ECLI:NL:RBMNE:2022:1854

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
16/068286-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige en vrijspraak voor verkrachting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, alsook van verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 maart 2021 in Utrecht de minderjarige [benadeelde] heeft aangeraakt, wat als een ontuchtige handeling werd gekwalificeerd. Echter, de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklachten van verkrachting en ontuchtige handelingen die ook het seksueel binnendringen omvatten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat er geen sprake was van dwang, zoals vereist voor een bewezenverklaring van verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren voor het aanraken van de borst van de minderjarige, wat als ontuchtig werd beschouwd. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 200,- werd toegekend voor immateriële schade, maar de overige vorderingen werden afgewezen. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/068286-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
(hierna: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Timmer en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Coster, advocaat te Laren, alsmede mr. M.J. van den Hoonaard, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partij [benadeelde] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
op 10 maart 2021 te Utrecht de minderjarige [benadeelde] door (bedreiging met) geweld en/of feitelijkheden heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, waaronder ook het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] ;
subsidiair:
op 10 maart 2021 te Utrecht ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de minderjarige [benadeelde] (geboren [2005] ), mede bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam;
meer subsidiair:
op 10 maart 2021 te Utrecht ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de minderjarige [benadeelde] (geboren [2005] ).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw hiertoe aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs voor het seksueel binnendringen ontbreekt en ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde dat er geen sprake is van een ontuchtig karakter of opzet daarop. Voorts dient de verklaring van aangeefster met de nodige voorzichtigheid beoordeeld worden, omdat zij kampt met een licht verstandelijke beperking en gedrags- en/of psychiatrische problematiek.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak voor het primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [benadeelde] heeft verkracht (zoals primair ten laste gelegd) of dat hij ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam (zoals subsidiair ten laste gelegd). De rechtbank licht dat als volgt toe.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van verkrachting moet de rechtbank vaststellen dat er sprake is geweest van dwang. Van dwingen is sprake wanneer het slachtoffer toelaat wat hij of zij zonder dwang niet zou hebben toegelaten. Van dwang kan slechts sprake zijn indien de verdachte opzettelijk veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn of haar wil ondergaat. Tevens moet dit voor verdachte kenbaar zijn of had dit voor hem kenbaar kunnen zijn. Dit moet volgen uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
In een zedenzaak doet zich vaak de situatie voor dat alleen de aangeefster en de verdachte aanwezig zijn geweest bij de tenlastegelegde handelingen. Indien steunbewijs ontbreekt, blijven de beschuldigende verklaring van de aangeefster en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de rechter het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige. De verdachte kan dan niet worden veroordeeld.
Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de verkrachting of aanranding als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster, als die betrouwbaar wordt bevonden, op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring (aangeefster) heeft afgelegd. In ieder geval mag tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Als het aanvullend bewijsmateriaal alleen is aan te merken als een onderbouwing van de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster, geeft deze daaraan in het licht van artikel 342, tweede lid, Sv onvoldoende steun. Dat geldt bijvoorbeeld als het aanvullend bewijs bestaat uit een ‘de auditu’-verklaring, inhoudende een weergave van wat de ‘bron’ aan de betrokken getuige heeft verteld. Indien een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezen verklaarde (HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117).
Dwang
De rechtbank kan vaststellen dat verdachte en aangeefster elkaar op 10 maart 2021 zijn tegengekomen op een station en dat verdachte een treinkaartje richting Utrecht heeft aangeschaft voor aangeefster. Vervolgens heeft verdachte op Utrecht centraal een broodje gekocht voor aangeefster en zijn zij richting het werkadres van verdachte gelopen, waar verdachte aangeefster heeft binnengelaten en naar een kantoorruimte heeft gebracht. Hier zou verdachte op verschillende plekken aan aangeefster hebben gezeten. Verdachte heeft aangeefster toegang gegeven tot het WiFi-netwerk en haar vervolgens op haar verzoek naar buiten gebracht.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake is van voldoende steunbewijs om te kunnen aannemen dat er sprake is geweest van dwang. De rechtbank overweegt daartoe dat het door verbalisant [verbalisant] waargenomen huilen van aangeefster onvoldoende is om te kunnen dienen als steunbewijs. De pedagogisch medewerker, werkzaam op de woongroep waar aangeefster verblijft, heeft als getuige verklaard dat aangeefster op enig moment Whatsapp berichten heeft gestuurd naar de groep waarin zij om hulp vraagt omdat ze opgesloten zit en een man haar gevingerd had. Deze verklaring van de getuige is onvoldoende concreet om als steunbewijs te dienen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs is voor het bestanddeel ‘dwang’ en de rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Seksueel binnendringen
Ook met betrekking tot het ten laste gelegde plegen van ontuchtige handelingen, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van aangeefster, is de rechtbank van oordeel dat er, gelet op bovenstaande uiteenzetting, onvoldoende bewijs voorhanden is om wettig en overtuigend te kunnen vaststellen dat verdachte aangeefster seksueel is binnengedrongen. Zo is er geen DNA van verdachte in of rondom de vagina van aangeefster gevonden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.
Ontuchtige handelingen
Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde plegen van ontuchtige handelingen kan de rechtbank vaststellen dat verdachte de linkerborst van aangeefster heeft aangeraakt met zijn hand.
Bewijsmiddelen [1]
Uit het studioverhoor van [benadeelde] blijkt onder meer het volgende:
“De man heeft toen de getuige
[de rechtbank begrijpt: [benadeelde] ]bij haar borsten betast.” [2]
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte onder meer het volgende verklaard:
“Ze pakte mijn hand en legde die op haar borsten.” [3]
Bewijsoverweging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat het aanraken van de borst van aangeefster niet kan worden aangemerkt als ontuchtig en dat de opzet van verdachte daarop ontbreekt. Verdachte stelt dat aangeefster zijn hand op haar borst heeft gelegd. Hij was hierdoor overvallen en heeft direct zijn hand weggetrokken.
De rechtbank overweegt allereerst dat het aanraken van de borst van aangeefster, een vijftienjarig meisje, reeds naar de uiterlijke verschijningsvorm een seksueel karakter heeft en objectief gezien zozeer in strijd is met de sociaal-ethische norm dat hiermee sprake is van een ontuchtige handeling.
Ten aanzien van de opzet op de ontuchtige handeling is de rechtbank van oordeel dat de situatie zoals die door verdachte wordt geschetst, zijnde dat aangeefster zijn hand op haar borst heeft gelegd, hij dat niet wilde en hij die direct heeft weggetrokken, onaannemelijk is. Verdachte neemt een voor hem onbekend meisje mee en verklaart dat zij vreemd gedrag vertoonde en hem bleef verleiden. Toch heeft hij haar meegenomen naar een plek waar niemand anders was en heeft hij haar borst aangeraakt. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het onaannemelijk dat het opzet op de ontuchtelijke handeling bij verdachte ontbrak en dat hij overvallen zou zijn door aangeefster toen zij zijn hand op haar borst heeft gelegd. Het verweer van de verdediging treft wat betreft het meer subsidiair ten laste gelegde dan ook geen doel.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde:
op 10 maart 2021 te Utrecht, met [benadeelde] , geboren op [2005] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, te weten
- het aanraken van de borst van die [benadeelde] (onder de kleding).
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om de schorsing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak op te heffen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte en het feit dat de detentie verdachte erg zwaar is gevallen. Verdachte loopt al lange tijd in een schorsing en heeft zich aan alle voorwaarden gehouden. Verdachte heeft een onmisbare rol binnen zijn gezin door grotendeels de zorg voor zijn dochtertje te dragen, heeft een baan en zorg voor zijn zieke moeder. Een eventuele veroordeling zal met het oog op toekomstige VOG-aanvragen grote gevolgen kunnen hebben voor verdachte. De verdediging verzoekt de rechtbank om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, eventueel in combinatie geheel voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel werkstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Persoonlijke omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 21 maart 2022 en hetgeen ter terechtzitting van 29 april 2022 verhandeld is.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een ontuchtige handeling door de borst van een 15-jarig meisje aan te raken. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van aangeefster en dit neemt de rechtbank hem kwalijk.
Strafoplegging
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en een groot gedeelte van de meer subsidiair ten laste gelegde ontuchtige handelingen. Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 50 uren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
De rechtbank zal het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijze tot een bedrag van €5.000,- en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om de het gevorderde bedrag aan immateriële schade aanzienlijk te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het hiervoor onder het meer subsidiair ten laste gelegde feit rechtstreekse schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 200,-. De rechtbank wijst de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 maart 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 200,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 maart 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 4 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 50 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 25 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, waarbij één dag in voorlopige hechtenis doorgebracht wordt aangemerkt als 2 uur taakstaf;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 200,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2021 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [benadeelde] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 200,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 4 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt en veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- de rechtbank heft het – reeds geschorste bevel – voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mrs. P.M. Leijten, en O. Böhmer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Steijns, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 mei 2022.
Mr. O. Böhmer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2021 te Utrecht, althans in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en),
[benadeelde] , geboren op [2005] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , immers heeft verdachte
- zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde] geduwd/gebracht en/of gehouden en/of (heen en weer) bewogen en/of
- de vagina en/of borst(en) en/of bil(len) van die [benadeelde] (onder de kleding) betast/aangeraakt en/of
- die [benadeelde] op haar oor en/of wang en/of mond gezoend/gekust en/of
- in de nek en/of op/aan het oor en/of de wang van die [benadeelde] gelikt en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte
- die [benadeelde] naar een verlaten, althans rustige, locatie heeft gebracht, te weten een (kantoor in een) (kantoor)pand/gebouw en/of een afgesloten ruimte en/of
- een toegangspas van het (kantoor)pand/gebouw had en/of die [benadeelde] het (kantoor)pand/gebouw niet (zelfstandig) kon verlaten zonder het gebruik van de/een toegangspas en/of zij geen toegangspas had en/of verdachte (daardoor) een situatie heeft doen ontstaan waaraan die [benadeelde] zich niet of onvoldoende kon onttrekken (en/of die [benadeelde] dacht zich niet te kunnen onttrekken) en/of waardoor die [benadeelde] niet weg kon gaan en/of
- de handelingen onverhoeds heeft uitgevoerd en/of
- die [benadeelde] (met kracht) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- die [benadeelde] op een stoel heeft geduwd en/of
- die [benadeelde] tegen zijn, verdachtes, lichaam heeft geduwd en/of
- de jas van die [benadeelde] heeft losgemaakt en/of de trui van die [benadeelde] omhoog heeft gedaan/geschoven en/of
- de broek en/of string van die [benadeelde] naar beneden heeft gedaan/geschoven en/of
- zijn hand in de BH en/of in de broek van die [benadeelde] heeft gebracht en/of gehouden en/of
- een psychisch en/of fysiek en/of een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [benadeelde] heeft gehad (mede gelet op het leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [benadeelde] ) en/of
- ( terwijl die [benadeelde] onder meer zei "rot op" en/of die [benadeelde] hem, verdachte, van zich afduwde met haar hand(en)) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [benadeelde] en/of
- ( aldus) voor die [benadeelde] een bedreigende en/of intimiderende situatie heeft doen ontstaan, waaraan die [benadeelde] zich niet kon onttrekken;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2021 te Utrecht, althans in Nederland, met [benadeelde] , geboren op [2005] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde] en/of
- het betasten/aanraken van de vagina en/of borst(en) en/of bil(len) van die [benadeelde] (onder de kleding) en/of
- het zoenen/kussen van die [benadeelde] op haar oor en/of wang en/of mond en/of
- het likken in de nek en/of op/aan het oor en/of de wang van die [benadeelde] ;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2021 te Utrecht, althans in Nederland, met [benadeelde] , geboren op [2005] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten/aanraken van de vagina en/of borst(en) en/of bil(len) van die [benadeelde] (onder de kleding) en/of
- het zoenen/kussen van die [benadeelde] op haar oor en/of wang en/of mond en/of
- het likken in de nek en/of op/aan het oor en/of de wang van die [benadeelde] ;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 juli 2021, genummerd PL0900-2021075982, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 126. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.een proces-verbaal van bevindingen van het studioverhoor van [benadeelde] , pagina 66.
3.een proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris van 12 maart 2021, pagina 2.