In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande ouder die bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit van verweerder vernietigd. Verweerder had de bijstandsuitkering van eiseres per 23 mei 2021 ingetrokken en de verstrekte bijstand over de periode van 23 mei 2021 tot en met 30 juni 2021 teruggevorderd, op basis van de veronderstelling dat eiseres samenwoonde met de heer [A] zonder dit te melden. Eiseres betwistte deze claim en stelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering onzorgvuldig was voorbereid.
De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstandsuitkering bij verweerder lag. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet voldoende bewijs had geleverd dat eiseres en de heer [A] een gezamenlijke huishouding voerden. De rechtbank wees op de onvolledigheid van de verklaringen en het gebrek aan ondertekening van belangrijke documenten, wat de bewijskracht van de verklaringen van eiseres aantastte. Bovendien was er onvoldoende onderzoek gedaan naar de leefomstandigheden van de heer [A] en zijn moeder, wat de conclusie van verweerder ondermijnde.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de juiste bewijsvoering bij besluiten tot intrekking van bijstandsuitkeringen.