4.2.Verder doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel. Op 22 april 2021 en op 28 april 2021 heeft eiseres contact gehad met een medewerkster van verweerder. Zij gaf aan dat er geen navorderingen zouden plaatsvinden omdat zij al definitieve beschikkingen heeft ontvangen. Aan het eind van het gesprek heeft deze medewerkster gezegd: ‘U hoeft niets terug te betalen succes ermee.’ Dit is volgens eiseres een concrete toezegging en een ondubbelzinnige uitlating. Door de uitlating heeft eiseres schade geleden omdat eiseres het geld dat zij van de Svb heeft ontvangen, heeft uitgegeven. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres persoonlijke aantekeningen van de telefoongesprekken overgelegd.
5. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep gegrond verklaard moet worden omdat de terugvordering en het beroep op het vertrouwensbeginsel in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Op de zitting heeft verweerder de rechtbank verzocht om zelf in de zaak te voorzien en de terugvordering vast te stellen op € 1.155,08. Dat is het bedrag dat eiseres te veel zou hebben ontvangen als de Svb niet het volledige KGB weer zou hebben uitbetaald.
De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond. De rechtbank ziet echter geen reden om zelf in de zaak te voorzien, zoals door verweerder gevraagd. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
6. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar twee uitspraken van deze rechtbank van 16 juli 2021 en 20 juli 2021, op het standpunt gesteld dat de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) in dit geval geen grondslag biedt om KGB terug te vorderen omdat de hoogte van het KGB niet is herzien.Verweerder is van mening dat hij wel bevoegd is om terug te vorderen op basis van artikel 68 van Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Verordening) in samenhang met artikel 5 van de Wet op het kindgebonden budget (Wkgb). Verweerder verwijst daarvoor naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2021.
7. De rechtbank is van oordeel dat artikel 68 van de Verordening in samenhang met artikel 5 van de Wkgb geen grondslag biedt om het onverschuldigd betaalde KGB terug te vorderen. De tekst van artikel 68 van de Verordening geeft geen bevoegdheid om tot terugvordering over te gaan, maar geeft alleen prioriteitsregels voor samenloop van gezinsuitkeringen. Artikel 5 van de Wkgb geeft evenmin een bevoegdheid om onverschuldigd betaald KGB terug te vorderen. De omstandigheid dat verweerder belast is met de uitvoering van de Wkgb biedt naar het oordeel van de rechtbank geen publiekrechtelijke grondslag om onverschuldigd betaald KGB terug te vorderen. Als inkomensafhankelijke regeling valt de Wkgb onder het bereik van de Awir, waarin terugvorderingsbepalingen zijn opgenomen. Het aanwijzen van verweerder als uitvoerder van de Wkgb in artikel 5 kan niet worden aangemerkt als een bijzondere terugvorderingsregeling die voorrang heeft op die van de Awir.
8. Verder overweegt de rechtbank dat artikel 84 van de Verordening regels biedt voor de coördinatie van te innen of terug te vorderen prestaties. Deze bepaling geeft niet zelf een bevoegdheid om terug te vorderen. Een terugvorderingsbevoegdheid kan daarom ook niet op die bepaling worden gebaseerd.
9. De conclusie van de rechtbank is dan ook dat niet is gebleken dat er een publiekrechtelijke grondslag bestaat om in een geval als dat van eiseres over te gaan tot terugvordering. Indien verweerder het voorschot KGB wil terugvorderen kan verweerder dat op grond van het civiele recht doen.
10. Gelet op het voorgaande is het niet noodzakelijk is om het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel te bespreken. De rechtbank zal dat echter wel doen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel is namelijk voor eiseres de belangrijkste beroepsgrond en is op de zitting ook uitvoerig besproken.
11. De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen.Allereerst moet eiseres aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent namelijk niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan.
12. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat door verweerder aan haar is toegezegd dat er geen terugvordering van het KGB over 2020 zal worden gedaan. Dit geldt ook voor de andere jaren waarover verweerder het KGB heeft teruggevorderd. Verweerder heeft een gespreksnotitie overgelegd van een medewerker waaruit blijkt dat de vraag waar antwoord op werd gegeven ging over het jaar 2018. De medewerker heeft aangegeven dat op dat moment voor het jaar 2018 geen terugvordering was geboekt. Dit is anders dan de verklaringen en aantekeningen van eiseres van het gesprek. De rechtbank kan niet vaststellen hoe specifiek de vraag van eiseres was en of die door haar goed is genoteerd. Het is voor de rechtbank wel duidelijk dat zij als antwoord heeft gekregen dat er op 28 april 2021 geen terugvordering in het administratiesysteem van verweerder stond. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat door een medewerker van verweerder aan haar de toezegging is gedaan dat er na 28 april 2021 geen terugvordering meer zou komen naar aanleiding van de brief die zij van de Svb had ontvangen.
13. De conclusie van de rechtbank is de volgende. Het is aannemelijk dat eiseres door de toepassing met terugwerkende kracht van de samenloopregels van de gezinsbijlagen te veel KGB heeft ontvangen. Verweerder heeft dat KGB in 2020 aan haar betaald op grond van een toekennende beschikking. De Svb heeft (een deel van) dat KGB in 2021 nogmaals aan haar betaald op basis van de samenloopregeling (behandelsoort 3). Verweerder is echter niet bevoegd om het bedrag dat eiseres te veel aan KGB heeft ontvangen op basis van de Awir, de Wkgb of de Verordening terug te vorderen. Daarvoor staat verweerder alleen de civielrechtelijke weg open. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt niet omdat zij niet aannemelijk maakt dat aan haar de toezegging is gedaan dat er niet zou worden teruggevorderd. Omdat verweerder niet bevoegd is om terug te vorderen zal de rechtbank een streep halen door de terugvordering door het primaire besluit te herroepen.
14. Ten slotte merkt de rechtbank op dat eiseres ook over andere jaren met terugvorderingen is geconfronteerd door het toepassen van de samenloopregeling met terugwerkende kracht. Die terugvorderingen maken geen onderdeel uit van deze procedure. De rechtbank vertrouwt erop dat verweerder die terugvorderingen in overeenstemming met deze uitspraak zal behandelen.
15. Het beroep is gegrond en daarom, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.