ECLI:NL:RBMNE:2022:1610

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
UTR 22/59
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande ouder die bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit van verweerder vernietigd. Verweerder had de bijstandsuitkering van eiseres per 23 mei 2021 ingetrokken en de verstrekte bijstand over de periode van 23 mei 2021 tot en met 30 juni 2021 teruggevorderd, op basis van de veronderstelling dat eiseres samenwoonde met de heer [A] zonder dit te melden. Eiseres betwistte deze claim en stelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering onzorgvuldig was voorbereid.

De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstandsuitkering bij verweerder lag. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet voldoende bewijs had geleverd dat eiseres en de heer [A] een gezamenlijke huishouding voerden. De rechtbank wees op de onvolledigheid van de verklaringen en het gebrek aan ondertekening van belangrijke documenten, wat de bewijskracht van de verklaringen van eiseres aantastte. Bovendien was er onvoldoende onderzoek gedaan naar de leefomstandigheden van de heer [A] en zijn moeder, wat de conclusie van verweerder ondermijnde.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de juiste bewijsvoering bij besluiten tot intrekking van bijstandsuitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/59
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.F. Wienen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Holt).

Procesverloop

In het besluit van 19 augustus 2021 (het intrekkingsbesluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres per 23 mei 2021 ingetrokken. In het besluit van 20 augustus 2021 (het terugvorderingsbesluit) heeft verweerder de verstrekte bijstand over de periode van 23 mei 2021 tot en met 30 juni 2021 teruggevorderd.
In het besluit van 23 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het intrekkings- en terugvorderingsbesluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2022 via Teams op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.600,-.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Eiseres ontving vanaf 3 november 2011 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder op grond van de Participatiewet (Pw). Op 11 juni 2019 is het kind van eiseres en de heer [A] geboren. De heer [A] heeft dit kind erkend. Eiseres woont op het [adres] in [woonplaats] (het uitkeringsadres). De heer [A] staat ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats] (het inschrijfadres). De heer [A] ontvangt geen bijstandsuitkering.
Het bestreden besluit
Op 8 april 2021 heeft verweerder een anonieme tip ontvangen dat eiseres en de heer [A] samenwonen op het uitkeringsadres. Verweerder heeft naar aanleiding van deze tip onderzoek laten instellen. De sociale recherche Flevoland (de sociale recherche) heeft waarnemingen bij het uitkeringsadres verricht. Hierbij is de bus van de heer [A] bij 23 van de 30 waarnemingen gesignaleerd. Op 22 juli 2021 heeft een huisbezoek plaatsgevonden op het uitkeringsadres. Hierbij zijn kleding, verzorgingsproducten, wat administratie, een doos met foto’s en de ID-kaart van de heer [A] gevonden. Ook heeft de sociale recherche eiseres op 22 juli 2021 gehoord. Volgens het gespreksverslag heeft eiseres toen – onder meer – verklaard dat zij had moeten melden dat de heer [A] het grootste deel van de tijd bij haar is en drie of soms vier nachten per week bij haar slaapt. Eiseres heeft het verslag van dit gehoor niet ondertekend. Ook is een buurvrouw van de heer [A] gehoord. Deze buurvrouw heeft verklaard dat zij de heer [A] in de zes maanden dat zij er woont nooit heeft gezien.
Verweerder heeft op basis van de onderzoeksresultaten de uitkering van eiseres ingetrokken per 23 mei 2021 en de verleende bijstand teruggevorderd over de periode van 23 mei 2021 tot en met 30 juni 2021. Eiseres voert volgens verweerder een gemeenschappelijke huishouding met de heer [A] en heeft dit niet gemeld. Dit is in strijd met de inlichtingenverplichting. [1] Eiseres moet daarom een bedrag van € 1.533,74 aan verweerder terugbetalen.
Toetsingskader
5. De rechtbank stelt voorop dat een besluit tot intrekking van bijstand een belastend besluit is. Dit betekent dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat voldaan is aan de voorwaarden om de bijstandsuitkering in te trekken op verweerder rust. In dit geval moet verweerder dus aannemelijk maken dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij en de heer [A] een gezamenlijke huishouding voerden.
6. Omdat uit de relatie van eiseres en de heer [A] een kind is geboren, is voor de beantwoording van de vraag of sprake was van een gezamenlijke huishouding bepalend of eiseres en de heer [A] in de te beoordelen perioden hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning. [2] Het hoofdverblijf van iemand is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet bepaald worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Dat eiseres en de heer [A] niet op hetzelfde adres stonden ingeschreven maakt hierbij niet uit. [3] De rechtbank wijst er verder op dat de vraag waar iemand zijn hoofverblijf heeft, moet worden onderscheiden van de vraag of sprake is van wederzijdse zorg.
7. De rechtbank stelt vast dat de intrekking van de bijstandsuitkering gebaseerd is op de verklaringen van eiseres, de waarnemingen bij het uitkeringsadres, het huisbezoek en de verklaring van de buurvrouw. De rechtbank zal hierna deze bewijsmiddelen bespreken.
De verklaringen van eiseres
8. De rechtbank stelt vast dat de intrekking voor een groot deel is gebaseerd op de verklaringen van eiseres, zoals neergelegd in het gespreksverslag. Eiseres betwist gemotiveerd dat het gespreksverslag klopt. Om die reden heeft zij het gespreksverslag niet ondertekend.
9. Volgens rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan. Eiseres heeft haar verklaring niet ondertekend, maar dat betekent niet dat deze verklaring niet mag worden gebruikt. Een latere intrekking of ontkenning van een verklaring heeft in principe weinig betekenis. Dit is anders als sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. [4] In deze zaak zijn er voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat van zulke bijzondere omstandigheden sprake is. De rechtbank legt dit hieronder uit.
10. Een belangrijke reden dat iemand aan een niet ondertekende verklaring mag worden gehouden, is dat het verslag hiervan op ambtseed is opgemaakt. Het gespreksverslag van het gehoor van 22 juli 2021 is echter niet door de sociaal rechercheurs ondertekend. Het onderzoeksrapport van 3 augustus 2021, waarin een weergave van het gesprek van 22 juli 2021 is opgenomen, is ook niet op controleerbare wijze ondertekend. Deze bevat enkel een op een losse pagina opgenomen elektronische/gescande handtekening. Het is hiermee voor de rechtbank niet controleerbaar of het gespreksverslag en het onderzoeksrapport van 3 augustus 2021 op ambtseed zijn opgemaakt. Aan het verslag van de verklaringen door eiseres komt daarom naar het oordeel van de rechtbank minder bewijskracht toe. [5]
11. Daarnaast heeft eiseres ter zitting toegelicht dat het verslag een onvolledige weergave is van haar verklaringen en dat deze uit hun context zijn gehaald. Eiseres heeft verder ter zitting onbetwist gesteld dat zij in 2019 met haar klantmanager heeft besproken dat de heer [A] twee of drie nachten per week bij haar mag slapen vanwege de zware zorg voor hun zoontje met gezondheidsproblemen. De klantmanager heeft bij dit gesprek aangegeven dat het geen gevolgen heeft voor de bijstandsuitkering van eiseres als de heer [A] twee a drie nachten per week bij haar slaapt. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat verweerder nu niet aan eiseres kan tegenwerpen dat de heer [A] meerdere nachten per week bij haar doorbrengt. Daarnaast heeft eiseres ter zitting bijvoorbeeld uitgelegd dat zij niet heeft verklaard dat de heer [A] boodschappen voor haar doet [6] , maar dat hij wel eens een biertje voor zichzelf koopt. Deze verklaring stemt overeen met de verklaring van eiseres later in het gehoor. [7] Ook om deze reden ziet de rechtbank aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de in het gespreksverslag neergelegde weergave van de verklaringen.

De waarnemingen bij het uitkeringsadres

12. Naast de verklaringen van eiseres is de intrekking van de bijstandsuitkering ook gebaseerd op waarnemingen bij het uitkeringsadres gedurende ongeveer twee maanden. Hierbij is de bus van de heer [A] bij 23 van de 30 waarnemingen in de buurt van het uitkeringsadres gezien. Bij slechts 5 van de 30 waarnemingen is gezien dat de heer [A] vanuit het uitkeringsadres naar de bus loopt. Uit de omstandigheid dat de bus vaak bij het uitkeringsadres geparkeerd stond, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de heer [A] zijn hoofdverblijf bij eiseres had in de te beoordelen periode. Vast staat namelijk dat de moeder van de heer [A] zeer dichtbij het uitkeringsadres woont en dat de heer [A] een parkeervergunning heeft op het adres van zijn moeder. Hierbij acht de rechtbank verder van belang dat eiseres onbetwist heeft gesteld dat de heer [A] geen sleutel van het uitkeringsadres heeft.
Het huisbezoek
13. De rechtbank stelt vast dat bij het huisbezoek op 22 juli 2021 spullen van de heer [A] op het uitkeringsadres zijn gevonden. Het gaat hierbij om kleding, een doos met foto’s, wat verzorgingsproducten en wat administratie. De rechtbank overweegt dat de hoeveelheid kleding die is gevonden méér is dan een paar losse kledingstukken, maar dat het ook geen volledige garderobe betreft. De kleding en andere spullen zouden een aanknopingspunt kunnen zijn voor de conclusie dat de heer [A] zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres, maar zijn gelet op hetgeen eiseres hierover heeft verklaard, op zichzelf onvoldoende.
De verklaring van de buurvrouw
14. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van de buurvrouw van de heer [A] erg summier is en dat uit het verslag niet blijkt dat op de gegeven antwoorden is doorgevraagd. Zij verklaart alleen dat zij de heer [A] in de afgelopen zes maanden niet heeft gezien. Uit deze verklaring kan niet worden opgemaakt dat de heer [A] zijn hoofdverblijf bij eiseres heeft. Aan deze verklaring komt naar het oordeel van de rechtbank geringe waarde toe.
Conclusie
15. De rechtbank oordeelt dat verweerder gelet op het voorgaande op basis van de verklaringen van eiseres, de waarnemingen bij het uitkeringsadres, het huisbezoek en de verklaring van de buurvrouw niet kon concluderen dat de heer [A] zijn hoofdverblijf in de te beoordelen periode bij eiseres op het uitkeringsadres had. Hierbij acht de rechtbank verder van belang dat geen (poging tot) onderzoek is gedaan op het adres van de moeder van de heer [A] en dat het onderzoek op het inschrijfadres erg oppervlakkig van aard is geweest. Dat dit geen bijstandsadressen zijn maakt dit niet anders. De heer [A] en zijn moeder hadden immers op verzoek van verweerder toegang kunnen verlenen tot de woningen, zodat een volledig(er) onderzoek naar het hoofdverblijf van de heer [A] kon plaatsvinden. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank ook nader onderzoek kunnen en moeten doen naar de leefwijze van de heer [A] , zoals waar hij zijn familie en vrienden ontvangt, waar hij zijn post ontvangt en waar hij bijvoorbeeld zijn boodschappen doet. Dit soort omstandigheden zijn immers ook van belang om vast te kunnen stellen waar de heer [A] in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had. Dit betekent dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Dit is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
16. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.600,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
19. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2022 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 17, eerste lid, van de Pw.
2.Op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2019:400
4.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:811
5.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2017:3011
6.Zie pagina 2 van het gespreksverslag van het gehoor van 22 juli 2021.
7.Zie pagina 4 van het gespreksverslag van het gehoor van 22 juli 2021.