ECLI:NL:RBMNE:2021:6471

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
UTR 20/4203
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing sollicitatie Procesvertegenwoordiger en beroep ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Financiën. De eiser had gesolliciteerd naar de functie van Procesvertegenwoordiger, maar zijn sollicitatie werd afgewezen. In het primaire besluit van 11 februari 2019 werd deze afwijzing bevestigd, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 8 oktober 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 30 november 2021 behandeld. Eiser heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder de stelling dat de sollicitatieprocedure onzorgvuldig was en dat de hoorplicht was geschonden. De rechtbank overwoog dat de beoordelingsvrijheid van het bestuursorgaan in sollicitatieprocedures groot is en dat de rechter terughoudend moet toetsen of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de sollicitatie op basis van de competenties, waaronder overtuigingskracht, terecht was. Eiser had onvoldoende gescoord op deze competentie, wat essentieel is voor de functie. De rechtbank oordeelde ook dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en de rechtbank droeg verweerder op het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4203

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 december 2021 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.Y. Yeh),
en

De Staatssecretaris van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J.M. Oenema).

Procesverloop

In het besluit van 11 februari 2019 (primair besluit) heeft verweerder de sollicitatie van eiser naar de functie van Procesvertegenwoordiger bij het team Beroep (Groepsfunctie F) afgewezen.
In het besluit van 8 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2021 via Skype op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Op 4 oktober 2018 heeft verweerder een bericht op zijn intranet geplaatst dat er vijf vacatures voor de functie Procesvertegenwoordiger bij het team Beroep (Groepsfunctie F) open worden gesteld. Eiser heeft vervolgens op 5 december 2018 gesolliciteerd. Op 12 december 2018 heeft er een selectiegesprek plaatsgevonden. Verweerder heeft vervolgens mondeling aan eiser medegedeeld dat zijn sollicitatie wordt afgewezen. Nadat eiser had aangegeven dat hij de motivering van dit besluit op schrift wenste, heeft verweerder bij e-mailbericht van 25 januari 2019 een nadere toelichting gegeven. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 11 februari 2019 de afwijzing van de sollicitatie schriftelijk bevestigd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op verzoek van eiser heeft verweerder hem meermaals de gelegenheid geboden om zijn bezwaargronden nader aan te vullen en heeft verweerder de hoorzitting uitgesteld. Verweerder heeft nadat een laatste uitsteltermijn was verstreken zonder reactie van eiser daarop, de beslissing op bezwaar genomen.
Verweerder heeft aan de afwijzing van de sollicitatie ten grondslag gelegd dat eiser weliswaar voldoende beschikt over de competenties oordeelsvorming, plannen & organiseren, resultaatgerichtheid en samenwerking, maar dat geen van deze competenties er echt uit springt. Verder heeft verweerder aangegeven dat eiser op de competentie overtuigingskracht onvoldoende heeft gescoord. Verweerder merkt in dit kader op dat eiser tijdens het selectiegesprek veel inboette op (non)verbale communicatie. Verweerder wijst op het mijden van oogcontact, een onrustige houding en een onsamenhangende zinsbouw (hak- op de tak en zinnen niet afmaken). Daarom is verweerder van oordeel dat eiser ongeschikt is om als procesvertegenwoordiger verweerder te vertegenwoordigen in de rechtbank.
3. Eiser heeft verschillende beroepsgronden naar voren gebracht. Deze zal de rechtbank hierna bespreken.
4. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure zoals hier aan de orde het resultaat is van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-en competentie eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. [1]
Onbevoegd genomen besluiten?
5. Eiser heeft tijdens de zitting voor het eerst naar voren gebracht dat het bezwaar en het beroep ergens anders zijn behandeld dan hij op basis van – zo begrijpt de rechtbank – de bezwaar- en beroepsclausules had mogen verwachten. Hij heeft de rechtbank gevraagd te controleren of de mandaatverlening juist is.
6. De rechtbank merkt allereerst op dat eiser deze grond eerder naar voren had kunnen brengen en dat niet duidelijk is waarom hij dat pas ter zitting heeft gedaan. De rechtbank overweegt dat in de bezwaarclausule onder het primaire besluit staat dat het bezwaar kan worden ingediend bij de Directeur-Generaal Belastingdienst, t.a.v. Cluster Bedrijf/Juridische Zaken, Postbus 20201, 2500 EE Den Haag. Het bestreden besluit is genomen door de Directeur-Generaal (DG) Toeslagen. Op het briefpapier staan dezelfde adresgegevens genoemd als in het primaire besluit.
7. Vast staat dat eisers bezwaar- en beroepschrift (tijdig) zijn ontvangen door de juiste instantie. In zoverre heeft eiser daarom geen belang bij een beoordeling van deze beroepsgrond. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat het primaire en/of het bestreden besluit onbevoegd zijn genomen, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht dat ten tijde van het primaire besluit de DG Belastingdienst bevoegd was, maar ten tijde van het bestreden besluit de DG Toeslagen. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift
8. In het bestreden besluit is eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op de beslissing van verweerder om eind oktober 2018 wel vijf uitzendkrachten te selecteren voor de functie van Procesvertegenwoordiger en eiser niet daarvoor te selecteren.
9. De rechtbank overweegt als volgt. In het bestreden besluit heeft verweerder erkend dat hij in strijd heeft gehandeld met het wervings- en selectiebeleid van de Belastingdienst en dat eiser in de gelegenheid had moeten worden gesteld te solliciteren op de functie waarvoor eind oktober 2018 vijf uitzendkrachten zijn geselecteerd. Eiser kon daarom bezwaar maken tegen de benoemding van de uitzendkrachten in de functie van Procesvertegenwoordiger. Verweerder heeft eisers bezwaar vervolgens niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Volgens verweerder heeft eiser op enig moment in november 2018 van zijn toenmalige leidinggevende gehoord dat de uitzendkrachten waren aangenomen en is de bezwaartermijn daarom uiterlijk op 30 november 2018 gaan lopen. Eisers bezwaar d.d. 11 maart 2019 was dus te laat.
10. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie blijkt dat een ambtenaar tegen een besluit tot benoeming of aanstelling van een ander bezwaar kan maken of beroep kan instellen indien en voor zover dat besluit geacht moet worden een ten aanzien van hem als zodanig genomen besluit (weigering) te behelzen, waardoor hij rechtstreeks in zijn belang is getroffen. Zo’n weigering is pas aanwezig indien de betrokkene niet is benoemd in de functie waarop hij heeft gesolliciteerd, dan wel waarvoor hij uit andere hoofde in beschouwing had moeten geworden. [2] Eiser kon daarom bezwaar maken tegen de aanstelling dan wel benoeming van de uitzendkrachten in de functie van Procesvertegenwoordiger.
Eiser heeft in de gronden van zijn bezwaarschrift aangegeven dat begin september 2018 tijdens een overleg is medegedeeld dat er vacatures waren ontstaan voor de functie van Procesvertegenwoordiger en dat niet veel later op intranet een bericht volgde over deze vacatures en de werving die daarvoor in de nabije toekomst zou plaatsvinden. De eerste vacatures zijn vervolgens in oktober/november 2018 ingevuld. Nadat bekend was gemaakt hoe de eerste vacatures waren vervuld, te weten het aanstellen/benoemen van een aantal uitzendkrachten zonder dat daarvoor een vacature en bijbehorende sollicitatieprocedure waren opengesteld, heeft eiser hierover contact opgenomen heeft genomen met zijn toenmalige leidinggevende, de heer [leidinggevende] ([leidinggevende]). Eiser heeft verder aangegeven dat dit in november 2018 was.
11. De rechtbank oordeelt dat eiser gelet op het voorgaande uiterlijk op 30 november 2018 op de hoogte is geraakt van het feit dat enkele uitzendkrachten waren aangesteld in de functie van Procesvertegenwoordiger. Door pas op 11 maart 2019 bezwaar te maken, heeft eiser de bezwaartermijn overschreden Niet gebleken is dat dit verschoonbaar is. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eisers bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Deze beroepsgrond slaagt.
Onzorgvuldige sollicitatie- en/of besluitvormingsprocedure?
12. Volgens eiser kan het bestreden besluit geen stand houden omdat de sollicitatieprocedure en de besluitvorming onzorgvuldig zijn verlopen.
13. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser ten eerste gesteld dat [leidinggevende] lid was van de sollicitatiecommissie, terwijl [leidinggevende] en hij verwikkeld zijn (geweest) in een arbeidsconflict. Eiser heeft voorafgaand aan zijn sollicitatiegesprek twee keer aangegeven dat hij zich niet veilig voelde bij het lidmaatschap van [leidinggevende]. [leidinggevende] had hierin aanleiding moeten zien om zich terug te trekken. Bij aanvang van het sollicitatiegesprek is niet tegen eiser gezegd dat hij bezwaar kon maken tegen de samenstelling van de sollicitatiecommissie. Als hij dat had geweten, dan had hij zeker bezwaar gemaakt.
14. De rechtbank overweegt dat de deelname van [leidinggevende] het bestreden besluit niet onzorgvuldig maakt. Hierbij is het meest van belang dat er naast [leidinggevende] nog twee personen in de sollicitatiecommissie zaten en dat zij alle drie inzicht hebben in de aard en de wijze van uitoefening van de functie van Procesvertegenwoordiger. Verweerder heeft bovendien onweersproken gesteld dat [leidinggevende] op dat moment de enige leidinggevende van het team Beroep was die ervaring had met dat team en de werkzaamheden daarvan. Daarbij komt dat zowel [leidinggevende] als de voorzitter van de commissie, de heer [voorzitter] ([voorzitter]), hebben verklaard dat bij aanvang van het sollicitatiegesprek aan eiser is gevraagd of hij bezwaar had tegen de samenstelling van de sollicitatiecommissie en dat eiser heeft aangegeven daar geen bezwaar tegen te hebben. Dit staat ook aangekruist op het ‘omslagvel selectiedossier’. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat [leidinggevende] en/of [voorzitter] niet naar waarheid hierover zouden hebben verklaard. Daarvoor is niet voldoende dat eiser van mening is dat geen waarde kan worden gehecht aan de verklaringen van [leidinggevende] omdat [leidinggevende] zijn taken als leidinggevende heeft verzaakt, eerder dingen heeft verzwegen of juist onwaarheden op papier heeft gezet.
15. Daarnaast heeft eiser er op gewezen dat de heer [A] ([A], de jurist die het bestreden besluit heeft voorbereid) niet beschikte over alle relevante informatie met betrekking tot het primaire besluit. Het is niet duidelijk wat de functie-eisen en de competenties zijn bij de functie van Procesvertegenwoordiger en waarop eisers scores tijdens de sollicitatieprocedure zijn gebaseerd.
16. De rechtbank overweegt dat de functie-eisen en de competenties blijken uit de vacaturetekst van 20 november 2018. Dit document maakt onderdeel uit van het bezwaardossier en het moet er daarom voor worden gehouden dat [A] bij de voorbereiding van het bestreden besluit de beschikking heeft gehad over dit document. De in de vacaturetekst genoemde competenties komen overeen met die in het formulier ‘gezamenlijk oordeel selectiegesprek’ dat is ingevuld door de sollicitatiecommissie en dat zich eveneens onder de gedingstukken bevindt. Uit dit formulier blijkt dat eiser – en dat is door hem ook niet weersproken – onvoldoende heeft gescoord op de competentie ‘overtuigingskracht’. De rechtbank oordeelt dat verweerder er op heeft mogen wijzen dat de helft van de taken van een procesvertegenwoordiger bestaat uit het vertegenwoordigen van de Belastingdienst bij de rechtbank en daarom zwaar gewicht mag toekennen aan de competentie ‘overtuigingskracht’.
17. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat de selectie van de uitzendkrachten anders is geweest dan die van eiser. De uitzendkrachten hebben de kans gekregen zich te ontwikkelen tijdens een opleidingstraject en zijn aan het einde daarvan getoetst op hun kwaliteiten. Er is daarom sprake van willekeur en een ongelijke behandeling.
18. De rechtbank overweegt als volgt. Er zijn twee procedures geweest: een selectieprocedure voor de uitzendkrachten en een sollicitatieprocedure waaraan meerdere sollicitanten (waaronder eiser) hebben deelgenomen. Verweerder heeft erkend dat eiser de kans had moeten krijgen te solliciteren tijdens de eerste procedure. Dat is ten onrechte niet gebeurd. Maar dat maakt niet dat de sollicitatieprocedure waar eiser vervolgens wél aan heeft deelgenomen, onzorgvuldig is geweest. Eiser is in die procedure beoordeeld op de verschillende functie-eisen en competenties die gelden voor de functie van Procesvertegenwoordiger. De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de andere sollicitanten in de procedure waar eiser in zat, anders zijn beoordeeld dan eiser. Er is daarom geen sprake van willekeur en/of een ongelijke behandeling.
19. Op grond van hetgeen in 12 tot en met 18 is overwogen, oordeelt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid eiser heeft mogen afwijzen voor de functie van Procesvertegenwoordiger.
Schending hoorplicht?
20. Eiser heeft gesteld dat de hoorplicht is geschonden.
21. De rechtbank overweegt als volgt. Onder de gedingstukken bevinden zich een
e-mail van [A] aan eiser d.d. 6 november 2019 en een brief van [A] aan eiser d.d. 29 januari 2020. In beide stukken wordt – voor zover van belang – gevraagd of eiser zijn bezwaar mondeling wil toelichten. Eiser heeft op 10 februari 2020 per e-mail laten weten dat hij een hoorzitting wenst en dat hij om uitstel daarvan verzoekt omdat hij eerst wil overleggen met zijn gemachtigde.
22. De rechtbank overweegt dat er daarna niets meer lijkt te zijn gebeurd. Er heeft in ieder geval geen hoorzitting plaatsgevonden. Wel heeft er tussen 12 mei 2020 (de dag waarop eisers gemachtigde zich heeft gesteld) en 30 juli 2020 contact per e-mail en per telefoon plaatsgevonden tussen [A] en de gemachtigde van eiser. Dit ging echter uitsluitend over het verzochte uitstel voor het aanvullen van de bezwaargronden. Deze aanvulling is er (ook nadat twee keer uitstel was verleend) niet gekomen en verweerder heeft vervolgens op 8 oktober 2020 het bestreden besluit genomen. De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van verweerder weliswaar niet heeft gevraagd om een hoorzitting te houden, maar dat het op de weg van verweerder had gelegen om alsnog een datum voor een hoorzitting vast te stellen en eiser en zijn gemachtigde daarvoor uit te nodigen. Het is namelijk de verantwoordelijkheid van verweerder om er voor te zorgen dat de bezwaarprocedure zorgvuldig verloopt. Verweerder heeft dus zijn hoorplicht geschonden. Dit is een gebrek in het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. De rechtbank overweegt in dit kader dat eiser in beroep alsnog voldoende gelegenheid gehad om zijn gronden nader toe te lichten en te onderbouwen en dat niet is gebleken dat er nog aanleiding bestaat om eiser aanvullend te horen.
Schadevergoeding
25. Eiser heeft eerst ter zitting verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) door verweerder. Eiser voert in dit kader aan dat verweerder te laat op zijn bezwaar heeft beslist.
26. Of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat daarbij van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiser. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [3] is een bestuursrechtelijke procedure niet binnen een redelijke termijn afgerond als er meer dan twee jaren zijn verstreken tussen het maken van bezwaar en het doen van uitspraak in beroep. Daarbij geldt als uitgangspunt dat verweerder een half jaar de tijd heeft om op het bezwaar te beslissen en de rechtbank anderhalf jaar heeft om op het beroep te beslissen. Voor de overschrijding van de redelijke termijn moet per half jaar of gedeelte daarvan een bedrag van € 500,00 aan immateriële schadevergoeding worden toegekend.
27. De rechtbank overweegt als volgt. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. Vanaf 12 maart 2019 (de datum waarop het bezwaarschrift door verweerder is ontvangen) tot aan de datum van deze uitspraak zijn twee jaar en ruim tien maanden verstreken. De rechtbank ziet echter in de proceshouding van eiser aanknopingspunten voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure in eerste aanleg meer dan twee jaren zou mogen bedragen. De rechtbank overweegt in dit kader dat de lange duur van de bezwaar- en beroepsprocedure met name te wijten is aan het processuele gedrag van eiser. Eiser heeft immers nadat hij bezwaar heeft ingediend meermaals stukken bij verweerder opgevraagd en ook meermaals uitstel gevraagd voor het indienen van nadere stukken. Verweerder heeft dit uitstel aan eiser verleend. Ook heeft eiser op enig moment een gemachtigde in de arm genomen, die ook meermaals verweerder heeft verzocht om uitstel te lenen voor het aanvullen van de bezwaargronden. Aan die verzoeken heeft verweerder voldaan en uiteindelijk heeft verweerder op 30 juli 2020 nog éénmaal uitstel verleend tot eind augustus 2020. Nadat een reactie uitbleef, heeft verweerder op het bezwaar van eiser beslist. Ook in beroep heeft eiser verzocht om uitstel van de termijn om gronden in te dienen en om uitstel van de zitting. Onder deze omstandigheden kan verweerder noch de Staat worden verweten dat de redelijke termijn is overschreden. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
Proceskosten en griffierecht
28. De rechtbank is van oordeel dat er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn. Hoewel eisers gemachtigde zich op 12 mei 2020 (dat wil zeggen: nog tijdens de bezwaarprocedure) heeft gesteld, heeft hij tijdens de bezwaarfase geen werkzaamheden verricht die voor vergoeding in aanmerking komen. Eiser heeft het pro forma bezwaarschrift d.d. 11 maart 2019 en de bezwaargronden d.d. 23 juli 2019 zelf opgesteld en ingediend en er heeft geen hoorzitting plaatsgevonden. Eiser heeft ook het pro forma beroepschrift zelf ingediend. De aanvullende gronden van beroep zijn weliswaar formeel ingediend door de gemachtigde, maar het aanvullend beroepschrift beperkt zich tot een brief van een half A4-tje waarin de gemachtigde “kortheidshalve” verwijst naar de bijgevoegde beroepsgronden (7 pagina’s), die zijn opgesteld door eiser. De gemachtigde was aanwezig bij de Skype zitting, maar zijn enige bijdrage tijdens de zitting was de mededeling dat hij geen verweerschrift had ontvangen. Voor de rest heeft eiser zelf het woord gevoerd. Het is de rechtbank al met al volstrekt onduidelijk gebleven waaruit de zogenoemde ‘door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand’ in deze procedure heeft bestaan. Normaliter worden punten toegekend voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting, maar dan moeten daar daadwerkelijk werkzaamheden tegenover hebben gestaan. Hier is dat niet het geval geweest.
29. Omdat de rechtbank artikel 6:22 van de Awb heeft toegepast, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
Conclusie
23. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in samenwerking met L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1576.
2.Zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2185.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.