ECLI:NL:CRVB:2017:3011

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
16/7659 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van woonadresonderzoek

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Hengelo hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van betrokkene gegrond had verklaard en de besluiten tot intrekking van de bijstand had vernietigd. Betrokkene ontving bijstand op basis van de Participatiewet en stond ingeschreven op een uitkeringsadres in Hengelo. Na een melding dat betrokkene zijn correspondentie op twee adressen wilde ontvangen, heeft de gemeente Hengelo een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek omvatte onder andere het opvragen van verbruiksgegevens, het horen van getuigen en het uitvoeren van huisbezoeken. Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft het college de bijstand van betrokkene met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd, omdat betrokkene niet op het uitkeringsadres zou wonen. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van betrokkene niet op de juiste wijze waren vastgelegd en dat er onvoldoende bewijs was voor de intrekking van de bijstand. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het college voldoende bewijs heeft geleverd dat betrokkene in de relevante periode niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

16.7659 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
2 november 2016, 16/1511 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (appellant)
[betrokkene] te [X. ] (betrokkene)
Datum uitspraak: 29 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. T. Geerdink, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L.C. Visser. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Geerdink.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Betrokkene stond tot 27 oktober 2015 ingeschreven op het [uitkeringsadres] te Hengelo (uitkeringsadres).
1.2.
Naar aanleiding van een melding van betrokkene dat hij de correspondentie van appellant wil ontvangen op twee adressen in [X. ] heeft de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Hengelo een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. In dat verband zijn onder meer de verbruiksgegevens van water, elektra en gas opgevraagd, politiemutaties ingezien, stukken opgevraagd bij betrokkene en gegevens opgevraagd bij de Rabobank. Daarnaast zijn in de periode van 22 september 2015 tot en met
6 oktober 2015 waarnemingen verricht, is het aantal afvalstortingen opgevraagd, is een buurtbewoner als getuige gehoord, heeft op 7 oktober 2015 een gesprek met betrokkene plaatsgevonden en is aansluitend op dat gesprek een huisbezoek op het uitkeringsadres afgelegd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in rapportages
van 7 en 9 oktober 2015.
1.3.
Bij besluit van 12 oktober 2015 (besluit 1) heeft appellant de bijstand van betrokkene met ingang van 1 september 2015 beëindigd (lees: ingetrokken). Aan dit besluit heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkene niet langer zijn hoofdverblijf heeft in Hengelo.
1.4.
Bij besluit van 7 december 2015 (besluit 2) heeft appellant het recht op bijstand van betrokkene over de periode van 1 december 2014 tot en met 31 augustus 2015 ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 8.763,82 van hem teruggevorderd. Aan dit besluit heeft appellant ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat betrokkene niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
1.5.
Bij besluit van 11 mei 2016 (bestreden besluit) heeft appellant de bezwaren tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat op basis van de eigen verklaring van betrokkene in combinatie met de overige onderzoeksbevindingen afdoende is gebleken dat betrokkene vanaf 1 december 2014 zijn woonstede op het uitkeringsadres heeft opgegeven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en besluiten 1 en 2 herroepen. De rechtbank heeft - kort samengevat - overwogen dat wat betrokkene op 7 oktober 2015 heeft verklaard niet is vastgelegd in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt document dat betrokkene ter lezing is aangeboden en door hem is ondertekend, dat betrokkene de verklaring in bezwaar heeft betwist en dat op grond hiervan er onvoldoende waarborgen zijn dat de weergave van de verklaring in de rapportages een juiste zakelijke weergave is van wat betrokkene met betrekking tot zijn woonsituatie heeft verklaard. Aan de verklaring kan niet de waarde worden toegekend die appellant daaraan heeft gehecht. De overige onderzoeksbevindingen zijn onvoldoende om aan te nemen dat betrokkene zijn hoofdverblijf heeft willen verplaatsen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat er voldoende waarborgen zijn dat de verklaring van betrokkene, zoals deze is opgenomen in de rapportages van 7 en 9 oktober 2015, een juiste en zakelijke weergave is van wat betrokkene heeft verklaard, omdat de rapportages zijn opgemaakt door een tot opsporing bevoegde ambtenaar en door een andere medewerker die bij de gesprekken met betrokkene aanwezig is geweest. Voorts heeft appellant aangevoerd dat uit de overige onderzoeksbevindingen ook blijkt dat betrokkene de woning op het uitkeringsadres niet bewoonde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling ligt voor de periode met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken,
1 december 2014, tot en met de datum van het intrekkingsbesluit, dit is 12 oktober 2015.
4.2.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.3.
De vraag die hier voorligt is of appellant aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene in de periode van belang niet meer op het uitkeringsadres woonde. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.4.
Betrokkene heeft op 7 oktober 2015 gesproken met sociaal rechercheur [D.] (D) en zijn toenmalige klantmanager [B.] (B). D heeft in een rapportage huisbezoek van 9 oktober 2015 verslag gedaan van dit aan het huisbezoek voorafgaande gesprek. D heeft geschreven dat betrokkene heeft gezegd dat hij in de periode december 2014/januari 2015 uit zijn huis is gevlucht omdat buurtbewoners hem bedreigden dan wel lastig vielen, dat als hij daarna naar zijn woning ging dit was om post op te halen of om te kijken of iemand elektra had afgetapt, dat betrokkene sinds enkele maanden bij zijn ouders te [X. ] woont en dat hij voordien meerdere adressen in Enschede en [X. ] had. B heeft in een rapportage rechtmatigheidscontrole van 7 oktober 2015 verslag gedaan van het gesprek op 7 oktober 2015. B heeft geschreven dat betrokkene heeft gezegd dat hij december 2014 of januari 2015 de woning heeft verlaten en vanaf dat moment verblijft bij zijn ouders en broer te [X. ] , dat hij hoofdzakelijk bij zijn ouders verblijft, eet en slaapt en dat hij met enige regelmaat naar de woning gaat om zijn post op te halen.
4.5.
Vaststaat dat de verklaring van betrokkene van 7 oktober 2015 niet is vastgelegd in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van verhoor, dat aan betrokkene is voorgelezen dan wel door betrokkene is gelezen en door hem is ondertekend. Voorts zijn de rapportages van D en B, waarin verslag wordt gedaan van de inhoud van het gesprek, niet op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt. Verder is de verklaring van betrokkene ook niet op andere wijze op schrift gesteld, aan hem voorgelezen dan wel door hem gelezen en aan hem ter ondertekening aangeboden.
4.6.
Desgevraagd is ter zitting namens appellant meegedeeld dat geen reden kan worden gegeven waarom geen proces-verbaal is opgemaakt en waarom de rapportages niet op ambtseed of ambtsbelofte zijn opgemaakt.
4.7.
Uit 4.5 volgt dat een aantal van de daar bedoelde waarborgen voor een correcte en volledige weergave van de door betrokkene afgelegde verklaring niet aanwezig is. Dit heeft tot gevolg dat aan de verklaring van betrokkene, door de hier gekozen weergave in niet op ambtseed op ambtsbelofte opgemaakte rapportages, minder bewijskracht toekomt dan aan een verklaring waarbij voldoende is gewaarborgd dat deze een juiste en volledige weergave biedt van wat betrokkene heeft verklaard. Dit heeft ook tot gevolg dat voor het antwoord op de vraag of appellant heeft voldaan aan de last als bedoeld in 4.2 aanzienlijk gewicht toekomt aan de andere onderzoeksbevindingen.
4.8.
Uit het onderzoek naar de opnamen van zijn Rabobankrekening is gebleken dat betrokkene op 2 november 2014 voor het laatst geld heeft gepind in Hengelo bij een geldautomaat op 400 meter van zijn woning en dat betrokkene nadien enkel in [X. ] contant geld heeft opgenomen.
4.9.
Uit informatie aangeleverd door het Advanced Waste Registration System is gebleken dat met de milieupas, geregistreerd op het uitkeringsadres, in 2014 geregeld gebruik is gemaakt van de ondergrondse container en dat de laatste datum van gebruik 10 november 2014 was.
4.10.
Tijdens het huisbezoek op 7 oktober 2015 is geconstateerd dat betrokkene na binnenkomst in de woning op het uitkeringsadres eerst de meterkast opende, alle schakelaars omhoog deed en daarna het licht in de woning aandeed, dat de koelkast niet was aangesloten en leeg was, dat in de slaapkamer enkel het witte houten geraamte van een eenpersoonsbed rechtop tegen de muur stond en dat bij het verlaten van de woning betrokkene de schakelaars weer omlaag deed.
4.11.
Uit politiegegevens is gebleken dat naar aanleiding van een melding op 8 februari 2015 de politie in het huis op het uitkeringsadres is geweest, dat er niemand in de woning was, dat de woning al langere tijd niet meer in gebruik leek, dat het enige bed in de enige slaapkamer rechtop tegen de muur stond en dat er geen matras en dekens aanwezig waren.
4.12.
Betrokkene heeft op 12 februari 2015 aangifte gedaan van diefstal en in het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van aangifte, dat door betrokkene na doorlezing is ondertekend, verklaard dat hij op 26 januari 2015 de woning heeft verlaten, dat hij langdurig afwezig was, alleen nog maar de post ophaalde en dat hij bij zijn broers en ouders verblijft.
4.13.
Op het controleformulier over de maand september 2015, door appellant ontvangen op 16 september 2015, heeft betrokkene verzocht in het vervolg de post naar twee correspondentieadressen te [X. ] te sturen, zijnde de adressen van een broer en van zijn ouders.
4.14.
Het dossier bevat voorts correspondentie uit juni 2015 en augustus 2015 gericht aan betrokkene met als correspondentieadres het adres van zijn ouders.
4.15.
De onder 4.8 tot en met 4.14 genoemde onderzoeksbevindingen ondersteunen de verklaring van betrokkene van 7 oktober 2015. De Raad hecht hierbij in het bijzonder gewicht aan de onderzoeksbevindingen omtrent de plaats waar betrokkene pintransacties heeft verricht en het staken van het gebruik van de ondergrondse afvalcontainer bij het uitkeringsadres. Deze bevindingen ondersteunen de verklaring dat in de periode van november/december 2014 de situatie van betrokkene is gewijzigd. Desgevraagd heeft betrokkene ter zitting verklaard dat hij in [X. ] ging pinnen vanwege het gevaar van skimmen in Hengelo en dat hij het gebruik van de ondergrondse afvalcontainer heeft gestaakt vanwege financiële redenen. Wat ook verder van die gegeven verklaringen zij, de verklaringen doen niet af aan het gegeven dat de wijziging van omstandigheden overeenkomt met de inhoud van de verklaring dat betrokkene in december 2014/januari 2015 is vertrokken uit de woning op het uitkeringsadres. Dat geldt ook voor andere namens betrokkene in bezwaar gegeven verklaringen voor de onderzoeksbevindingen. Alleen de verbruiksgegevens van met name elektra en gas tijdens de periode hier van belang zijn onderzoeksbevindingen die wel zouden kunnen wijzen op bewoning van de woning op het uitkeringsadres. Daarbij valt op dat het verbruik van elektra ver boven het gemiddeld jaarverbruik van een eenpersoonshuishouden ligt. Daartegenover staat echter dat betrokkene ter zitting heeft verklaard dat in het onderzoek van het college is uitgegaan van verkeerde cijfers en dat de eindafrekening door de energieleverancier uitgaat van een lager verbruik dan blijkt uit het door het college uitgevoerde onderzoek. Dit leidt ertoe dat de Raad aan de verbruiksgegevens, afgezet tegen de overige onderzoeksbevindingen, geen groot gewicht toekent. De verklaring van betrokkene van 7 oktober 2015 vindt een overtuigende bevestiging in de overige onderzoeksbevindingen. De Raad is van oordeel dat appellant aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene in de periode van belang niet meer op het uitkeringsadres woonde.
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en Y.J. Klik en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2017.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) A. Mansourova

HD