ECLI:NL:RBMNE:2022:1818

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
UTR 19 / 901
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bekorting van ziekengeldsanctie door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft de weigering van het UWV om een aan eiseres opgelegde ziekengeldsanctie te bekorten. De achtergrond van de zaak gaat terug naar 11 maart 2016, toen een werkneemster van eiseres uitviel wegens ziekte. Na het beëindigen van het dienstverband op 17 januari 2017, kwam de werkneemster in de Ziektewet terecht, waarbij eiseres als eigenrisicodrager de uitkering betaalde. In januari 2018 legde het UWV een loonsanctie op aan eiseres wegens het niet tijdig overleggen van een compleet re-integratiedossier. Eiseres verzocht om bekorting van deze loonsanctie, maar het UWV weigerde dit, met als argument dat er onvoldoende medische informatie was om de re-integratie-inspanningen te beoordelen.

Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 16 februari 2022 werd het geschil behandeld. Eiseres voerde aan dat het UWV niet gerechtigd was om de loonsanctie om te zetten in een ziekengeldsanctie en dat het UWV ten onrechte het niet volledig zijn van het re-integratiedossier voor rekening van eiseres had laten komen. De rechtbank oordeelde dat eiseres gerechtvaardigd had mogen vertrouwen dat zij met het overleggen van de in het besluit van 16 januari 2018 genoemde stukken haar tekortkoming had hersteld. De rechtbank concludeerde dat het UWV de ziekengeldsanctie ten onrechte had gehandhaafd en dat de termijn voor het beslissen op het bekortingsverzoek was overschreden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herstelde het primaire besluit en droeg het UWV op het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19 / 901

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V. te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mw. mr. R.H. Edema-Spaans)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mw. mr. E.F.D.A. Römgens).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de weigering van verweerder om een aan eiseres opgelegde ziekengeldsanctie te bekorten. Het gaat daarbij kort samengevat om het volgende.
2. Op 11 maart 2016 is een werkneemster van eiseres, [werkneemster] (de werkneemster) uitgevallen wegens ziekte. Het dienstverband van de werkneemster is op 17 januari 2017 van rechtswege geëindigd. De werkneemster is toen ziek uit dienst gegaan en in de Ziektewet (Zw) terecht gekomen. Eiseres heeft als eigenrisicodrager de Zw-uitkering betaald.
3. De werkneemster heeft in december 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Verweerder heeft vervolgens in het besluit van 16 januari 2018 aan eiseres een (administratieve) loonsanctie opgelegd wegens het niet op tijd overleggen van het complete re-integratiedossier. Eiseres heeft vervolgens aanvullende stukken aan verweerder gestuurd en op 13 februari 2018 een verzoek gedaan tot bekorting van de loonsanctie. Bij besluit van 6 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het bekortingsverzoek afgewezen. Reden daarvoor was dat volgens de verzekeringsarts onvoldoende medische informatie was ontvangen om de re-integratie inspanningen te kunnen beoordelen. Bij besluit van 18 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de beslissing gewijzigd in de zin dat niet de periode van loondoorbetaling maar de periode van doorbetaling van het ziekengeld niet wordt bekort. Volgens verweerder is echter terecht besloten om de periode waarin het ziekengeld moet worden doorbetaald niet te bekorten. Verweerder heeft de afwijzing van het bekortingsverzoek dan ook gehandhaafd.
4. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar bekortingsverzoek en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op de zitting van 16 februari 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door dhr. [A] en door haar gemachtigde. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Het geschil

5. In haar beroepschrift heeft eiseres primair aangevoerd dat verweerder niet gerechtigd was om in bezwaar de loonsanctie om te zetten in een ziekengeldsanctie. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft nadien in de door eiseres tegen de oplegging van de loonsanctie gevoerde procedure echter bepaald dat verweerder daartoe wel gerechtigd was. [1] Zoals eiseres bij brief van 3 december 2021 heeft aangegeven, resteert daarmee in de onderhavige procedure de subsidiair aangevoerde beroepsgrond, gericht tegen de weigering van verweerder om het bekortingsverzoek van eiseres te honoreren. In dat kader heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte het niet volledig zijn van het re-integratiedossier op de datum van het bekortingsverzoek voor rekening en risico van eiseres heeft laten komen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van het volgende beoordelingskader.
Beoordelingskader
7. Uit de Wet WIA volgt dat de eigenrisicodrager onder andere verantwoordelijk is voor het opstellen van het re-integratieverslag. [2] Indien blijkt dat de eigenrisicodrager zonder deugdelijke grond niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan, verlengt verweerder het tijdvak gedurende welke de verzekerde recht op ziekengeld heeft op grond van de Zw. [3] Dit is de ziekengeldsanctie. Het doel daarvan is om de eigenrisicodrager in de gelegenheid te stellen om zijn tekortkoming te herstellen. [4] De verlenging als gevolg van een ziekengeldsanctie duurt ten hoogste 52 weken. [5]
8. Bij een verzoek om bekorting van een ziekengeldsanctie is het in beginsel aan de werkgever om aan te tonen dat hij zijn tekortkoming heeft hersteld. [6] Verweerder dient vervolgens binnen drie weken na de ontvangst van de melding door de werkgever de beschikking te geven waarin wordt vastgesteld of de tekortkoming is hersteld. [7] De ziekengeldsanctie eindigt zes weken nadat verweerder heeft vastgesteld dat de werkgever zijn tekortkoming heeft hersteld, maar niet later dan na 52 weken. [8] Indien verweerder de beschikking waarin wordt vastgesteld of een tekortkoming al dan niet is hersteld, te laat geeft, eindigt het tijdvak zoveel eerder als de beschikking later is afgegeven. [9]
Gerechtvaardigd vertrouwen dat medische informatie niet ontbrak?
9. Eiseres voert aan dat zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat er behalve de in het besluit van 16 januari 2018 genoemde stukken geen informatie meer in het re-integratiedossier ontbrak. Blijkens dat besluit ontbraken op dat moment in het dossier het plan van aanpak, de eerstejaarsevaluatie, de probleemanalyse en het actueel oordeel van de bedrijfsarts. Over het ontbreken van medische informatie werd in dat besluit met geen woord gerept, zo stelt eiseres. De arbodienst had de medische informatie reeds op 10 januari 2018 aan de werkneemster gestuurd en daarbij aangegeven dat de werkneemster die informatie zelf aan verweerder diende te sturen. Dat de werkneemster dat vervolgens niet (volledig) heeft gedaan, en alleen haar contactgegevens heeft opgenomen in het ingestuurde ‘formulier medische informatie’, is iets dat zich aan het gezichtsveld van eiseres onttrok. Door eiseres pas bij besluit van 6 juni 2018 in kennis te stellen van het ontbreken van die medische informatie, heeft verweerder volgens eiseres onder meer in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel.
10. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen. [10] Voor een geslaagd beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat sprake is van een toezegging of andere uitlating waaruit zij mocht afleiden dat ze niet méér informatie hoefde te overleggen dan zij bij het bekortingsverzoek heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke uitlating in dit geval gelegen in het besluit van 16 januari 2018, waarin verweerder de ziekengeldsanctie aan eiseres heeft opgelegd. Daarin is immers niet vermeld dat ook de medische informatie nog ontbrak. Dit terwijl uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat het de werkgever op basis van een dergelijk besluit voldoende duidelijk moet zijn waaruit zijn tekortkoming bestaat. [11] Alleen dan zal de werkgever overeenkomstig artikel 25, negende lid, van de Wet WIA immers in de gelegenheid zijn om die tekortkoming te herstellen. Tegen die achtergrond kon en mocht eiseres uit het besluit van 16 januari 2018 afleiden dat zij met het overleggen van de in dat besluit genoemde stukken haar tekortkoming zou hebben hersteld, en dat niet ook de medische informatie nog ontbrak.
11. Verweerder stelt in dat kader dat er wel medische informatie was, maar dat pas bij de beoordeling daarvan door de verzekeringsarts bleek dat die medische informatie niet voldoende was om de re-integratie inspanningen te kunnen beoordelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet aan eiseres worden tegengeworpen. De rechtbank is het namelijk met eiseres eens dat het voor verweerder meteen duidelijk had kunnen zijn dat het door de werkneemster verstrekte ‘formulier medische informatie’ niet de gevraagde medische informatie bevatte. Dat verweerder zich dit pas realiseerde toen de door de werkneemster aangeleverde informatie maanden later werd beoordeeld, komt onder die omstandigheden voor risico van verweerder.
12. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de tweede plaats vereist dat de betrokken uitlating aan verweerder kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier het geval, nu de uitlating waar het hier om gaat rechtstreeks volgt uit een besluit van verweerder.
13. In de derde plaats moet in het kader van een beroep op het vertrouwensbeginsel een belangenafweging worden gemaakt. In dat verband overweegt de rechtbank dat in dit geval niet is gebleken van zwaarder wegende belangen – zoals het algemeen belang of belangen van derden – die zouden (kunnen) maken dat aan het gerechtvaardigd vertrouwen van eiseres voorbij zou moeten worden gegaan.
14. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel. Verweerder was gehouden aan de gerechtvaardigde verwachtingen van eiseres te voldoen. Met het overleggen van de in het besluit van 16 januari 2018 genoemde stukken en het herstellen van de in dat besluit genoemde tekortkoming, bestond naar het oordeel van de rechtbank voor verweerder dan ook geen basis meer voor het handhaven van de ziekengeldsanctie. Verweerder had de ziekengeldsanctie gelet daarop moeten beëindigen. De rechtbank komt verderop in deze uitspraak terug op de gevolgen hiervan.
Termijnoverschrijding beslissing op het bekortingsverzoek?
15. Eiseres stelt verder dat verweerder de termijn heeft overschreden om te beslissen op het bekortingsverzoek van 13 februari 2018. Gelet op die termijn had verweerder de ziekengeldsanctie uiterlijk op 17 april 2018 moeten beëindigen, zo stelt eiseres.
16. Ook deze beroepsgrond slaagt. Verweerder had in principe binnen drie weken op het bekortingsverzoek van 13 februari 2018 moeten beslissen, [12] dus uiterlijk op 6 maart 2018. Verweerder heeft daar echter pas op 6 juni 2018 op beslist. Dat is drie maanden te laat. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen had verweerder naar aanleiding van het bekortingsverzoek moeten vaststellen dat de in het besluit van 16 januari 2018 genoemde tekortkoming was hersteld. Gelet daarop had de ziekengeldsanctie blijkens artikel 25, veertiende lid, van de Wet WIA zes weken na de uiterste datum voor die vaststelling moeten eindigen, dus op 17 april 2018.
Conclusie en gevolgen
17. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van eiseres. Dat betekent dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte de afwijzing van het bekortingsverzoek heeft gehandhaafd. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen. De rechtbank ziet voorts aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te beslissen dat het bekortingsverzoek van 13 februari 2018 wordt gehonoreerd, en dat de ziekengeldsanctie op 17 april 2018 is geëindigd.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Ook ziet de rechtbank aanleiding om verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten moeten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vastgesteld op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor van 1). Daarnaast komen ook de reiskosten tot een bedrag van € 48,60 voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het primaire besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te voldoen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.566,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 12 mei 2022. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.CRvB, uitspraak van 28 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2693.
2.Artikel 26 lid 2 jo. artikel 25 lid 3 WIA.
3.Artikel 26 lid 2 jo. artikel 25 lid 9 WIA.
4.Idem.
5.Idem.
6.Artikel 26 lid 2 jo. artikel 25 lid 12 WIA.
7.Artikel 26 lid 2 jo. artikel 25 lid 13 WIA.
8.Artikel 26 lid 2 jo. artikel 25 lid 14 WIA.
9.Idem.
10.Zie bijv. CRvB, uitspraak van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351, uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559 en uitspraak van 13 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:96.
11.Zie bijv. CRvB, uitspraak van 11 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:861 en uitspraak van 28 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:732.
12.Artikel 26 lid 2 jo. artikel 25 lid 13 WIA.