In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die onder bewind staat, en Zilveren Kruis Zorgkantoor. Eiser had een persoonsgebonden budget (pgb) dat met ingang van 1 januari 2015 door het zorgkantoor werd ingetrokken. Daarnaast vorderde het zorgkantoor een bedrag van € 111.020,- terug over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 maart 2018. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, nadat het zorgkantoor in een eerder besluit het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond had verklaard en het pgb voor bepaalde jaren opnieuw had vastgesteld.
Tijdens de zitting op 20 april 2021, die via een Skypeverbinding plaatsvond, heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij stelde dat hij niet verantwoordelijk was voor de onregelmatigheden die door het zorgkantoor waren geconstateerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aan de verplichtingen verbonden aan het ontvangen van een pgb heeft voldaan. Eiser heeft zijn stellingen niet voldoende onderbouwd en de rechtbank oordeelde dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en de terugvordering te effectueren.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheden die eiser aanvoerde, zoals zijn geestelijke beperking en het vertrouwen op zijn zorgverlener, niet voldoende waren om de besluitvorming van het zorgkantoor te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat het zorgkantoor in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het lager vaststellen van het pgb en dat de terugvordering van € 32.100,- gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.