ECLI:NL:RBMNE:2021:6417

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
UTR 20/905
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van een gezondheidscentrum en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft eiseres, eigenaar van een gezondheidscentrum, beroep ingesteld tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar van de gemeente was vastgesteld op € 930.000,- voor het belastingjaar 2018. De heffingsambtenaar had deze waarde bepaald op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en had een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 19 november 2021 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij een lagere waarde van € 537.000,- bepleitte. De heffingsambtenaar stelde echter een nieuwe waarde voor van € 844.000,-. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de voorgestelde waarde van € 844.000,- onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de waarde uiteindelijk schattenderwijs vastgesteld op € 800.000,-.

Daarnaast heeft eiseres verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de totale duur van de procedure 45 maanden was, terwijl de redelijke termijn 24 maanden bedraagt. Dit resulteerde in een overschrijding van 21 maanden, waarvoor eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 2.000,-. De rechtbank heeft de schadevergoeding verdeeld tussen de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden, waarbij de heffingsambtenaar € 1.428,57 en de Staat € 571,43 moet vergoeden. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.931,94 en bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 354,- aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/905

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: P. Loijen)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2018 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan het
[adres] in [vestigingsplaats] voor het belastingjaar 2018 vastgesteld op € 930.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2017. De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenaar ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 22 januari 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 19 november 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en taxateur [taxateur] . De heffingsambtenaar heeft zich afgemeld voor de zitting.

Overwegingen

1.Eiseres is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een gezondheidscentrum.
2. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt, in afwijking in zoverre van het tweede lid, de waarde van een onroerende zaak bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde indien dit leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het tweede lid. Tussen partijen is niet in geschil dat de gecorrigeerde vervangingswaarde in dit geval een geschikte waarderingsmethode is.
3. Eiseres bepleit een lagere waarde, namelijk € 537.000,-. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank bericht dat hij inmiddels een lagere waarde voorstaat dan in de uitspraak op bezwaar is vastgesteld, namelijk € 844.000,-.
4. De heffingsambtenaar heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Zoals de heffingsambtenaar heeft erkend is de in de uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde te hoog. Naar het oordeel van de rechtbank is door de heffingsambtenaar ook niet aannemelijk gemaakt dat de nu voorgestane waarde van € 844.000,- niet te hoog is. De heffingsambtenaar heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank van 13 november 2019 met betrekking tot de voor het jaar 2017 vastgestelde WOZ-waarde (ECLI:NL:RBMNE:2019:5472). In die uitspraak heeft de rechtbank de nader door de heffingsambtenaar gestelde WOZ-waarde over 2017 gevolgd en vastgesteld op € 844.000,-. De heffingsambtenaar ziet geen aanleiding om de waarde voor het belastingjaar 2018 anders vast te stellen. Daarmee miskent de heffingsambtenaar echter dat de WOZ-waarde ieder jaar onafhankelijk van eerdere jaren wordt vastgesteld, en dat de technische afschrijving, de resterende levensduur en de restwaarde ten opzichte van het vorige jaar gewijzigd kunnen zijn. Door enkel te verwijzen naar de door de rechtbank vastgestelde WOZ-waarde voor 2017 heeft de heffingsambtenaar de voorgestane waarde onvoldoende onderbouwd.
6. Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd.
7. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of eiseres de door haar voorgestane waarde aannemelijk maakt. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de voorgestane waarde van € 537.000,- niet te laag is. Eiseres heeft ter onderbouwing een taxatie ingediend. In die taxatie wordt uitgegaan van het archetype Dagverblijf (N3800000). De rechtbank heeft echter in een uitspraak van 10 november 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:5773) geoordeeld dat er voor deze onroerende zaak geen aanwijzing is om bij dat archetype aan te sluiten. In de uitspraak van 13 november 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is om van dat oordeel af te wijken. De rechtbank ziet ook nu geen aanleiding om hierover anders te oordelen. Eiseres heeft de door haar voorgestane waarde daarom onvoldoende onderbouwd.
8. Partijen hebben de waardes die zij voorstaan beide niet aannemelijk gemaakt. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden zal de rechtbank de waarde schattenderwijs vaststellen op € 800.000,-. De rechtbank zal verder bepalen dat de heffingsambtenaar de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig vermindert.
Immateriële schade
9. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
10. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepstermijn sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252).
11. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 4 april 2018 door de heffingsambtenaar is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 24 december 2021. De totale duur is afgerond 45 maanden. De redelijke termijn van 24 maanden is met 21 maanden overschreden. Eiseres heeft daarom, uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar, recht op een schadevergoeding van € 2.000,-. De veroordeling tot vergoeding van die schade moet naar evenredigheid worden uitgesproken ten laste van het bestuursorgaan respectievelijk de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie). De rechtbank stelt vast dat de bezwaarfase (geëindigd met de uitspraak op bezwaar van 22 januari 2020) afgerond 21 maanden heeft geduurd en daarmee 15 maanden te lang. Hierdoor komt € 1.428,57 (15/21 deel van € 2.000,-) voor rekening van de heffingsambtenaar en de rest (€ 571,43) voor rekening van de Staat.
19. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht de Staat aangemerkt als partij bij dit beroep. Omdat het bedrag van de schadevergoeding minder dan € 5.000,- is, hoeft de Minister van Justitie en Veiligheid, gelet op zijn beleidsregel van 8 juli 2014 (Staatscourant 2014, 20210) niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop verweer te voeren.
Proceskosten
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar de proceskosten die eiser in beroep heeft gemaakt vergoeden. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar al een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar toegekend. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De rechtbank stelt de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van
€ 534,-, met wegingsfactor 1).
11. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten van het ingediende taxatierapport en de aanwezigheid van de taxateur op de zitting. Voor het rapport heeft eiseres verzocht om vergoeding van 8 uur tegen een tarief van € 120,-, vermeerderd met BTW (€ 1.161,60). De heffingsambtenaar is het eens met het toekennen van een vergoeding, maar niet met het tarief. Hij verwijst naar de uitspraak van de rechtbank van 14 december 2020 (ECLI:NL:RBMNE:2020:5462). Onder verwijzing naar die uitspraak stelt de rechtbank het tarief vast op € 84,-. Voor de zitting rekent de rechtbank op basis van de Richtlijn vergoeding proceskosten taxaties met hetzelfde tarief voor 0,5 uur. Daarmee komt de vergoeding op € 863,94 (8,5 uur x € 84,- x 1,21 in verband met BTW). Het totaal van de proceskostenvergoeding is dan € 1.931,94.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover daarin van [adres] de WOZ-waarde voor 2018 wordt vastgesteld;
  • stelt de waarde van het object vast op € 800.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2017 en bepaalt dat de heffingsambtenaar de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig vermindert;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.428,57;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 571,43;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.931,64,-;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 december 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.