ECLI:NL:CRVB:2021:1550
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de AIO-aanvulling en de kwalificatie van pensioenuitkering als inkomen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de aanpassing van haar AIO-aanvulling door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan de orde is. Appellante, geboren in 1950, ontving van 1 september 2011 tot 18 oktober 2015 algemene bijstand en sindsdien een onvolledig ouderdomspensioen op grond van de AOW. In aanvulling op haar AOW ontvangt zij bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling. Appellante heeft in 2016 haar lijfrenteverzekering omgezet in een aanvullende pensioenuitkering bij Nationale Nederlanden (NN), met een saldo van € 6.850,03 op 31 december 2016. In december 2017 ontving zij de eerste betaling van deze pensioenuitkering, die door de Svb als inkomen werd aangemerkt en in mindering werd gebracht op haar AIO-aanvulling.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond. In hoger beroep betoogt appellante dat de jaarlijkse betaling door NN als vermogen had moeten worden aangemerkt, en dat de Svb rekening had moeten houden met het vrij te laten vermogen. De Raad overweegt dat de betaling van NN periodiek wordt ontvangen, betrekking heeft op een periode waarover appellante bijstand heeft aangevraagd, en bedoeld is als aanvulling op haar AOW-pensioen. Daarom wordt deze betaling als inkomen aangemerkt in de zin van de Participatiewet (PW) en niet als vermogen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.