ECLI:NL:RBMNE:2022:1354

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/5250
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Tozo-uitkering in verband met lijfrente-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zelfstandige ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres ontving sinds 1 maart 2020 een Tozo-uitkering, maar na een steekproef bleek dat zij te veel had ontvangen. Verweerder heeft de Tozo-uitkering herzien en een bedrag van € 7.924,18 teruggevorderd, omdat eiseres vanaf juni 2020 een lijfrente-uitkering ontving die als inkomen werd aangemerkt.

Eiseres heeft tegen het besluit van verweerder beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de lijfrente-uitkering niet als inkomen kan worden gezien en dat er sprake was van toezeggingen die haar in de veronderstelling hebben gebracht dat de koopsompolis als vermogen werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de lijfrente-uitkering wel degelijk als inkomen moet worden aangemerkt, omdat deze periodiek werd ontvangen en betrekking had op de periode waarin eiseres een beroep deed op de Tozo-uitkering. De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er toezeggingen waren gedaan die haar rechtvaardigden in haar veronderstelling.

De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de financiële problemen van eiseres. De omstandigheden werden niet als uitzonderlijk genoeg beschouwd om de terugvordering onaanvaardbaar te maken. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5250

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: W. van Beveren).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) herzien en een bedrag teruggevorderd van € 7.924,18.
Bij besluit van 23 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022 via Teams. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 1 maart 2020 een Tozo-uitkering. Tijdens een steekproef is gebleken dat eiseres te veel aan uitkering heeft ontvangen.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat is gebleken dat eiseres vanaf juni 2020 per kwartaal een lijfrente-uitkering ontvangt van € 2.161,15 netto. Dit is een maandelijks bedrag van € 720,38 netto. Volgens verweerder moet de
lijfrente-uitkering worden gezien als inkomen waarmee rekening moet worden gehouden. Daarom heeft verweerder het recht op een Tozo-uitkering herzien over de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 maart 2021 en over de periode van 1 mei 2021 tot en met 30 juni 2021. Verweerder heeft een bedrag van (totaal) € 7.924,18 aan te veel betaalde Tozo-uitkering teruggevorderd.
3. Eiseres voert in beroep primair aan dat het vrijvallen van het vermogen, de koopsompolis, niet kan worden gezien als inkomen. Subsidiair stelt eiseres dat het oorspronkelijk ingelegde bedrag vermogen is en daarom überhaupt niet als inkomen kan worden gezien. Ook de rente kan niet worden gezien als inkomen. Meer subsidiair stelt eiseres dat door verweerder niet is gevraagd of eiseres inkomen uit lijfrente of koopsompolis heeft. Hiermee is het vertrouwen gewekt dat de koopsom als vermogen wordt gezien. Eiseres had uit geen enkele informatie kunnen afleiden dat de vrijval van de koopsompolis als inkomen moet worden opgegeven. Doordat verweerder de gegevens pas in mei 2021 heeft opgevraagd, is eiseres op het verkeerde been gezet. Volgens eiseres is er sprake van strijd met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel om nu achteraf te stellen dat de vrijval van de koopsompolis als inkomen kan worden gezien. Eiseres is nu in grote problemen gekomen en kan de terugvordering niet betalen. Volgens eiseres zijn er in een telefoongesprek toezeggingen gedaan waar zij op mocht vertrouwen. Er is sprake van dringende redenen om af te zien van herziening en terugvordering.
4. De Tozo is een noodvoorziening die in het leven is geroepen om zelfstandige ondernemers te helpen die door de maatregelen van de overheid in verband met het coronavirus in de financiële problemen zijn gekomen. Indien een zelfstandig ondernemer als gevolg van de coronacrisis in zijn inkomen is geraakt en niet meer zelf in zijn bestaan kan voorzien, dan biedt de Tozo onder voorwaarden een inkomensvoorziening. Op grond van artikel 78f van de Participatiewet (Pw) kan voor de daarin bepaalde, specifieke bepalingen uit de Pw bij AMvB worden afgeweken. Voor zover in de Tozo niet expliciet van die bepalingen is afgeweken, gelden de Pw-bepalingen.
5. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pw worden tot de middelen gerekend alle inkomensbestanddelen waarover de betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Bedragen die zijn gestort dan wel zijn bijgeschreven op een bankrekening van de betrokkene worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor het levensonderhoud en daarnaast zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw [1] .
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres vanaf 1 juni 2020 per kwartaal een lijfrente-uitkering ontvangt van € 2.161,15 netto. Dit is een bedrag per maand van € 720,38 netto. De rechtbank is van oordeel dat de door ABN-AMRO aan eiseres gedane betaling een middel is dat periodiek, namelijk per kwartaal, wordt ontvangen, en betrekking heeft op een periode waarover eiseres een beroep op een Tozo-uitkering heeft gedaan. De betaling is daarom te zien als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid van de Pw en niet als vermogen [2] . Hierbij is tevens van belang dat de belastingdienst de lijfrente-uitkering ziet als inkomen en dat deze wordt belast in box 1. De beroepsgronden van eiseres slagen daarom niet.
7. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen [3] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres zo’n toezegging of uitlating in dit geval niet aannemelijk gemaakt. Hierbij is van belang dat niet is gebleken dat mondeling een toezegging door een medewerker van verweerder is gedaan over de lijfrente-uitkering. Ook het feit dat op het aanvraagformulier voor de Tozo-uitkering niet expliciet staat vermeld dat een lijfrente-uitkering als inkomen wordt gezien, betekent niet dat eiseres erop mocht vertrouwen dat het geen inkomen is. Eiseres had zelf ook informatie kunnen inwinnen toen zij de Tozo-uitkering aanvroeg. Ook had eiseres bij verweerder melding kunnen maken van het feit dat zij een lijfrente-uitkering ontving. Gelet op het voorgaande is de rechtbank niet gebleken van strijd met het vertrouwensbeginsel en/of het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel.
8. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen om van terugvordering af te zien als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor een betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of ten dele van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken. De rechtbank erkent dat het voor eiseres zwaar moet zijn geweest dat zij tijdens de coronacrisis geen inkomsten uit arbeid meer had, in het bijzonder omdat zij werkzaam is in de culturele sector. In het bestreden besluit is eiseres geconfronteerd met een herziening van de Tozo-uitkering vanwege de uitbetaling van een lijfrente-uitkering waarvoor zij jarenlang heeft gespaard. Dat dit voor eiseres onredelijk aanvoelt, begrijpt de rechtbank. De rechtbank is echter van oordeel dat deze omstandigheden niet zijn te zien als een dringende reden om af te zien van terugvordering. Van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen is niet gebleken.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 februari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:258).
2.Zie ook een uitspraak van de CRvB van 21 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1550).
3.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 20 januari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:146).