ECLI:NL:RBAMS:2021:6878

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
AMS 20/4287 en AMS 20/4288
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering kindgebonden budget en wettelijke grondslagen in bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 20 juli 2021, gaat het om de terugvordering van kindgebonden budget door de Belastingdienst Toeslagen van eiseres, die in 2017 en 2018 in Nederland woonde. De rechtbank behandelt twee zaken, geregistreerd onder de nummers AMS 20/4287 en AMS 20/4288, waarbij de Belastingdienst een bedrag van € 390,- voor 2017 en € 1.573,- voor 2018 terugvorderde. Eiseres betwist de terugvordering en stelt dat de besluitvorming onzorgvuldig was en dat zij financieel niet in staat is om de bedragen terug te betalen. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering niet kan worden gerechtvaardigd op basis van de door verweerder aangevoerde argumenten. De rechtbank stelt vast dat de terugvorderingen in strijd zijn met de wettelijke bepalingen, met name artikel 68 van de Verordening (EG) nr. 883/2004 en artikel 5 van de Wet op het kindgebonden budget (Wkgb). De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst niet bevoegd was om de bedragen terug te vorderen, omdat eiseres recht had op het kindgebonden budget. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond voor de terugvordering van € 364,44 voor 2017 en € 397,18 voor 2018, en vernietigt de bestreden besluiten in zoverre. De rechtbank veroordeelt de Belastingdienst in de proceskosten van eiseres en bepaalt dat het betaalde griffierecht moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/4288 en 20/4287

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] ,te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. S. Karami),
en
Belastingdienst Toeslagen,verweerder
(gemachtigden: [belastinginspecteurs] ).

Procesverloop

Met een besluit van 1 april 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder een bedrag van
€ 390,- aan door eiseres ontvangen kindgebonden budget voor het jaar 2017 teruggevorderd.
Met een separaat besluit van 1 april 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder een bedrag van € 1.573,- aan door eiseres ontvangen kindgebonden budget voor het jaar 2018 teruggevorderd.
Met twee separate besluiten van 26 juni 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 20/4288 (over het jaar 2017) en nummer 20/4287 (over het jaar 2018). De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar zoon en door haar begeleider [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [belastinginspecteur] .
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verschaffen. Eiseres heeft daarna gereageerd.
Vanwege de complexiteit van de zaak heeft de rechtbank de zaak naar de meervoudige kamer verwezen voor verdere behandeling. Het onderzoek is hervat op de zitting van
20 juli 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar begeleider [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Eiseres en haar minderjarige zoon woonden geheel 2017 en 2018 in Nederland. De vader van de zoon van eiseres woonde en werkte in die periode in Duitsland.
1.2.
Met een besluit van 7 september 2018 heeft verweerder het recht van eiseres op kindgebonden budget over 2017 vastgesteld op een bedrag van € 1.529,-. Van dat bedrag heeft verweerder in totaal € 390,- daadwerkelijk uitbetaald aan eiseres, in de vorm van voorschotten.
1.3.
Met een besluit van 6 september 2019 heeft verweerder het recht op kindgebonden budget over 2018 vastgesteld op € 1.573,-. Verweerder heeft dit hele bedrag door middel van voorschotten aan eiseres uitbetaald.
1.4.
In de periode tussen 31 januari 2017 en 31 december 2018 heeft verweerder verschillende meldingen gehad van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de Svb) over de situatie van eiseres. Op basis van de laatste melding van de Svb heeft verweerder op 3 april 2020 eiseres bericht dat zij of haar toeslagpartner een buitenlandse gezinsbijslag krijgt en dat de Svb de hoogte van de aanvulling op die gezinsbijslag berekent en uitbetaalt.
1.5.
Met de primaire besluiten heeft verweerder de aan eiseres uitbetaalde bedragen van € 390,- over 2017 en € 1.573,- over 2018, teruggevorderd. De terugvorderingen zijn in bezwaar gehandhaafd. Voor de desbetreffende jaren prevaleert volgens het bestreden besluit de gezinsbijslag van het geboorteland van eiseres boven de gezinsbijslag uit Nederland. Voor zover de buitenlandse gezinsbijslag lager is dan de Nederlandse, vult de Svb het verschil aan, tot aan de hoogte van het Nederlandse bedrag.
Het standpunt van eiseres
2. Eiseres stelt zich kort samengevat op het standpunt dat sprake is van een onzorgvuldige en niet inzichtelijke besluitvorming, zowel door verweerder als door de Svb. Zij betwist de grondslag en hoogte van de teruggevorderde bedragen en stelt dat zij financieel niet in staat is de teruggevorderde bedragen te betalen. Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule die is opgenomen in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het juridisch kader
3. Voor het (overige) toepasselijke wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de eerste bijlage die aan deze uitspraak is gehecht. Deze maakt deel uit hiervan.
Het oordeel van de rechtbank
Motivering van de bestreden besluiten
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat, zoals op de zitting door verweerder is onderkend, de reden en achtergrond van de terugvorderingen pas in het verweerschrift en na de schorsing van de eerste zitting inzichtelijk zijn gemotiveerd. Dat betekent dat de bestreden besluiten, in strijd met artikel 3:46 van de Awb, gebrekkig zijn gemotiveerd. Welke gevolgen de rechtbank hieraan verbindt hangt af van de vraag of de uiteindelijk gegeven motivering de terugvorderingen kan dragen.
Toelichting op de bestreden besluiten
5.1.
Verweerder heeft alsnog toegelicht dat in het geval van eiseres sprake is van samenloop van sociale zekerheidstelsels binnen de EU, daarom gelden de prioriteitsregels uit artikel 68 van Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (hierna: de Verordening). Deze regels bepalen welke lidstaat bij voorrang de staat is die de gezinsbijslag betaalt. In dit geval is dat Duitsland. Dat betekent dat Duitsland aan eiseres gezinsbijslag betaalt tot de hoogte van het Duitse recht op gezinsbijslag. Omdat dat recht lager is dan het Nederlandse recht op gezinsbijslag, vult Nederland de betaling aan eiseres aan tot de hoogte van het Nederlandse recht. Deze bijbetaling wordt uitgevoerd door de Svb.
5.2
Nederlandse gezinsbijslag bevat zowel de component kindgebonden budget als de component kinderbijslag. Het kindgebonden budget wordt vastgesteld en in de regel ook uitbetaald door verweerder. De kinderbijslag wordt vastgesteld en uitbetaald door de Svb. In een geval als dit - waar een andere lidstaat met voorrang betaalt en Nederland aanvult - geeft verweerder de hoogte van het recht op kindgebonden budget door aan de Svb, die de verdere uitbetaling uitvoert. Voor deze verdeling is gekozen, omdat de Svb de instantie is die nagaat of en hoe de prioriteitsregels van toepassing zijn, en die berekent hoeveel door Nederland in een voorkomend geval moet worden bijbetaald.
5.3
Of de Nederlandse bijbetaling bestaat uit de component kinderbijslag en/of uit de component kindgebonden budget wordt bepaald aan de hand van de regels van artikel 4 van de Regeling samenloop met buitenlandse tegemoetkomingen 2008 (de samenloopregeling).
5.4
Verweerder komt te weten dat er samenloop is en dat de Europese prioriteitsregels dus gelden, doordat de Svb aan verweerder meldt welke ‘behandelsoort’ van toepassing is. Bij behandelsoort 2 is er samenloop en moet Nederland de gezinsbijslag bij voorrang betalen. Bij behandelsoort 3 is er ook samenloop, maar moet het andere land (hier Duitsland) bij voorrang betalen [1] . In het geval van eiseres is de melding over de behandelsoort meermalen gewisseld tussen 2 en 3, maar laatstelijk is het (voor heel 2017 en 2018) vastgesteld op 3. Vanwege de wisselende meldingen had verweerder wel al voorschotten aan eiseres betaald. Deze worden nu met de primaire besluiten teruggevorderd, omdat de Svb verantwoordelijk is voor de uitbetaling en niet verweerder. Volgens verweerder zijn de voorschotten in zijn geheel onverschuldigd uitbetaald.
5.5
Verweerder heeft ook informatie opgevraagd bij de Svb. Daaruit blijkt dat de Svb voor heel 2017 rekent met een Duitse gezinsbijslag van € 192,- per maand en voor heel 2018 met € 194,- per maand. De Svb heeft de Nederlandse bijbetaling vastgesteld aan de hand van de volgende tabel:
2017
Kinderbijslag
€ 1.139,90
Kindgebonden budget
€ 1.528,58
Totaal Nederland
€ 2.668,44
Totaal Duitsland
€ 2.304,00
Aanvulling Nederland
€ 364,44
Reeds betaald
€ 1.805,16
Teveel betaald
€ 1.440,72
2018
Kinderbijslag
€ 1.152,22
Kindgebonden budget
€ 1.572,96
Totaal Nederland
€ 2.725,18
Totaal Duitsland
€2.328,00
Aanvulling Nederland
€ 397,18
Reeds betaald
€ 397,18
Teveel betaald
€ 0,00
5.6
De Svb heeft verweerder ook bericht dat eiseres tegen het besluit van de Svb over de bovenstaande vaststelling bezwaar heeft gemaakt. Dat bezwaar is ongegrond verklaard en eiseres heeft vervolgens geen beroep ingesteld, zodat dit besluit in rechte is vast komen te staan. Tot zover de toelichting van verweerder.
Het oordeel over de terugvorderingen
6. De rechtbank overweegt dat zij in deze uitspraak niet oordeelt over de besluiten van het Svb, maar zich beperkt tot de besluitvorming van verweerder zoals vastgelegd in de bestreden besluiten. Daarbij gaat de rechtbank uit van de in de tabel hierboven genoemde bedragen, nu van de onjuistheid daarvan niet is gebleken.
De bedragen aan Nederlandse aanvulling
7.1
Uit de tabel blijkt dat eiseres recht had op een Nederlands aanvullend bedrag over 2017 van € 364,44 en over 2018 van € 397,18. Uit de achtereenvolgende opsomming die is vastgelegd in artikel 4 van de samenloopregeling volgt dat deze bedragen naar hun aard moeten worden aangemerkt als kindgebonden budget.
7.2
Volgens de wet is verweerder de instantie die belast is met de uitbetaling van het recht op kindgebonden budget (artikel 5, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget (Wkgb) en artikel 11, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (de Awir)). In dit geval is volgens verweerder niettemin de Svb verantwoordelijk voor de uitbetaling. Verweerder verwijst daarvoor naar de Memorie van Toelichting bij de Wkgb [2] en naar het Convenant voor de gegevensuitwisseling en de samenwerking tussen de Svb en de Belastingdienst van 11 december 2020 (hierna: het Convenant).
7.3.
De rechtbank overweegt dat uit de Memorie van Toelichting van de Wkgb inderdaad volgt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om in een mandaatregeling de bevoegdheid tot betaling en terugvordering vast te leggen.
In het Convenant dat volgens verweerder hiertoe is vastgesteld is onder d. opgenomen:
d.dat de Belastingdienst/Toeslagen als onderdeel van de Belastingdienst op grond van artikel 11, tweede lid, van de AWIR belast is met het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van tegemoetkomingen bedoeld in artikel 2 , lid 1 onder h van de AWIR (zoals inkomensafhankelijke zorg-, huur- en kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget), ten behoeve waarvan de SVB op grond van artikel 34, derde lid onder b van de Wet SUWI taken verricht in verband met de verwerking van uit het buitenland afkomstig gegevens en in verband waarmee de SVB op grond van artikel 38, eerste lid, van de AWIR gehouden is kosteloos aan de Belastingdienst/Toeslagen gegevens en inlichtingen te verstrekken waarvan de kennisneming van belang kan zijn voor de uitvoering van de Awir.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank en zoals ook door verweerder op de zitting is onderkend, volgt uit deze bepaling niet dat de uitbetaling van het recht op kindgebonden budget is gedelegeerd, gemandateerd of anderszins is overgedragen aan de Svb. Dit is evenmin af te leiden uit een andere bepaling van het Convenant of de samenloopregeling. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder en niet de Svb belast is met de uitbetaling van het recht op kindgebonden budget. Het standpunt van verweerder dat sprake is van onverschuldigde betalingen van de zijde van verweerder, kan om die reden geen stand houden. Eiseres had immers recht op dit deel van het kindgebonden budget en verweerder heeft dat recht aan haar uit moeten betalen. Het feit dat de Svb deze bedragen ook heeft betaald aan eiseres doet daar niet aan af. De motivering van verweerder is in zoverre niet draagkrachtig en het beroep is in zoverre gegrond.
Het overige teruggevorderde
8.1.
Voor het jaar 2017 rest nog een bedrag van € 25,56 (€ 390,- minus € 364,44) en voor het jaar 2018 € 1.175,82 (€ 1573,- minus € 397,18) waarover geoordeeld moet worden.
8.2.
Zoals door verweerder op de zitting onderkend, is in dit geval geen sprake van een herziening van het recht op kindgebonden budget. Dat betekent dat anders dan in het verweerschrift is gesteld de grondslag van verweerder om terug te vorderen niet gevonden kan worden in artikel 21 van de Awir. Naar het oordeel van de rechtbank is wel een afdoende wettelijke grondslag gelegen in artikel 68 van de Verordening in samenhang met artikel 5, eerste lid, van de Wkgb. Op grond van artikel 68 van de Verordening is Duitsland de lidstaat die bij voorrang de gezinsbijslag aan eiseres uit heeft moeten keren over 2017 en 2018. Dit is door eiseres niet betwist. In artikel 5, eerste lid, van de Wkgb is de publieke taak met betrekking tot het kindgebonden budget toebedeeld aan verweerder. Het publieke belang dat verweerder met de terugvordering dient betreft de juiste toekenning van overheidsgelden, in casu het kindgebonden budget. Hieruit volgt dat verweerder niet alleen de taak en bevoegdheid heeft om toe te zien op een juiste toekenning van kindgebonden budget, maar ook de bevoegdheid heeft om dat wat onverschuldigd (dubbel) is betaald aan kindgebonden budget terug te vorderen. De voornoemde bedragen zijn zowel door Duitsland als door verweerder uitbetaald aan eiseres, terwijl Duitsland voor die bedragen de aangewezen lidstaat was. Daarmee kan de betaling van verweerder als onverschuldigd worden aangemerkt. Dat eiseres zelf geen verwijt treft en dat de dubbele betaling mogelijk had kunnen worden voorkomen door een betere communicatie tussen de overheidsdiensten onderling, tast de bevoegdheid van verweerder om terug te vorderen niet aan. Het beroep is voor wat betreft de bedragen € 25,56 voor het jaar 2017 en voor het jaar 2018 € 1.175,82 ongegrond.
8.3.
De opmerking van eiseres dat zij in de door verweerder in het verweerschrift omschreven behandelsoorten nergens de situatie van eiseres herkent, leidt niet tot succes. Doorslaggevend is niet de door verweerder omschreven behandelsoort, maar de achterliggende prioriteitsregel van artikel 68 van de Verordening. Eiseres betwist niet dat die regel ertoe leidt dat Duitsland bij voorrang de gezinsbijslag betaalt.
8.4.
In dit geval is geen sprake van een beleidsregel, zodat de vraag of verweerder van de beleidsregel af moet wijken, zoals door eiseres geopperd, niet opgaat. Voor zover eiseres stelt dat verweerder (deels) moet afzien van terugvordering van het resterende bedrag, ziet de rechtbank in de door haar aangevoerde, financiële omstandigheden geen aanleiding de resterende terugvordering onrechtmatig te achten. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat op verzoek van eiseres een betalingsregeling op maat kan worden afgesproken. Verweerder heeft daarom niet hoeven matigen of afzien van de terugvordering.
Conclusie
9.1.
Het beroep is gegrond voor zover gericht op de terugvordering ten bedrage van
€ 364,44 voor het jaar 2017 en € 397,18 voor het jaar 2018. Voor het overige is het beroep ongegrond.
9.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart en vanwege het onder 4. geconstateerde gebrek, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.618,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de schriftelijke reactie na de schorsing en 1 punt voor het verschijnen op de nadere zitting met een waarde per punt van € 748,- met een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 96,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover gericht op de terugvordering ten bedrage van € 364,44 voor het jaar 2017 en € 397,18 voor het jaar 2018;
  • vernietigt de bestreden besluiten in zoverre;
  • herroept de primaire besluiten, voor wat betreft de terugvordering ten bedrage van € 364,44 voor het jaar 2017 en € 397,18 voor het jaar 2018;
  • verklaart het beroep ongegrond voor het overige;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 96,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, voorzitter, en mr. T.L. Fernig- Rocour en mr. J.A.C.M. Nielen, leden, in aanwezigheid van mr. L.N. Linzey, griffier
.De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage I: Overige toepasselijk wettelijk kader

EG Verordening nr. 883/2004 (EG verordening)

In artikel 1, aanhef en onder z, van de EG Verordening is het volgende bepaald:
“onder ‘gezinsbijslagen’ wordt verstaan alle verstrekkingen en uitkeringen ter tegemoetkoming van de gezinslasten, met uitzondering van voorschotten op onderhoudsbijdragen, en de in bijlage I vermelde bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie.”
In artikel 68 van de EG verordening is het volgende bepaald:
“1. Indien gedurende hetzelfde tijdvak en voor dezelfde gezinsleden in uitkeringen is voorzien op grond van de wetgeving van meer dan een lidstaat, zijn de volgende prioriteitsregels van toepassing:
a) indien door meer dan een lidstaat uitkeringen verschuldigd zijn op verschillende gronden, is de volgorde van prioriteit de volgende: eerst de rechten verkregen op grond van werkzaamheden, al dan niet in loondienst, vervolgens de rechten verkregen op grond van een pensioen, en ten slotte de rechten op grond van de woonplaats;
b) indien door meer dan een lidstaat uitkeringen verschuldigd zijn op dezelfde grond, wordt de volgorde van prioriteit vastgesteld op basis van de volgende subsidiaire criteria:
i) indien het gaat om rechten die verkregen zijn op grond van werkzaamheden, al dan niet in loondienst: de woonplaats van de kinderen, mits er dergelijke werkzaamheden worden verricht, en subsidiair, in voorkomend geval, het hoogste bedrag aan uitkeringen waarin de betrokken wetgevingen voorzien. In dat laatste geval worden de kosten van de uitkeringen verdeeld volgens in de toepassingsverordening bepaalde criteria;
ii) indien het gaat om rechten die verkregen zijn op grond van een pensioen: de woonplaats van de kinderen, mits op grond van deze wetgeving een pensioen moet worden uitgekeerd, en subsidiair, in voorkomend geval, het langste onder de betrokken wetgevingen vervulde tijdvak van verzekering of verblijf;
iii) indien het gaat om rechten die verkregen zijn op grond van de woonplaats: de woonplaats van de kinderen.
2. Bij samenloop van rechten worden de gezinsuitkeringen toegekend overeenkomstig de wetgeving die volgens lid 1 als prioritair is aangemerkt. De rechten op gezinsuitkeringen die verschuldigd zijn op grond van de andere betrokken wetgeving of wetgevingen, worden
geschorstter hoogte van het bedrag dat bij de wetgeving van de eerste lidstaat is vastgesteld en, zo nodig, wordt het deel dat dit bedrag overschrijdt u
itbetaald in de vorm van een aanvullende toeslag. Als het recht op de uitkering in kwestie alleen gebaseerd is op de woonplaats, hoeft deze aanvullende toeslag echter niet te worden uitgekeerd voor kinderen die in een andere lidstaat wonen.”

Wet op het kindgebonden budget (Wkgb)

In artikel 2, eerste lid, van de Wkgb is het volgende bepaald:
“Aanspraak op een kindgebonden budget heeft de ouder voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid van die wet niet van toepassing zou zijn, met dien verstande dat de aanspraak op een kindgebonden budget bestaat met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind is geboren dan wel tot het huishouden is gaan behoren tot en met de kalendermaand waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.”
In artikel 5, eerste lid, van de Wkbg is bepaald dat verweerder belast is met de uitvoering van de Wkgb.
Regeling samenloop met buitenlandse tegemoetkomingen 2008 (de samenloopregeling)
In artikel 4 van de samenloopregeling is het volgende bepaald:
“Indien met toepassing van de Verordening (EEG) nr. 883/2004 en de Verordening (EG) nr. 987/2009 gezinsbijslagen in Nederland worden uitbetaald voor zover deze een gezinsbijslag of , bij meerdere gezinsbijslagen, het totale bedrag aan gezinsbijslagen op grond van een rechtens geldende regeling bestaande in een andere lidstaat overtreffen, vindt achtereenvolgens uitbetaling plaats van de kinderbijslag, het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag, tot ten hoogste het bedrag dat zou zijn uitbetaald indien het recht op grond van die verordeningen niet zou zijn geschorst.”

Bijlage II: Behandelsoorten

Onder categorie 2 vallen volgens verweerder twee categorieën, te weten: 1) De aanvrager en zijn of haar partner wonen in Nederland, één van beiden werkt in Nederland en de andere werkt in een andere lidstaat; 2) De aanvrager en zijn of haar partner wonen in een andere lidstaat, werken in Nederland en hebben recht op een buitenlandse gezinsbijlage op grond van het wonen in de andere lidstaat.
Onder categorie 3 vallen volgens verweerder drie categorieen, te weten: 1) De aanvrager en zijn of haar partner wonen in Nederland, één van beiden werkt in het buitenland en de ander werkt niet; 2) De aanvrager en zijn of haar partner wonen in het buitenland, één van beiden werkt in Nederland en de ander werkt in het buitenlandse woonland; 3) De aanvrager en zijn of haar partner wonen in het buitenland, één van beiden werkt in Nederland en de ander werkt.
Bij categorie 2 beschikt en betaalt verweerder het kindgebonden budget en verstuurt een signaal naar de Svb. De Svb geeft het berekende bedrag door aan de andere lidstaat zodat daar bepaald kan worden of er een aanvulling op de gezinsbijslag gegeven moet worden.
Onder categorie 3 bepaalt verweerder het recht op en de hoogte van het kindgebonden budget, maar betaalt deze niet uit. Verweerder geeft het berekende bedrag door aan de Svb, waarna de Svb vervolgens per kwartaal achteraf de aanvulling op de buitenlandse gezinsbijslag bepaalt en deze uitbetaalt

Voetnoten

1.De behandelsoorten zoals door verweerder omschreven zijn nader opgenomen in de bijlage.
2.Kamerstukken II, 2006—2007, 30 912, nr. 3, p. 3-4.