de opmerking van eiseressen niet volgen dat zij door het college en de rechtbank op het verkeerde been gezet zouden zijn en dat daarom de dwangsom niet kan worden ingevorderd.
32. Het college heeft terecht het bezwaar van eiseres I tegen de last onder dwangsom niet-ontvankelijk verklaard.
33. Het college heeft terecht aan eiseres II een last onder dwangsom opgelegd. Zij heeft namelijk in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2a van het Voorbereidingsbesluit, artikel 7.2, aanhef en onder a, van de Wro en artikel 7.18, eerste lid, van het Bouwbesluit gehandeld, wegens het kortstondig verblijven/huisvesten van meerdere personen in het gebouw aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] tot en met [nummeraanduiding 3] in [plaatsnaam] zonder dat zij met elkaar een gezamenlijk huishouden vormen.
34. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien. Er is namelijk geen concreet zicht op legalisatie en er is niet gebleken dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
35. Het college heeft terecht aan eiseressen een invorderingsbesluit opgelegd.
36. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.