ECLI:NL:RBMNE:2022:159

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3799
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering kindgebonden budget door Belastingdienst/Toeslagen na dubbele betaling door Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Belgische, en de Belastingdienst/Toeslagen over de terugvordering van een kindgebonden budget (KGB). De Belastingdienst had een bedrag van € 4.375,- teruggevorderd, omdat er onverschuldigd voorschotten waren betaald over het jaar 2020. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar dit werd ongegrond verklaard door de Belastingdienst. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep op 14 december 2021 behandeld, waarbij eiseres aanwezig was en de Belastingdienst vertegenwoordigd werd door gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering niet op een publiekrechtelijke grondslag kon worden gebaseerd. De rechtbank stelde vast dat de Belastingdienst geen bevoegdheid had om het KGB terug te vorderen op basis van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) of de Wet op het kindgebonden budget (Wkgb). De rechtbank concludeerde dat de terugvordering niet rechtsgeldig was en heeft het bestreden besluit vernietigd.

De rechtbank heeft ook het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel besproken, maar oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er toezeggingen waren gedaan door de Belastingdienst dat er geen terugvordering zou plaatsvinden. De rechtbank heeft de terugvordering herroepen en bepaald dat de Belastingdienst het griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3799

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (België), eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: N. Akka en D. Habashy).

Procesverloop

In het besluit van 8 mei 2021 (primair besluit) heeft verweerder een bedrag van € 4.375,- teruggevorderd in verband met onverschuldigd betaalde voorschotten kindgebonden budget over het jaar 2020.
In het besluit van 1 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is vanaf [2021] gehuwd. Eiseres en haar minderjarige zonen staan vanaf 1 maart 2021 ingeschreven op zijn adres in België, waar haar echtgenoot en vader van de kinderen vanaf 29 april 2016 is ingeschreven.
Meldingen Svb
2. Aan eiseres is door verweerder bij besluit van 27 december 2019 een voorschot kindgebonden budget (KGB) 2020 verleend van € 4.375,-.
Op 19 april 2021 heeft verweerder een melding ontvangen van de Sociale verzekeringsbank (Svb) waaruit blijkt dat van 1 april 2018 tot en met 28 februari 2021 sprake is van behandelsoort 3. Deze behandelsoort houdt in dat uitbetaling van het KGB plaatsvindt door de Svb omdat sprake is van een buitenlandsituatie. De reden daarvoor is dat er in België vanaf 1 april 2018 recht bestaat op Belgische gezinsbijslag. Bij behandelsoort 3 stelt verweerder het KGB vast en betaalt de Svb dat uit als aanvulling op de buitenlandse gezinsbijslag.
Bestreden besluitvorming
3. Gelet op de meldingen van de Svb heeft verweerder met het primaire besluit een bedrag van € 4.375,- aan uitbetaalde voorschotten KGB over het jaar 2020 van eiseres teruggevorderd. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht hoe de terugvordering tot stand is gekomen. De Svb heeft onderzoek gedaan naar het recht op kinderbijslag. In 2021 is dat afgerond. Achteraf bleek dat eiseres per 1 april 2018 recht heeft op Belgische gezinsbijslag. Deze gezinsbijslag moet door de Svb op de Nederlandse gezinsbijslag (kinderbijslag en KGB) in mindering worden gebracht. De Svb heeft de uit te keren gezinsbijslag, inclusief het bedrag van het KGB voor 2020, vervolgens nabetaald. De Svb heeft eiseres op de hoogte gesteld van de mogelijkheid dat verweerder tot terugvordering overgaat. De terugvordering van het bedrag van € 4.375,- is volgens verweerder terecht geweest.
Gronden van beroep
4.1.
Eiseres is het niet eens met de terugvordering van het KGB. Het was eiseres onbekend dat er een onderzoek liep naar de kinderbijslag. Van Fons (de Belgische kinderbijslaginstantie) had zij wel bericht gehad dat zij informatie moest doorgeven over het inkomen van haar ex-partner. Eiseres heeft telefonisch doorgegeven dat zij die informatie niet kon doorgeven, waarna zij dezelfde brieven bleef ontvangen. Daarna heeft eiseres van Fons telefonisch te horen gekregen dat zij afstand kan doen van de Belgische kinderbijslag. Naar aanleiding van een brief van de Svb van 20 april 2021 waarin staat dat ze een nabetaling krijgt voor de kinderbijslag, heeft eiseres gebeld met de Svb. De Svb gaf aan dat zij met de Belastingdienst contact kon opnemen over een terugvordering.
4.2.
Verder doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel. Op 22 april 2021 en op 28 april 2021 heeft eiseres contact gehad met een medewerkster van verweerder. Zij gaf aan dat er geen navorderingen zouden plaatsvinden omdat zij al definitieve beschikkingen heeft ontvangen. Aan het eind van het gesprek heeft deze medewerkster gezegd: ‘U hoeft niets terug te betalen succes ermee.’ Dit is volgens eiseres een concrete toezegging en een ondubbelzinnige uitlating. Door de uitlating heeft eiseres schade geleden omdat eiseres het geld dat zij van de Svb heeft ontvangen, heeft uitgegeven. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres persoonlijke aantekeningen van de telefoongesprekken overgelegd.
Omvang van het geschil
5. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep gegrond verklaard moet worden omdat de terugvordering en het beroep op het vertrouwensbeginsel in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Op de zitting heeft verweerder de rechtbank verzocht om zelf in de zaak te voorzien en de terugvordering vast te stellen op € 1.155,08. Dat is het bedrag dat eiseres te veel zou hebben ontvangen als de Svb niet het volledige KGB weer zou hebben uitbetaald.
De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond. De rechtbank ziet echter geen reden om zelf in de zaak te voorzien, zoals door verweerder gevraagd. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
Terugvordering
6. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar twee uitspraken van deze rechtbank van 16 juli 2021 en 20 juli 2021, op het standpunt gesteld dat de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) in dit geval geen grondslag biedt om KGB terug te vorderen omdat de hoogte van het KGB niet is herzien. [1] Verweerder is van mening dat hij wel bevoegd is om terug te vorderen op basis van artikel 68 van Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Verordening) in samenhang met artikel 5 van de Wet op het kindgebonden budget (Wkgb). Verweerder verwijst daarvoor naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2021. [2]
7. De rechtbank is van oordeel dat artikel 68 van de Verordening in samenhang met artikel 5 van de Wkgb geen grondslag biedt om het onverschuldigd betaalde KGB terug te vorderen. De tekst van artikel 68 van de Verordening geeft geen bevoegdheid om tot terugvordering over te gaan, maar geeft alleen prioriteitsregels voor samenloop van gezinsuitkeringen. Artikel 5 van de Wkgb geeft evenmin een bevoegdheid om onverschuldigd betaald KGB terug te vorderen. De omstandigheid dat verweerder belast is met de uitvoering van de Wkgb biedt naar het oordeel van de rechtbank geen publiekrechtelijke grondslag om onverschuldigd betaald KGB terug te vorderen. Als inkomensafhankelijke regeling valt de Wkgb onder het bereik van de Awir, waarin terugvorderingsbepalingen zijn opgenomen. Het aanwijzen van verweerder als uitvoerder van de Wkgb in artikel 5 kan niet worden aangemerkt als een bijzondere terugvorderingsregeling die voorrang heeft op die van de Awir.
8. Verder overweegt de rechtbank dat artikel 84 van de Verordening regels biedt voor de coördinatie van te innen of terug te vorderen prestaties. Deze bepaling geeft niet zelf een bevoegdheid om terug te vorderen. Een terugvorderingsbevoegdheid kan daarom ook niet op die bepaling worden gebaseerd.
9. De conclusie van de rechtbank is dan ook dat niet is gebleken dat er een publiekrechtelijke grondslag bestaat om in een geval als dat van eiseres over te gaan tot terugvordering. Indien verweerder het voorschot KGB wil terugvorderen kan verweerder dat op grond van het civiele recht doen.
Vertrouwensbeginsel
10. Gelet op het voorgaande is het niet noodzakelijk is om het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel te bespreken. De rechtbank zal dat echter wel doen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel is namelijk voor eiseres de belangrijkste beroepsgrond en is op de zitting ook uitvoerig besproken.
11. De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen. [3] Allereerst moet eiseres aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent namelijk niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan.
12. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat door verweerder aan haar is toegezegd dat er geen terugvordering van het KGB over 2020 zal worden gedaan. Dit geldt ook voor de andere jaren waarover verweerder het KGB heeft teruggevorderd. Verweerder heeft een gespreksnotitie overgelegd van een medewerker waaruit blijkt dat de vraag waar antwoord op werd gegeven ging over het jaar 2018. De medewerker heeft aangegeven dat op dat moment voor het jaar 2018 geen terugvordering was geboekt. Dit is anders dan de verklaringen en aantekeningen van eiseres van het gesprek. De rechtbank kan niet vaststellen hoe specifiek de vraag van eiseres was en of die door haar goed is genoteerd. Het is voor de rechtbank wel duidelijk dat zij als antwoord heeft gekregen dat er op 28 april 2021 geen terugvordering in het administratiesysteem van verweerder stond. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat door een medewerker van verweerder aan haar de toezegging is gedaan dat er na 28 april 2021 geen terugvordering meer zou komen naar aanleiding van de brief die zij van de Svb had ontvangen.
Conclusie
13. De conclusie van de rechtbank is de volgende. Het is aannemelijk dat eiseres door de toepassing met terugwerkende kracht van de samenloopregels van de gezinsbijlagen te veel KGB heeft ontvangen. Verweerder heeft dat KGB in 2020 aan haar betaald op grond van een toekennende beschikking. De Svb heeft (een deel van) dat KGB in 2021 nogmaals aan haar betaald op basis van de samenloopregeling (behandelsoort 3). Verweerder is echter niet bevoegd om het bedrag dat eiseres te veel aan KGB heeft ontvangen op basis van de Awir, de Wkgb of de Verordening terug te vorderen. Daarvoor staat verweerder alleen de civielrechtelijke weg open. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt niet omdat zij niet aannemelijk maakt dat aan haar de toezegging is gedaan dat er niet zou worden teruggevorderd. Omdat verweerder niet bevoegd is om terug te vorderen zal de rechtbank een streep halen door de terugvordering door het primaire besluit te herroepen.
14. Ten slotte merkt de rechtbank op dat eiseres ook over andere jaren met terugvorderingen is geconfronteerd door het toepassen van de samenloopregeling met terugwerkende kracht. Die terugvorderingen maken geen onderdeel uit van deze procedure. De rechtbank vertrouwt erop dat verweerder die terugvorderingen in overeenstemming met deze uitspraak zal behandelen.
15. Het beroep is gegrond en daarom, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 21 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinder
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBMNE:2021:3333 en ECLI:NL:RBMNE:2021:3334. Te raadplegen op www.rechtspraak.nl.
3.Dit volgt bijvoorbeeld uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694 en van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2606.