ECLI:NL:RBMNE:2022:1465

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/4854
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en onroerendezaakbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde P. Loijen, en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking van de gemeenten. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een vrijstaande woning in Blaricum voor het belastingjaar 2021, die door de heffingsambtenaar op € 1.569.000,- is vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 1 april 2022, waarbij zowel eiser als verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de onvoldoende onderbouwing van de indexeringspercentages en de KOUDV-factoren, beoordeeld. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende inzicht heeft gegeven in de waardevaststelling en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning in gemiddelde staat verkeert en dat de referentieobjecten die door verweerder zijn gebruikt, geschikt zijn voor de waardebepaling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om in beroep te gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4854

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: P. Loijen),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking van de gemeenten [gemeenten], verweerder
(gemachtigden: D.D. Mertens en T. Nieuwpoort).

Procesverloop

Bij beschikking van 26 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan het [adres 1] te Blaricum (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 1.569.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De woning betreft een vrijstaande woning met een inhoud van 1.027 m³ en een perceel van 570 m². De woning heeft verder een dakkapel, een vrijstaande berging/schuur en een vrijstaande garage.
2. Eiser voert aan dat in de uitspraak op bezwaar de indexeringspercentages niet inzichtelijk zijn gemaakt, zodat niet is te herleiden of een juiste indexering heeft plaatsgevonden. Hierdoor is een ongelijkwaardige procespositie ontstaan. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn stelling op de uitspraken van rechtbank Rotterdam van 16 september 2020 [1] en rechtbank Oost-Brabant van 19 januari 2022 [2] .
3. De rechtbank stelt vast dat in de bezwaarfase door verweerder geen indexeringspercentage is gebruikt en evenmin genoemd, zodat verweerder hierin ook geen inzicht heeft hoeven en kunnen geven. In de taxatiematrix die met het verweerschrift is overgelegd heeft wel een indexering naar de waardepeildatum plaatsgevonden. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat gekeken wordt naar de permanente marktanalyse in het betreffende segment en dat daarnaast door een taxateur wordt gekeken of dat voor de betreffende woning tot een correcte prijs leidt, of dat er gecorrigeerd moet worden. In het verweerschrift heeft verweerder voor het segment van eisers woning een indexeringspercentage genoemd van 6 a 7% in 2019 en van circa 15% in 2020, respectievelijk vooruit en teruggerekend naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Niet is gesteld of gebleken dat hieraan stukken als bedoeld in artikel 40 van de Wet WOZ ten grondslag liggen. Verweerder heeft met deze uitleg in het verweerschrift en ter zitting naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzicht gegeven in hoe de indexering van de verkoopprijs van de referentieobjecten naar de waardepeildatum heeft plaatsgevonden. Nu eiser voor het overige het percentage op zichzelf niet (onderbouwd) betwist, ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden om verweerder om een nadere onderbouwing van de indexeringspercentages te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder aan dat verweerder in het taxatieverslag dat in bezwaar is overgelegd niet de KOUDV- en liggingsfactoren heeft vermeld, zodat niet inzichtelijk is gemaakt hoe deze onderlinge verschillen gecorrigeerd zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het taxatieverslag niet blijkt dat verweerder daarbij gebruik heeft gemaakt van KOUDV- en liggingsfactoren. De beroepsgrond dat hier tijdens de bezwaarfase ten onrechte geen inzicht in is gegeven, kan reeds om die reden al niet slagen. In beroep heeft verweerder gelijktijdig met het verweerschrift een taxatiematrix overgelegd, waarin de KOUDV- en liggingsfactoren wel een rol spelen. Ter zitting is uitgelegd dat voor de woning een gradatie omhoog/omlaag 9% betreft en dat voor de ligging een gradatie omhoog/omlaag 5% betreft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende inzicht gegeven in hoe bij de waardevaststelling van de woning rekening is gehouden met deze factoren. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Op de beroepsgrond dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe verweerder bij de waardevaststelling van de woning rekening heeft gehouden met het afnemend grensnut, heeft verweerder tijdens de zitting het standpunt ingenomen hierop niet volledig te kunnen reageren, omdat deze beroepsgrond niet eerder dan tijdens de zitting naar voren is gebracht. De rechtbank laat deze beroepsgrond dan ook wegens strijd met de goede procesorde [3] buiten de beoordeling van het beroep.
7. De beroepsgronden over de ondoelmatigheid van het perceel en de parkeeroverlast zijn niet nader onderbouwd, zodat deze beroepsgronden, mede gelet op de betwisting hiervan door verweerder, niet slagen.
8. Eiser heeft aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de gedateerde voorzieningen. Badkamer, keuken en sanitair zijn meer dan 15 jaar oud en dienen gemoderniseerd te worden. Daarnaast is sprake van achterstallig onderhoud.
9. De rechtbank stelt vast dat in de door eiser in bezwaar overgelegde taxatie staat dat de woning in gemiddelde staat verkeert, wat deze beroepsgronden tegenspreekt. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de voorzieningen en het onderhoud van de woning op gemiddeld zijn gesteld. Verweerder heeft daarbij ook gewezen op de opknapbeurt die de woning in 2006 heeft gehad, waarmee deze beroepsgronden volgens verweerder moeilijk zijn te rijmen. Eiser heeft zijn stellingen evenmin nader onderbouwd met bijvoorbeeld foto’s. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
10. Ten slotte voert eiser aan dat de [adres 2] en [adres 3] niet bruikbaar zijn als referentieobjecten, omdat deze referentieobjecten meer dan 35% in waarde verschillen met eisers woning.
11. De rechtbank overweegt dat de Waarderingsinstructie, waar deze beroepsgrond op is gebaseerd, weliswaar hulpmiddelen bevat, maar dat de toetssteen uiteindelijk de waarde blijft zoals in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ is omschreven. [4] Naar het oordeel van de rechtbank biedt de matrix voldoende inzicht in de verschillen tussen de woning van eiser en deze referentieobjecten. Zo hebben beide referentieobjecten veel grotere percelen en meer en duurdere bijgebouwen dan de woning van eiser, die het verschil in totaalprijs bepalen. De waarde van de woningen van deze referentieobjecten zijn vergelijkbaar met de waarde van eisers woning. Verweerder heeft deze referentieobjecten daarom kunnen gebruiken bij de waardebepaling van eisers woning. Deze beroepsgrond faalt.
12. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 5 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2890, rechtsoverweging 12 e.v.
4.uitspraak van Gerechtshof Leeuwarden van 8 februari 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ2881