ECLI:NL:RBMNE:2021:6391

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2678
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor kosten van beheerrekening en leefgeldrekening in het kader van onderbewindstelling

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 2 december 2021, staat de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand centraal. Eiser, die onder bewind is gesteld, had op 27 november 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, mentorschap, griffierecht en de kosten voor het openen van leefgeld- en beheerrekeningen. Verweerder, de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, heeft de aanvraag deels toegewezen en deels afgewezen. De kosten voor het openen van de bankrekeningen werden niet vergoed, omdat deze volgens verweerder onder de algemene kosten van bestaan vallen.

Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de kosten voor het openen van de rekeningen noodzakelijk zijn in het kader van zijn onderbewindstelling. De rechtbank heeft de zaak op 19 oktober 2021 behandeld en vastgesteld dat de kosten voor de beheer- en leefgeldrekeningen zijn gemaakt, maar dat de kosten voor de leefgeldrekening niet noodzakelijk waren. De rechtbank oordeelt echter dat de kosten voor het openen van de beheerrekening wel noodzakelijk zijn en dat deze niet onder de algemene kosten van bestaan vallen.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van verweerder een motiveringsgebrek bevat en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de kosten van de beheerrekening en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens wordt verweerder opgedragen het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van bijzondere bijstand in situaties van onderbewindstelling en de noodzaak om kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2678

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2021 in de zaak tussen

[bewindvoerder] en [bewindvoerder] , bewindvoerders

gevestigd te [plaats]
in hoedanigheid van bewindvoerders van
[eiser] ,te [plaats] , eiser
(gemachtigde: M. Cardinaal),
en

Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, verweerder

(gemachtigden: A. Hoekerd en L. Collignon).

Procesverloop

In het besluit van 27 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand deels toegewezen en deels afgewezen.
In het besluit van 28 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2021 met behulp van een telefoonverbinding op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser is op 12 november 2020 onder bewind gesteld. Eiser heeft op 27 november 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, mentorschap, griffierecht en de kosten voor het openen van leefgeld- en beheerrekeningen. Het openen van een leefgeldrekening kost € 20,- en het openen van een beheerrekening kost ook € 20,-.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft bijzondere bijstand voor de kosten van de bewindvoering, het mentorschap en het griffierecht toegekend. Verweerder kent geen bijzondere bijstand toe voor het openen van de bankrekeningen. Volgens verweerder zijn dit incidenteel voorkomende algemene kosten van bestaan en moet eiser deze uit het inkomen op bijstandsniveau voldoen. De kosten voor het openen van de rekeningen komen namelijk op grond van de Regeling beloning curatoren en bewindvoerders en mentoren en rechtspraak [1] niet voor vergoeding in aanmerking. Verweerder heeft deze kosten dus op individuele basis beoordeeld. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat uit het dossier blijkt dat de beheerrekening al vanaf 11 februari 2020 actief is. Het is onbekend wanneer de leefgeldrekening is geopend. De kosten voor het openen van de beheerrekening moeten daarmee negen maanden voor de aanvraagdatum zijn gemaakt. Deze komen daarom volgens verweerder niet voor vergoeding in aanmerking. [2]
Standpunt eiser
3. Eiser vindt dat verweerder voor de kosten van het openen van de leefgeld- en beheerrekening wel bijzondere bijstand moet toekennen. Onderbewindstelling is een bijzondere situatie. De kosten voor het openen van de bankrekeningen hangen daarmee samen. Het openen van een leefgeld- en beheerrekening behoort tot de taken van de bewindvoerder. [3] Deze vallen daarom niet onder de algemene kosten van bestaan. Eiser heeft in reactie op het verweerschrift een brief van de bank ingediend waaruit blijkt dat de leefgeld- en beheerrekeningen op 25 november 2020 zijn geopend en niet op 11 februari 2020.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank overweegt dat op grond van vaste rechtspraak van de CRvB [4] bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw, eerst beoordeeld moet worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het bestreden besluit bij de beoordeling of voor de beheer- en leefgeldrekeningen bijstand moest worden toegekend ten grondslag heeft gelegd dat de kosten voor het openen van een bankrekening moeten worden gerekend tot de algemene kosten van het bestaan. Dat het hier gaat om leefgeld- en beheerrekeningen maakt dit volgens verweerder niet anders. Ook legt verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangedragen waaruit blijkt dat hij de kosten van € 40,- niet uit zijn inkomen kan betalen.
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de kosten voor de beheer- en leefgeldrekeningen zijn gemaakt. Ter zitting is gebleken dat de bewindvoerder er ook voor had kunnen kiezen om de bestaande bankrekening van eiser om te zetten naar een leefgeldrekening. Er is echter gekozen om voor de leefgeldrekening een nieuwe bankrekening bij een andere bank te openen, omdat dit beter aansluit op de systemen van de bewindvoerder. De kosten voor het openen van de leefgeldrekening zijn hiermee naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk. Deze kosten komen op grond van artikel 35 van de Pw daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Dit betekent dat nog in geschil is of verweerder € 20 aan bijzondere bijstand moest toekennen voor het openen van een beheerrekening. De bewindvoerder moet op grond van artikel 1:436 van het Burgerlijk Wetboek een beheerrekening openen. De kosten voor het openen van de beheerrekening zijn hiermee - anders dan verweerder stelt - naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk en zijn niet aan te merken als algemene kosten van het bestaan nu deze kosten voortvloeien uit een bijzondere omstandigheid. Eiser is immers onder bewind gesteld en heeft vanwege de onderbewindstelling een beheerrekening nodig. Verweerder heeft dit niet onderkend. Tot slot moet de rechtbank beoordelen of de kosten voor het openen van een beheerrekening kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval. De gemachtigde van eiser heeft dit ook ter zitting bevestigd.
De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat en daarom op grond van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden vernietigd. Het beroep is om die reden gegrond.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
8. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder eerst in het verweerschrift eiser tegenwerpt dat de aanvraag te laat is ingediend. In feite heeft verweerder daarmee een nieuwe afwijzingsgrond aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Ter zitting is met partijen het debat gevoerd over deze afwijzingsgrond.
10. Op grond van de wet [5] en de rechtspraak [6] is de hoofdregel dat geen bijzondere
bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen vóór de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Anders gezegd: bijstand kan in beginsel niet met terugwerkende kracht worden verleend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
11. De rechtbank stelt vast dat de beheer- en leefgeldrekeningen op 25 november 2020 zijn geopend. De aanvraag van eiser dateert van 27 november 2020. De kosten voor het openen van de beheer- en leefgeldrekeningen zijn dus vóór de aanvraagdatum gemaakt. Het openen van de beheer- en leefgeldrekeningen valt niet onder één van de door verweerder gehanteerde uitzonderingen van het principe dat geen bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend, zoals opgenomen in artikel 8 van de Beleidsregel bijzondere bijstand 2017. De kosten voor het openen van de beheer- en leefgeldrekeningen zijn namelijk niet opgenomen in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Ook zijn er geen bijzondere omstandigheden aangevoerd voor het te laat indienen van de aanvraag. Verweerder mocht de aanvraag al daarom afwijzen.
Dit betekent dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laat.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de kosten van een beheerrekening zoals hiervoor vermeld onder overweging 7;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- herroept het primaire besluit voor zover dat ziet op de kosten van een beheerrekening zoals hiervoor vermeld onder overweging 7;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 2 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO4439)
2.Artikel 44, eerste lid, van de Pw.
3.Zie artikel 1:436, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek en de aanbevelingen meerderjarigenbewind van het LOVCK.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 mei 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1620).
5.Zie artikel 43 en 44 van de Pw.
6.Bijvoorbeeld in de uitspraak van de CRvB van 30 januari 2018, (ECLI:NL:CRVB:2018:377).