In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de kostenvergoeding die aan eiseres is toegekend in het kader van bezwaar tegen de vastgestelde waarden van onroerende zaken. De heffingsambtenaar van de gemeente had in de primaire beschikking op 31 maart 2019 de waarden van twee onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 9.680.000,- en € 812.000,-. Na bezwaar is de waarde verlaagd, en is eiseres een kostenvergoeding toegekend voor de ingediende taxatierapporten. Eiseres was het niet eens met de hoogte van de toegekende kostenvergoeding en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 13 november 2020.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de hoogte van het uurtarief en het aantal uren dat aan de taxatierapporten is besteed. Eiseres stelde dat het toegepaste uurtarief van € 84,- te laag was en dat het aantal uren voor de taxatie van object II niet voldoende was. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat het gehanteerde uurtarief niet onredelijk was en dat de toegekende uren voor de taxatie van object II ook niet onredelijk waren. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat er meer uren aan de taxatie waren besteed dan was vergoed.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.