ECLI:NL:CRVB:2019:4145
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit Uwv over arbeidsongeschiktheid en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van appellant. Appellant had zich op 3 december 2010 ziek gemeld en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2015 stelde het Uwv vast dat appellant vanaf 27 maart 2015 geen recht meer had op een WGA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Limburg bevestigde dit besluit in een eerdere uitspraak.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat en verzocht hij om benoeming van een deskundige. De Raad heeft een onafhankelijk deskundige geraadpleegd, die concludeerde dat appellant meer beperkingen had dan eerder vastgesteld. Het Uwv heeft daarop zijn beslissing aangepast, maar appellant stelde dat de vraag of zijn beperkingen duurzaam waren nog niet beantwoord was. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding niet duurzaam was, en dat er geen recht op een IVA-uitkering bestond.
Daarnaast verzocht appellant om schadevergoeding wegens immateriële schade en overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met ruim tien maanden was overschreden en veroordeelde de Staat tot betaling van € 1.000,- aan appellant. De Raad heeft ook de proceskosten van appellant vergoed, in totaal € 2.657,78, en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 169,-. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.