In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zelfstandige ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres ontving sinds 1 maart 2020 een Tozo-uitkering, maar na een steekproef bleek dat zij te veel had ontvangen. Verweerder heeft de Tozo-uitkering herzien en een bedrag van € 7.924,18 teruggevorderd, omdat eiseres vanaf juni 2020 een lijfrente-uitkering ontving die als inkomen werd aangemerkt.
Eiseres heeft tegen het besluit van verweerder beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de lijfrente-uitkering niet als inkomen kan worden gezien en dat er sprake was van toezeggingen die haar in de veronderstelling hebben gebracht dat de koopsompolis als vermogen werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de lijfrente-uitkering wel degelijk als inkomen moet worden aangemerkt, omdat deze periodiek werd ontvangen en betrekking had op de periode waarin eiseres een beroep deed op de Tozo-uitkering. De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er toezeggingen waren gedaan die haar rechtvaardigden in haar veronderstelling.
De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de financiële problemen van eiseres. De omstandigheden werden niet als uitzonderlijk genoeg beschouwd om de terugvordering onaanvaardbaar te maken. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.