ECLI:NL:RBMNE:2020:5462

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
UTR 20/1537, 20/1959 tm 20/1961, 20/1980 tm 20/1986
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van kostenvergoeding in bezwaar voor taxatierapporten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de kostenvergoeding die aan eiseres is toegekend in het kader van bezwaar tegen de vastgestelde waarden van onroerende zaken. De heffingsambtenaar van de gemeente had in de primaire beschikking op 31 maart 2019 de waarden van twee onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 9.680.000,- en € 812.000,-. Na bezwaar is de waarde verlaagd, en is eiseres een kostenvergoeding toegekend voor de ingediende taxatierapporten. Eiseres was het niet eens met de hoogte van de toegekende kostenvergoeding en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 13 november 2020.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de hoogte van het uurtarief en het aantal uren dat aan de taxatierapporten is besteed. Eiseres stelde dat het toegepaste uurtarief van € 84,- te laag was en dat het aantal uren voor de taxatie van object II niet voldoende was. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat het gehanteerde uurtarief niet onredelijk was en dat de toegekende uren voor de taxatie van object II ook niet onredelijk waren. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat er meer uren aan de taxatie waren besteed dan was vergoed.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/1537, UTR 20/1959 t/m UTR 20/1961 en UTR 20/1980 t/m UTR 20/1986

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 december 2020 in de zaken tussen

Stichting [eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: A. van den Dool)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigden: mr. A. Teunisse en mr. T. Klinkhamer)

Procesverloop

In de in één geschrift verenigde beschikkingen van 31 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarden van de onroerende zaken [adres 1] (object I) en [adres 2] (object II) te [plaats] voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 9.680.000,- respectievelijk € 812.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2018. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenaar van deze objecten ook aanslagen onroerendezaakbelastingen opgelegd naar het tarief van niet-woningen voor object I en naar het tarief woningen voor object II. Daarbij zijn de waarden als heffingsgrondslag gehanteerd.
Bij uitspraak op bezwaar van 3 maart 2020 heeft verweerder de waarde van de objecten verlaagd naar € 9.534.000,- respectievelijk € 783.000,- en de aanslagen onroerendezaakbelastingen verminderd. Daarbij heeft verweerder een kostenvergoeding toegekend voor het indienen van het bezwaar, de hoorzitting, de kosten van de kadastrale uittreksels en de twee taxatierapporten.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft
een verweerschrift overgelegd.
Het beroep is behandeld op de zitting van 13 november 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens de heffingsambtenaar zijn gemachtigden verschenen.

Het geschil

1. In geschil is de hoogte van de in bezwaar toegekende kostenvergoeding voor de twee door eiseres ingediende taxatierapporten.
2. Verweerder heeft aan eiseres een vergoeding van € 1.219,68 (inclusief BTW) toegekend voor het voor object I opgestelde taxatierapport, uitgaande van 12 uur en een uurtarief van
€ 84,-. Voor het voor object II opgestelde taxatierapport heeft verweerder aan eiseres een vergoeding van € 406,56 (inclusief BTW) toegekend, uitgaande van 4 uur en een uurtarief van € 84,-.
3. Eiseres is het niet eens met de door verweerder toegepaste matiging van de proceskostenvergoeding voor de twee door haar in de bezwaarfase ingediende taxatierapporten. Zij vindt de hoogte van het uurtarief te laag. Daarnaast vindt zij het gehanteerde aantal uren voor de taxatie van object II te laag. Verweerder heeft met de toegekende kosten geen recht gedaan aan de kosten die redelijkerwijs zijn gemaakt. Eiseres vindt dat uitgegaan had moeten worden van een uurtarief van € 110,- en 8 uur voor de tijd die daadwerkelijk besteed is aan het taxatierapport voor object II. Zij wijst erop dat het door haar genoemde uurtarief lager is dan het toegestane maximumtarief en zelfs ver onder de commerciële tarieven ligt. De beide objecten zijn incourante niet-woningen en de aard van de objecten is te divers om een uurtarief van € 84,- te hanteren. De taxateur heeft beide objecten uitgebreid opgenomen, heeft advies ingewonnen en heeft de bevindingen weergegeven in de rapporten en de taxatiekaarten. Daarbij heeft hij de gecorrigeerde vervangingswaardemethodiek gebruikt en dat duidt er ook op dat sprake is van incourante objecten. Het door verweerder gehanteerde uurtarief doet daarom geen recht aan de feitelijk verrichte werkzaamheden van haar taxateur. Eiseres wijst ter onderbouwing van haar standpunt naar arresten van de Hoge Raad van 13 juli 2012.

Beoordeling van het geschil

Hoogte uurtarief
4. In de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties is als uurtarief opgenomen voor taxaties:
- van courante niet-woningen: € 68,- per uur.
- van alle incourante niet-woningen: de gefactureerde taxatiekosten tot het in het Besluit proceskosten bestuursrecht vermelde maximum.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat het niet onredelijk is dat hij is uitgegaan van een uurtarief van € 84,-. Dat is een hoger tarief dan het standaard uurtarief voor een taxatie van courante niet-woningen. Verweerder heeft daarvoor aansluiting gezocht bij rechtspraak over taxaties van soortgelijke objecten.
Het gaat hier om een medisch dagverblijf en een gezinsvervangend tehuis. Gezien de aard en inrichting en de mate van (in)courantheid van de objecten kan de rechtbank verweerder daarin volgen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de objecten zodanig complex waren om te taxeren en een dusdanige specialiteit vereisten van de taxateur dat om die reden een hoger uurtarief nodig zou zijn. Ook uit de inhoud van de twee taxatierapporten is dat niet af te leiden.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Vergoeding voor aantal uren voor taxatierapport [adres 2]
6. In de richtlijn wordt voor het aantal uren dat is gemoeid met de taxatie van niet-woningen geen norm gesteld, omdat de aard van niet-woningen te divers is.
7. De rechtbank vindt de 4 uren die verweerder heeft toegekend voor de taxatie van object II niet onredelijk. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat de objecten nagenoeg vergelijkbaar zijn. Het gaat om zes woongebouwen, daarvan behoren vijf bij object I en één woongebouw bij object II. Dit maakt dat de taxatie van object II duidelijk minder tijd moet hebben gekost dan de taxatie van object I. De taxateur heeft de beide objecten ook op dezelfde dag opgenomen, waardoor er ook geen extra reistijd was. Eiseres heeft niet concreet onderbouwd dat er meer dan 4 uren zijn besteed aan de taxatie van object II. Gelet op het aantal toegekende uren voor de taxatie van object I is niet aannemelijk dat de aard en bewerkelijkheid van de taxatie van object II zodanig is geweest dat meer dan vier uren voor vergoeding in aanmerking komt.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Conclusie
8. Dit betekent dat het beroep niet slaagt. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzitter, mr. Y.N.M. Rijlaarsdam en
mr. J. Wolbrink, leden, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.