ECLI:NL:RBMNE:2021:631

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
20/2491
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijds eervol ontslag van ambtenaar wegens onvoldoende functioneren

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar, en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Eiser was tijdelijk aangesteld op basis van artikel 95 lid 2 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en kreeg tussentijds eervol ontslag vanwege onvoldoende functioneren. Eiser was het niet eens met dit ontslag en heeft bezwaar gemaakt, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 1 maart 2019 in dienst trad en dat er onvrede ontstond over zijn functioneren. Verweerder heeft in een brief van 28 oktober 2019 het voornemen tot tussentijdse beëindiging van de aanstelling kenbaar gemaakt, wat uiteindelijk resulteerde in het besluit van 18 november 2019. Eiser heeft zijn zienswijze ingediend, maar het bestreden besluit bleef in stand. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting via een skypeverbinding gehouden op 14 januari 2021.

De rechtbank oordeelde dat verweerder een redelijke grond had voor het ontslag, namelijk onvoldoende functioneren. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de gesprekken die hebben plaatsgevonden en de verbeterpunten die aan eiser zijn voorgelegd. Eiser had voldoende gelegenheid om zijn functioneren te verbeteren, maar voldeed niet aan de verwachtingen. De rechtbank concludeerde dat het ontslag in redelijkheid was gegeven en dat eiser geen gelijk kreeg in zijn beroep. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2491

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.J. Abbing),
en

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigde: mr. M.E. van Dijk).

Inleiding

Verweerder heeft de tijdelijke aanstelling van eiser met het besluit van 18 november 2019 met ingang van 19 januari 2020 tussentijds eervol beëindigd [1] . Als reden heeft verweerder hiervoor gegeven dat er bij eiser sprake is van onvoldoende functioneren. Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
In het besluit van 25 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Dat betekent dat het tussentijds ontslag in stand blijft. Voor de uitleg heeft verweerder verwezen naar het advies van de Bezwarenadviescommissie Personele aangelegenheden IenM van 1 april 2020. Verweerder heeft de bezwarenadvies-commissie op bepaalde punten niet gevolgd.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van een skypeverbinding op 14 januari 2021. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was de voormalig leidinggevende van eiser, de heer [A] , aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser is op 1 maart 2019 in dienst getreden bij verweerder, in de functie van [Naam functie] voor het programma [Naam programma] voor gemiddeld 24 uur per week. Het betreft een tijdelijke aanstelling tot 1 maart 2021 [2] . De grond van de tijdelijke aanstelling is dat voor de functie slechts tijdelijk een beroep op de arbeidsmarkt kan worden gedaan.
2. Op enig moment is bij verweerder onvrede ontstaan over het functioneren van eiser. In een brief van 28 oktober 2019 is aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om de aanstelling tussentijds te beëindigen, vanwege onvoldoende functioneren. Eiser heeft op 6 november 2019 schriftelijk zijn zienswijze ingediend over dit voornemen. Daarna heeft verweerder het besluit van 18 november 2019 genomen. Dit besluit is in het bestreden besluit in stand gebleven.
Standpunt van eiser (in essentie weergegeven)
3. Eiser is het om verschillende redenen niet eens met zijn ontslag. Hij kan zich
vinden in de conclusie van de bezwarenadviescommissie dat het ontslagbesluit moet worden herroepen, maar niet in alle overwegingen die hieraan ten grondslag zijn gelegd. Zo is niet vast komen te staan dat zijn functioneren onvoldoende zou zijn en is nauwelijks begeleiding geboden door verweerder. Bovendien is eiser onvoldoende geïnformeerd over wat hij precies moest verbeteren en is geen termijn geboden waarbinnen dit moest plaatsvinden. Hierdoor zijn hem verbeterkansen ontnomen. Dit laatste volgt ook uit de korte periode van de aanstelling tot het voornemen van een ontslagbesluit in combinatie met de omvang van het dienstverband (24 uur). De overleggen met de heer [A] waren kort en gingen over praktische kwesties, niet over zijn functioneren. Verder herkent eiser zich niet/beperkt in de verhalen van collega’s over hem en vindt hij het opmerkelijk en onzorgvuldig dat deze niet tijdens zijn dienstverband zijn geuit. Tot slot is eiser nooit gewezen op een mogelijke tussentijdse beëindiging van zijn aanstelling. Dit alles strookt volgens hem niet met geldende uitgangspunten uit wet, -regelgeving en rechtspraak.
Standpunt van verweerder (in essentie weergegeven)
4. Volgens verweerder was geen sprake van een ontslag binnen korte tijd na de aanstelling. Verweerder beargumenteert dat eiser wist welke eisen aan zijn functioneren werden gesteld en dat hij hier zo snel mogelijk aan moest voldoen. Na 6,5 maand (een kwart van de aanstellingsduur) bestond niet meer de verwachting dat eisers functioneren zou verbeteren, daarom is het voornemen voor een tussentijdsontslag toen kenbaar gemaakt. Dit was reëel gelet op het totaal van de aanstellingsduur (2 jaar), de aard van de functie en eisers werkervaring. De omvang van de dienstbetrekking (24 uur) was eisers eigen keuze en leidt er niet toe dat zijn functioneren niet kon worden beoordeeld na 6,5 maand. Eiser heeft niet aan de gestelde verwachtingen voldaan voor de functie van projectmanager, omdat hij onvoldoende sturing gaf aan het team, geen overzicht had over het geheel van het project, niet goed doorhad welke stappen nodig waren, het thema inhoudelijk complex bleef vinden en te weinig tijd- en energie heeft gestoken in het ontwikkelen van een intern en extern netwerk. Volgens verweerder zijn deze verbeterpunten aan de orde gekomen in de gevoerde gesprekken op 18 maart 2019, 1 april 2019, 15 april 2019, 19 juni 2019, 26 juni 2019, 8 juli 2019, 19 augustus 2019 en 4 september 2019. Eiser is hier dus duidelijk op gewezen, er is hem voldoende begeleiding geboden en eiser heeft volgens verweerder de tijd gekregen zich te verbeteren. Tot slot geldt niet als eis dat een laatste waarschuwing moet worden gegeven, eiser had zich de mogelijkheid van een tussentijds ontslag moeten realiseren.

Wat de rechtbank ervan vindt

5. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanstelling van eiser tussentijds heeft mogen beëindigen. Verweerder heeft daar namelijk een redelijke grond [3] , oftewel een goede reden, voor gegeven: er is sprake van onvoldoende functioneren van eiser.
Toetsingskader
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan de ambtenaar die in tijdelijke dienst is aangesteld met toepassing van artikel 95, tweede lid, van het ARAR op elke redelijke grond ontslag worden verleend. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat het bestuursorgaan daarmee niet in strijd komt met geschreven of ongeschreven recht. [4]
7. In het geval van een ontslag korte tijd na aanvang van de aanstelling, dient daarbij mede te worden betrokken of de minister tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiser ook niet binnen afzienbare tijd aan de redelijkerwijs te stellen eisen en verwachtingen zal kunnen voldoen. [5]
8. De bezwarenadviescommissie heeft alles opnieuw bekeken. De rechtbank zal en moet, gezien het geldende toetsingskader, toetsen of verweerder het ontslag in redelijkheid op de aangevoerde grond heeft kunnen baseren. Van belang is daarbij of het gestelde onvoldoende functioneren concreet blijkt uit de aanwezige gegevens en of eiser hierop gewezen is. Hoe een gesprek precies genoemd is (voortgangsgesprek of begeleidingsgesprek) is hierbij niet doorslaggevend. Ook is niet doorslaggevend of aan eiser expliciet een termijn is gesteld om tot verbetering te komen en expliciet een laatste waarschuwing is gegeven.
Functioneren van eiser
9. De bezwarenadviescommissie heeft in het advies van 1 april 2020 uitgebreid gemotiveerd dat eiser niet goed functioneerde. In het (door eiser zelf gemaakte concept) verslag van het voortgangsgesprek van 21 mei 2019 staat er door eiser gewerkt moet worden aan meer projectsturing, sparren met andere teamleiders, vaker informatie delen, meer gezamenlijk overleg, meer taken delegeren, actielijst en risico-dossier up to date houden en anders prioriteren. In het door verweerder gemaakte verslag in de portal van ditzelfde gesprek staat dat er te weinig sturing is van het team en dat eiser onvoldoende communiceert. Daarnaast is opgenomen dat eiser bij essentiële overleggen afwezig is, waardoor onvoldoende een netwerk wordt opgebouwd. In dit laatste punt kon eiser zich niet vinden. Voor het overige komen de aandachtspunten overeen.
Het onvoldoende functioneren van eiser volgt ook uit de inbreng van collega’s, zij hebben in e-mails van 13 september 2019, 15 september 2019 en 7 maart 2020 gereflecteerd op het functioneren van eiser. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting naar voren gebracht dat de e-mails niet betrokken mogen worden, omdat eiser hierop geen zienswijze heeft kunnen formuleren. Eiser heeft echter de gelegenheid gekregen hier in de beroepsfase op te reageren. Daarbij is het begrijpelijk dat de leidinggevende van eiser zich, behalve op zijn eigen waarnemingen, heeft gebaseerd op bevindingen van andere projectmedewerkers. De rechtbank concludeert dat uit de aanwezige gegevens blijkt dat eisers functioneren onvoldoende was.
Is eiser gewezen op het onvoldoende functioneren?
10. In maart en april 2019 hebben vier overleggen plaatsgevonden. Uit de e-mails van
22 mei 2019 tussen eiser en de heer [A] volgt dat vanaf dat moment is afgesproken twee wekelijks overleg te voeren. Ook wordt melding gemaakt van regulier brede-projectmanagement-overleggen, kennisbijeenkomsten en trainingsdagen. Op 21 mei 2019 heeft een voortgangsgesprek plaatsgevonden, waarbij in het verslag van dit gesprek concrete verbeterpunten zijn vermeld. Vervolgens heeft op 21 september 2019 nogmaals een voortgangsgesprek plaatsgevonden.
11. De rechtbank overweegt dat uit de gegevens in het dossier blijkt op welke punten eiser niet goed functioneerde en dat dit eiser duidelijk was of had moeten zijn. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat verbeterpunten in het functioneren van eiser herhaaldelijk zijn benoemd en dat regelmatig overleg daarover heeft plaatsgevonden.
Periode om tot verbetering te komen
12. De periode waarin eiser zijn functioneren heeft kunnen laten zien en tot verbetering heeft kunnen komen is relatief kort geweest, namelijk zes maanden. Daar staat tegenover dat voldoende gesprekken gevoerd zijn over eisers functioneren, waarin verbeterpunten aan de orde zijn gekomen. Ook speelt de aard van de aanstelling een rol. De aanstelling is tijdelijk, omdat voor de functie/ werkzaamheden slechts tijdelijk een beroep op de arbeidsmarkt kan worden gedaan. Het betreft een functie waarbij binnen afzienbare tijd alle facetten van een complex project op orde moeten zijn. Verweerder heeft verduidelijkt dat juist voor eiser is gekozen vanwege zijn werkervaring en uitgebreide curriculum vitae. Gezien de aard van de aanstelling en de functie had eiser zich moeten realiseren dat het binnen relatief korte tijd goed of in ieder geval voldoende functioneren belangrijk was. Het is in deze omstandigheden niet reëel een langdurig verbetertraject van verweerder te verlangen. Dat het een parttimedienstverband betrof doet hier niet aan af.
13. Daarnaast heeft de aanstelling ruim tien maanden geduurd, waardoor geen sprake is van een ontslag korte tijd na aanvang van de aanstelling en de nadere voorwaarden hiervoor niet opgaan (zie rechtsoverweging 7).
14. Dit alles in onderlinge samenhang leidt tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft mogen concluderen dat sprake was van onvoldoende functioneren en de tijdelijke aanstelling van eiser om die reden heeft mogen beëindigen.

Conclusie

15. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
16. Omdat het beroep ongegrond is, wordt verweerder niet veroordeeld om de proceskosten of het griffierecht van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 95, tweede lid, aanhef en onder b, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR).
2.Artikel 6, tweede lid, onder c, van het ARAR
3.Artikel 95, tweede lid, aanhef en onder b, van het ARAR
4.uitspraak van de CRvB van 12 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2809
5.uitspraak van de CRvB van 9 november 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3052