Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van het volgende beoordelingskader.
7. Uit de Wet WIA volgt dat de eigenrisicodrager onder andere verantwoordelijk is voor het opstellen van het re-integratieverslag.Indien blijkt dat de eigenrisicodrager zonder deugdelijke grond niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan, verlengt verweerder het tijdvak gedurende welke de verzekerde recht op ziekengeld heeft op grond van de Zw.Dit is de ziekengeldsanctie. Het doel daarvan is om de eigenrisicodrager in de gelegenheid te stellen om zijn tekortkoming te herstellen.De verlenging als gevolg van een ziekengeldsanctie duurt ten hoogste 52 weken.
8. Bij een verzoek om bekorting van een ziekengeldsanctie is het in beginsel aan de werkgever om aan te tonen dat hij zijn tekortkoming heeft hersteld.Verweerder dient vervolgens binnen drie weken na de ontvangst van de melding door de werkgever de beschikking te geven waarin wordt vastgesteld of de tekortkoming is hersteld.De ziekengeldsanctie eindigt zes weken nadat verweerder heeft vastgesteld dat de werkgever zijn tekortkoming heeft hersteld, maar niet later dan na 52 weken.Indien verweerder de beschikking waarin wordt vastgesteld of een tekortkoming al dan niet is hersteld, te laat geeft, eindigt het tijdvak zoveel eerder als de beschikking later is afgegeven.
Gerechtvaardigd vertrouwen dat medische informatie niet ontbrak?
9. Eiseres voert aan dat zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat er behalve de in het besluit van 16 januari 2018 genoemde stukken geen informatie meer in het re-integratiedossier ontbrak. Blijkens dat besluit ontbraken op dat moment in het dossier het plan van aanpak, de eerstejaarsevaluatie, de probleemanalyse en het actueel oordeel van de bedrijfsarts. Over het ontbreken van medische informatie werd in dat besluit met geen woord gerept, zo stelt eiseres. De arbodienst had de medische informatie reeds op 10 januari 2018 aan de werkneemster gestuurd en daarbij aangegeven dat de werkneemster die informatie zelf aan verweerder diende te sturen. Dat de werkneemster dat vervolgens niet (volledig) heeft gedaan, en alleen haar contactgegevens heeft opgenomen in het ingestuurde ‘formulier medische informatie’, is iets dat zich aan het gezichtsveld van eiseres onttrok. Door eiseres pas bij besluit van 6 juni 2018 in kennis te stellen van het ontbreken van die medische informatie, heeft verweerder volgens eiseres onder meer in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel.
10. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen.Voor een geslaagd beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat sprake is van een toezegging of andere uitlating waaruit zij mocht afleiden dat ze niet méér informatie hoefde te overleggen dan zij bij het bekortingsverzoek heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke uitlating in dit geval gelegen in het besluit van 16 januari 2018, waarin verweerder de ziekengeldsanctie aan eiseres heeft opgelegd. Daarin is immers niet vermeld dat ook de medische informatie nog ontbrak. Dit terwijl uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat het de werkgever op basis van een dergelijk besluit voldoende duidelijk moet zijn waaruit zijn tekortkoming bestaat.Alleen dan zal de werkgever overeenkomstig artikel 25, negende lid, van de Wet WIA immers in de gelegenheid zijn om die tekortkoming te herstellen. Tegen die achtergrond kon en mocht eiseres uit het besluit van 16 januari 2018 afleiden dat zij met het overleggen van de in dat besluit genoemde stukken haar tekortkoming zou hebben hersteld, en dat niet ook de medische informatie nog ontbrak.
11. Verweerder stelt in dat kader dat er wel medische informatie was, maar dat pas bij de beoordeling daarvan door de verzekeringsarts bleek dat die medische informatie niet voldoende was om de re-integratie inspanningen te kunnen beoordelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet aan eiseres worden tegengeworpen. De rechtbank is het namelijk met eiseres eens dat het voor verweerder meteen duidelijk had kunnen zijn dat het door de werkneemster verstrekte ‘formulier medische informatie’ niet de gevraagde medische informatie bevatte. Dat verweerder zich dit pas realiseerde toen de door de werkneemster aangeleverde informatie maanden later werd beoordeeld, komt onder die omstandigheden voor risico van verweerder.
12. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de tweede plaats vereist dat de betrokken uitlating aan verweerder kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier het geval, nu de uitlating waar het hier om gaat rechtstreeks volgt uit een besluit van verweerder.
13. In de derde plaats moet in het kader van een beroep op het vertrouwensbeginsel een belangenafweging worden gemaakt. In dat verband overweegt de rechtbank dat in dit geval niet is gebleken van zwaarder wegende belangen – zoals het algemeen belang of belangen van derden – die zouden (kunnen) maken dat aan het gerechtvaardigd vertrouwen van eiseres voorbij zou moeten worden gegaan.
14. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel. Verweerder was gehouden aan de gerechtvaardigde verwachtingen van eiseres te voldoen. Met het overleggen van de in het besluit van 16 januari 2018 genoemde stukken en het herstellen van de in dat besluit genoemde tekortkoming, bestond naar het oordeel van de rechtbank voor verweerder dan ook geen basis meer voor het handhaven van de ziekengeldsanctie. Verweerder had de ziekengeldsanctie gelet daarop moeten beëindigen. De rechtbank komt verderop in deze uitspraak terug op de gevolgen hiervan.
Termijnoverschrijding beslissing op het bekortingsverzoek?
15. Eiseres stelt verder dat verweerder de termijn heeft overschreden om te beslissen op het bekortingsverzoek van 13 februari 2018. Gelet op die termijn had verweerder de ziekengeldsanctie uiterlijk op 17 april 2018 moeten beëindigen, zo stelt eiseres.
16. Ook deze beroepsgrond slaagt. Verweerder had in principe binnen drie weken op het bekortingsverzoek van 13 februari 2018 moeten beslissen,dus uiterlijk op 6 maart 2018. Verweerder heeft daar echter pas op 6 juni 2018 op beslist. Dat is drie maanden te laat. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen had verweerder naar aanleiding van het bekortingsverzoek moeten vaststellen dat de in het besluit van 16 januari 2018 genoemde tekortkoming was hersteld. Gelet daarop had de ziekengeldsanctie blijkens artikel 25, veertiende lid, van de Wet WIA zes weken na de uiterste datum voor die vaststelling moeten eindigen, dus op 17 april 2018.
17. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van eiseres. Dat betekent dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte de afwijzing van het bekortingsverzoek heeft gehandhaafd. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen. De rechtbank ziet voorts aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te beslissen dat het bekortingsverzoek van 13 februari 2018 wordt gehonoreerd, en dat de ziekengeldsanctie op 17 april 2018 is geëindigd.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Ook ziet de rechtbank aanleiding om verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten moeten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vastgesteld op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor van 1). Daarnaast komen ook de reiskosten tot een bedrag van € 48,60 voor vergoeding in aanmerking.