ECLI:NL:CRVB:2022:258
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van bijschrijvingen op bankrekening
In deze zaak heeft appellante, die sinds 1 januari 2019 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Dit besluit hield in dat de bijstand van appellante werd herzien en dat een bedrag van € 634,38 aan bijstand werd teruggevorderd. De aanleiding voor deze herziening was een melding van een werkconsulente dat appellante in het buitenland verbleef, wat leidde tot een onderzoek door een sociaal rechercheur. Dit onderzoek onthulde dat er vanaf mei 2019 diverse bijschrijvingen van derden op de bankrekening van appellante waren gedaan, wat aanleiding gaf tot de conclusie dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden.
Appellante voerde aan dat de bijschrijvingen afkomstig waren van familieleden die haar vergoedden voor boodschappen die zij voor hen had gedaan. Echter, de Raad oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen. De Raad wees erop dat er geen opnames of afschrijvingen op de rekeningafschriften waren die overeenkwamen met de bedragen die waren overgemaakt. Ook een specifieke transactie van € 40,- met de omschrijving 'Marktplaats' werd niet geloofd, omdat appellante geen bewijs had geleverd van de verkoop van sieraden of schoenen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de gronden van appellante in hoger beroep een herhaling waren van wat zij eerder had aangevoerd en dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.