ECLI:NL:RBMNE:2022:1397
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om schadevergoeding na onrechtmatige afwijzing Ziektewet-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van verzoeker, die eerder een Ziektewet (Zw)-uitkering had aangevraagd. Deze aanvraag was in eerste instantie afgewezen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, maar na een beroepsprocedure heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat verzoeker recht had op de uitkering met terugwerkende kracht. Verzoeker heeft vervolgens een verzoek om schadevergoeding ingediend, waarbij hij € 100.000,- aan materiële en immateriële schade claimde, als gevolg van de onrechtmatige afwijzing van zijn uitkering.
De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank overwoog dat, hoewel het besluit van 4 februari 2016 onrechtmatig was, verzoeker niet voldoende had aangetoond dat de gestelde schade direct verband hield met dit besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gevorderde schadevergoeding niet onderbouwd was en dat er geen bewijs was van ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van verzoeker. De rechtbank concludeerde dat de juridische procedure weliswaar belastend was voor verzoeker, maar dat dit niet verder ging dan psychisch onbehagen. Daarom werd de gevorderde immateriële schadevergoeding niet toegewezen.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de wettelijke rente over de nabetaling van de Zw-uitkering al was vergoed en dat er geen ruimte was voor aparte vergoeding van andere kosten die verzoeker had gemaakt. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.